Bijbelse hoofdpunten Het Hooglied 1:1–8:14
Ware liefde zegeviert!
Er is een liefde die nimmer faalt. Ze is bestendig, duurzaam, zegevierend. Zo’n onwankelbare liefde bestaat er tussen Jezus Christus en zijn „bruid” of door de geest verwekte gemeente (Openbaring 21:2, 9; Efeziërs 5:21-33). En hoe schitterend wordt deze liefde in Het Hooglied afgebeeld!
Dit „subliemste lied” (1:1), dat ongeveer 3000 jaar geleden door de wijze koning Salomo van Israël werd gecomponeerd, vertelt over de liefde die er tussen een herder en een plattelandsmeisje uit het dorpje Sunem (Sulem) bestond. Met al zijn pracht en rijkdom was de koning niet in staat de liefde van de Sulammitische te winnen, want zij was loyaal aan haar geliefde herder.
Wanneer dit poëtische boek met gepaste zorgvuldigheid en waardering wordt gelezen, geeft het zowel ongehuwde als gehuwde dienstknechten van Jehovah veel stof tot nadenken over de zuiverheid, tederheid, loyaliteit en duurzame liefde die kenmerken van het christelijke huwelijk dienen te zijn. Ja, wij allen kunnen voordeel trekken van dit lied over de zegepraal van ware liefde.
De Sulammitische in Salomo’s kamp
Lees Hooglied 1:1-14. In de koninklijke tenten sprak de Sulammitische alsof haar geliefde herder aanwezig was. Salomo prees haar schoonheid hemelhoog en beloofde haar met gouden en zilveren voorwerpen te tooien. Maar het meisje ging niet op zijn avances in en liet hem weten dat zij alleen voor de herder ware liefde koesterde.
◆ 1:2, 3 — Waarom waren deze vergelijkingen met wijn en olie passend?
Wijn verheugt het hart en versterkt de terneergeslagen ziel (Psalm 104:15; Spreuken 31:6). Olie werd over het hoofd of de voeten van geziene gasten gegoten wegens de verzachtende eigenschappen ervan (Psalm 23:5; Lukas 7:38). Zo werd de verdrietige Sulammitische gesterkt en vertroost door zich de „liefkozingen” en de „naam” van de herder te binnen te roepen. Op soortgelijke wijze worden de leden van het overblijfsel van Christus’ gezalfde volgelingen aangemoedigd wanneer zij mediteren over de liefde en bemoedigende verzekeringen van hun Herder, Jezus Christus, hoewel zij op het ogenblik nog in de wereld en van hem gescheiden zijn.
Les voor ons: Salomo wilde de Sulammitische tooien met „gouden ringetjes” en „zilveren knopjes”, maar zij bood weerstand aan deze materiële verlokkingen en bevestigde haar onverflauwde liefde voor de herder (1:11-14). Door over haar houding na te denken, kan de „bruid”-klasse gesterkt worden in haar besluit om het verleidelijke materialisme van de wereld te versmaden en trouw te blijven aan haar hemelse Bruidegom. Als wij een aardse hoop hebben en willen trouwen, moge het voorbeeld van dit meisje ons er dan toe bewegen geestelijke en niet materiële belangen de belangrijkste plaats in ons leven toe te kennen.
Wederzijds verlangen
Lees 1:15–3:5. De herder kwam het koninklijke kamp binnen en uitte zijn liefde voor de bescheiden Sulammitische, die hem hoog boven alle anderen achtte. Toen zij van elkaar gescheiden waren, dacht het meisje aan de heerlijke tijden die zij met haar geliefde had doorgebracht en zij smeekte hem zich te haasten om bij haar te zijn. ’s Nachts verlangde zij naar hem.
◆ 2:1-3 — Wat wordt met deze beeldspraak bedoeld?
De Sulammitische noemde zich „niets dan een saffraan van de kustvlakte” omdat zij een nederige, bescheiden jonge vrouw was die zich als slechts een van de vele gewone bloemen beschouwde. De herder besefte echter dat zij „een lelie tussen doornig onkruid” was, want zij was bekoorlijk, bekwaam en trouw aan Jehovah. In de ogen van het meisje was de herder „als een appelboom onder de bomen van het woud” omdat hij een geestelijk gezinde jonge man was die net zo toegewijd was aan God en bijzonder wenselijke eigenschappen en vermogens bezat. Een ongehuwde christen die een levenspartner zoekt, dient alleen uit te zien naar een getrouwe medegelovige met hoedanigheden zoals die van de Sulammitische of haar geliefde herder.
◆ 3:5 — Waarom werd deze eed met deze dieren in verband gebracht?
Gazellen en hinden zijn gedwee en gracieus, prachtige dieren die zich ook snel en met vaste tred voortbewegen. In wezen bezwoer het meisje de „dochters van Jeruzalem” derhalve bij alles wat gracieus en mooi is. Door bij deze schepselen te zweren, verplichtte zij deze vrouwen zich ervan te weerhouden liefde in haar te wekken voor iemand anders dan haar geliefde herder.
Les voor ons: Het meisje stelde de „dochters van Jeruzalem”, of de hofdames die de koning bedienden, onder ede ’geen liefde in haar op te wekken totdat deze zich daartoe geneigd voelde’ (2:7; 3:5). Hierdoor wordt te kennen gegeven dat het niet mogelijk is zo maar voor elke willekeurige persoon romantische liefde te koesteren. Het meisje voelde zich niet tot Salomo aangetrokken. Hoe verstandig is het derhalve wanneer een ongehuwde christen die graag wil trouwen, zijn gedachten alleen maar laat uitgaan naar een geschikte en getrouwe aanbidder van Jehovah voor wie hij of zij werkelijk liefde kan koesteren! — 1 Korinthiërs 7:39.
Het meisje in Jeruzalem
Lees 3:6–6:3. Salomo keerde met grote pracht naar Jeruzalem terug. De herder kwam daar met het meisje in contact en sterkte haar met liefkozende woorden. In een droom reageerde zij te laat op het kloppen van haar geliefde en werd door wachters mishandeld toen zij wanhopig naar hem op zoek ging. Op de vraag wat haar geliefde zo bijzonder maakte, gaf zij de „dochters van Jeruzalem” een geestdriftige beschrijving van hem.
◆ 5:12 — Hoe waren de ogen van de herder ’als duiven die zich baden in melk’?
Eerder waren de ogen van de Sulammitische vergeleken met die van een duif omdat ze zacht en vriendelijk waren (1:15; 4:1). Daarom had de herder het meisje zelf zijn „duif” genoemd (5:2). Nu vergeleek de van liefde smachtende jonge vrouw de ogen van de herder met blauwgrijze duiven die zich in vijvers van melk baden (5:8, 12). Waarschijnlijk had deze vergelijking betrekking op de donkere iris van het oog van de herder, die door glanzend oogwit werd omgeven.
Les voor ons: De Sulammitische was als „een gegrendelde tuin” (4:12). Een tuin in het oude Israël was vaak als een park, een waar paradijs met een goede waterbron en allerlei groenten, bloemen en bomen. Gewoonlijk was er een heg of muur omheen en kon men er uitsluitend via een vergrendelde poort binnenkomen (Jesaja 5:5). De herder beschouwde de morele zuiverheid en lieflijkheid van de Sulammitische als een zeldzaam mooie tuin, vol heerlijke vruchten en verrukkelijke geuren en stimulerend aangenaam. Haar genegenheden waren niet voor zo maar iedereen beschikbaar, want zij was eerbaar, als ’een tuin’ die ’vergrendeld’ was voor ongewenste binnendringers en alleen openstond voor de wettige eigenaar ervan. In morele rechtschapenheid en loyaliteit geeft de Sulammitische aldus een voortreffelijk voorbeeld voor nog ongehuwde christelijke vrouwen in deze tijd.
„De vlam van Jah”
Lees 6:4–8:14. Salomo prees de schoonheid van het meisje, maar zij wees hem af en gaf uiting aan haar toewijding jegens de herder. Niet in staat haar liefde te winnen, liet Salomo haar naar huis gaan. Met haar „geliefde” aan haar zijde keerde zij als een rijpe vrouw, die er blijk van had gegeven stabiel te zijn, naar Sunem terug. De liefde tussen haar en de herder was even sterk als de dood, en de gloed ervan was als „de vlam van Jah”.
◆ 6:4 — Wat was „de Aangename Stad”?
Deze uitdrukking kan met „Tirza”, wat „Aangenaamheid, Verrukkelijkheid” betekent, worden weergegeven. Tirza was een om haar schoonheid bekende stad die de eerste hoofdstad van het noordelijke koninkrijk van Israël werd. — 1 Koningen 14:17; 16:5, 6, 8, 15.
◆ 7:4 — Hoe was de hals van het meisje „als een ivoren toren”?
Haar hals was klaarblijkelijk zo glad als ivoor en zo rank als een toren. Eerder was haar hals vergeleken met „de toren van David”, misschien de toren van het Huis van de Koning bij de oostelijke muur van Jeruzalem. Hieraan ’waren duizend ronde schilden van sterke mannen gehangen’, hetgeen suggereert dat de statige hals van de Sulammitische was getooid met een ketting van ronde ornamenten of juwelen. — 4:4; Nehemía 3:25-27.
◆ 8:6, 7 — Hoe is liefde „even sterk als de dood”?
De dood heeft zonder mankeren het leven van zondige mensen opgeëist, en ware liefde is net zo sterk. In haar staan op exclusieve toewijding is die liefde even onverzettelijk als Sjeool (het dodenrijk) onverbiddelijk is in het opeisen van de lichamen van de overledenen. Aangezien Jehovah God de mensen het vermogen tot liefhebben heeft gegeven, is deze hoedanigheid van hem afkomstig en wordt ze passend „de vlam van Jah” genoemd. Zelfs de rijke koning Salomo kon zo’n liefde niet kopen.
Les voor ons: De ervaring van de Sulammitische met koning Salomo was een diepgaande beproeving die zij glansrijk doorstond. Zij was niet onstandvastig in liefde en deugd, als een deur die gemakkelijk om haar scharnieren draait en met een cederen plank vergrendeld moet worden om te voorkomen dat ze voor een onwelkom of onguur personage zou openzwaaien. Neen, het meisje zegevierde over de verleidelijke aanbiedingen van de koning en weerstond als een muur alle materiële attracties van deze wereld. Door op God te vertrouwen en zich het voortreffelijke voorbeeld van de Sulammitische te binnen te roepen, kunnen christelijke vrouwen in deze tijd zich eveneens personen van formaat betonen die tot lof van Jehovah krachtig vasthouden aan deugdzame beginselen. — 8:8-10.
Dit „subliemste lied”, met liefde als thema, verhoogt beslist onze waardering voor de band tussen Jezus en degenen die zijn uitgekozen om zijn hemelse „bruid” te zijn. Maar alle jonge mannen en vrouwen, alsook echtgenoten en echtgenotes die Jehovah zijn toegewijd, kunnen er wel bij varen wanneer zij ondanks beproevingen en verleidingen trachten de rechtschapenheid van de Sulammitische en de herder na te volgen. En dit schitterende gedeelte van Gods Woord dient ons allen ertoe te bewegen altijd loyaal te blijven aan Jehovah, de Bron van zegevierende liefde.