Hoofdstuk tweeëntwintig
Jesaja voorzegt Jehovah’s ’vreemde daad’
1, 2. Wat geeft Israël en Juda een gevoel van zekerheid?
EVEN hebben Israël en Juda een gevoel van zekerheid. Hun leiders zijn in een streven naar veiligheid in een gevaarlijke wereld, politieke bondgenootschappen aangegaan met grotere, machtiger naties. Samaria, de hoofdstad van Israël, heeft zich tot het aangrenzende Syrië gewend, terwijl Jeruzalem, de hoofdstad van Juda, zijn hoop op het meedogenloze Assyrië heeft gevestigd.
2 Het kan zijn dat sommigen in het noordelijke koninkrijk hun vertrouwen niet alleen in nieuwe politieke bondgenoten stellen maar ook verwachten dat Jehovah hen beschermt — ondanks het feit dat zij gouden kalveren bij de aanbidding blijven gebruiken. Juda is er eveneens van overtuigd dat het op Jehovah’s bescherming kan rekenen. Staat Jehovah’s tempel immers niet in Jeruzalem, hun hoofdstad? Maar voor beide naties liggen onverwachte gebeurtenissen in het verschiet. Jehovah inspireert Jesaja tot het voorspellen van ontwikkelingen die zijn eigenzinnige volk ronduit vreemd zullen toeschijnen. En zijn woorden bevatten belangrijke lessen voor iedereen in deze tijd.
„De dronkaards van Efraïm”
3, 4. Waarop is het noordelijke koninkrijk Israël trots?
3 Jesaja begint zijn profetie met alarmerende woorden: „Wee de eminente kroon van de dronkaards van Efraïm, en de verwelkende bloesem van zijn luisterrijke sieraad, dat rust op het hoofd van het vruchtbare dal van hen die door de wijn zijn overmand! Zie! Jehovah heeft iemand die sterk en krachtig is. Als een onweersbui van hagel . . . zal hij stellig met kracht ter aarde werpen. Met voeten zullen de eminente kronen van de dronkaards van Efraïm worden vertreden.” — Jesaja 28:1-3.
4 Efraïm, de voornaamste van de tien noordelijke stammen, vertegenwoordigt nu het hele koninkrijk Israël. De hoofdstad, Samaria, is prachtig en indrukwekkend gelegen aan „het hoofd van het vruchtbare dal”. Efraïms leiders zijn trots op hun „eminente kroon”, hun onafhankelijkheid van het Davidische koningschap in Jeruzalem. Maar het zijn „dronkaards”, geestelijk beneveld door hun bondgenootschap met Syrië tegen Juda. Alles waarop zij gesteld zijn, zal weldra door invallers onder de voeten worden getreden. — Vergelijk Jesaja 29:9.
5. In welke hachelijke situatie verkeert Israël, maar welke hoop biedt Jesaja?
5 Efraïm beseft niet in wat een hachelijke situatie het verkeert. Jesaja vervolgt: „De verwelkende bloem van zijn luisterrijke sieraad dat op het hoofd van het vruchtbare dal rust, moet worden als de vroege vijg vóór de zomer, die wanneer iemand ze ziet, terwijl ze nog in zijn handpalm is, door hem wordt opgeslokt” (Jesaja 28:4). Efraïm zal Assyrië in handen vallen, als een lekkernij die met één hap verorberd wordt. Is er dan geen hoop? Nu, zoals zo vaak het geval is, worden Jesaja’s oordeelsprofetieën getemperd met hoop. De natie mag dan vallen, maar getrouwe personen zullen er met Jehovah’s hulp het leven afbrengen. „Jehovah der legerscharen [zal] worden als een sierkroon en als een luisterrijke krans voor degenen die overblijven van zijn volk, en als een geest der gerechtigheid voor degene die ten gericht gezeten is, en als kracht voor hen die de strijd afwenden van de poort.” — Jesaja 28:5, 6.
’Zij hebben gedwaald’
6. Wanneer gaat Israël ten onder, maar waarom mag Juda zich niet verkneukelen?
6 De dag van de afrekening komt voor Samaria in 740 v.G.T.; dan leggen de Assyriërs het land woest en bestaat het noordelijke koninkrijk niet langer als onafhankelijke natie. Hoe vergaat het Juda? Assyrië zal het land binnenvallen en later zal Babylon de hoofdstad verwoesten. Maar tijdens Jesaja’s leven zullen Juda’s tempel en priesterschap blijven functioneren en zullen de profeten blijven profeteren. Mag Juda zich verkneukelen in de komende ondergang van zijn noordelijke buurman? Beslist niet! Jehovah zal ook Juda en zijn leiders de rekening presenteren voor hun ongehoorzaamheid en gebrek aan geloof.
7. In welke zin zijn de leiders van Juda dronken, en wat zijn de gevolgen?
7 Jesaja richt zijn boodschap tot Juda als hij vervolgt: „En ook dezen — vanwege wijn hebben zij gedwaald en vanwege bedwelmende drank hebben zij gedoold. Priester en profeet — zij hebben gedwaald vanwege bedwelmende drank, zij zijn verward geworden ten gevolge van de wijn, zij hebben gedoold ten gevolge van de bedwelmende drank; zij hebben gedwaald in hun zien, zij hebben gewaggeld met betrekking tot de beslissing. Want de tafels zelf zijn allemaal vol vies uitbraaksel geworden — er is geen plaats die schoon is” (Jesaja 28:7, 8). Walglijk! Letterlijke dronkenschap in Gods huis zou al erg genoeg zijn. Maar deze priesters en profeten zijn geestelijk bedwelmd — hun geest is beneveld door een al te groot vertrouwen in menselijke bondgenootschappen. Zij hebben zichzelf wijsgemaakt dat hun handelwijze de enig praktische is, misschien in de veronderstelling dat zij zich nu ingedekt hebben mocht Jehovah’s bescherming ontoereikend blijken. In hun geestelijk benevelde toestand braken deze religieuze leiders weerzinwekkende, onreine uitspraken uit die hun jammerlijke gebrek aan ongeveinsd geloof in Gods beloften verraden.
8. Hoe wordt er op Jesaja’s boodschap gereageerd?
8 Hoe reageren de leiders van Juda op Jehovah’s waarschuwing? Zij drijven de spot met Jesaja, beschuldigen hem ervan tegen hen te spreken alsof zij kleine kinderen zijn: „Wie zal men in kennis onderrichten, en wie zal men het gehoorde te verstaan geven? Degenen die van de melk gespeend zijn, die van de borst weggenomen zijn? Want het is ’gebod op gebod, gebod op gebod, meetsnoer op meetsnoer, meetsnoer op meetsnoer, hier een weinig, daar een weinig’” (Jesaja 28:9, 10). Wat klinken Jesaja’s woorden hun vreemd en monotoon in de oren! Hij vervalt steeds in herhalingen als hij zegt: ’Dit heeft Jehovah geboden! Dit heeft Jehovah geboden! Dit is Jehovah’s maatstaf! Dit is Jehovah’s maatstaf!’a Maar Jehovah zal binnenkort tot de inwoners van Juda „spreken” door tot daden over te gaan. Hij zal de legers van Babylon op hen afsturen — buitenlanders die echt een andere taal spreken. Die legers zullen stellig Jehovah’s „gebod op gebod” volbrengen, en Juda zal vallen. — Lees Jesaja 28:11-13.
Hedendaagse geestelijke dronkaards
9, 10. Wanneer en hoe zijn Jesaja’s woorden van betekenis geweest voor latere generaties?
9 Zijn Jesaja’s profetieën alleen ten aanzien van het oude Israël en Juda in vervulling gegaan? Volstrekt niet! Jezus en Paulus citeerden beiden zijn woorden en brachten ze op de natie van hun tijd van toepassing (Jesaja 29:10, 13; Mattheüs 15:8, 9; Romeinen 11:8). Ook in deze tijd is er een situatie ontstaan zoals die in Jesaja’s dagen.
10 Nu zijn het de religieuze leiders van de christenheid die hun vertrouwen in de politiek stellen. Onvast waggelen zij, net als de dronkaards in Israël en Juda; zij mengen zich in politieke kwesties en verheugen zich als zij door de zogeheten groten der aarde geraadpleegd worden. In plaats dat zij de zuivere bijbelse waarheid spreken, uiten zij onreinheden. Hun geestelijke visie is vertroebeld en zij zijn geen veilige gidsen voor de mensheid. — Mattheüs 15:14.
11. Hoe reageren de leiders van de christenheid op het goede nieuws van Gods koninkrijk?
11 Hoe reageren de leiders van de christenheid wanneer Jehovah’s Getuigen hun aandacht vestigen op de enige ware hoop, Gods koninkrijk? Zij begrijpen hen niet. Voor hen is het of de Getuigen een eentonig getater uitslaan, als baby’s. De religieuze leiders zien neer op deze boodschappers en drijven de spot met hen. Net als de joden uit Jezus’ tijd wensen zij Gods koninkrijk niet en zij willen evenmin dat hun kudden erover horen (Mattheüs 23:13). Daarom krijgen zij de waarschuwing dat Jehovah niet altijd via zijn ongevaarlijke boodschappers zal spreken. De tijd zal komen dat degenen die zich niet aan Gods koninkrijk onderwerpen „verbroken en verstrikt en gevangen” zullen worden, ja, totaal vernietigd.
’Een verbond met de Dood’
12. Wat behelst Juda’s zogenoemde ’verbond met de Dood’?
12 Jesaja vervolgt zijn formele uitspraak: „Gijlieden hebt gezegd: ’Wij hebben een verbond gesloten met de Dood, en met Sjeool hebben wij een visioen tot stand gebracht; de overstromende stortvloed, ingeval die doortrekt, zal ons niet bereiken, want wij hebben leugen tot onze toevlucht gemaakt en in bedrog hebben wij ons verborgen’” (Jesaja 28:14, 15). Juda’s leiders snoeven dat hun politieke bondgenootschappen hen voor een nederlaag behoeden. Zij hebben het gevoel ’een verbond met de Dood’ te hebben gesloten dat die hen met rust laat. Maar hun ijdele toevlucht zal hen niet beschermen. Hun bondgenootschappen zijn een leugen, bedrog. Evenzo zullen in deze tijd de nauwe connecties die de christenheid met de wereldleiders heeft haar niet beschermen wanneer voor Jehovah de tijd aangebroken is om haar ter verantwoording te roepen. Ze zullen haar juist noodlottig blijken. — Openbaring 17:16, 17.
13. Wie is de „beproefde steen”, en hoe heeft de christenheid hem verworpen?
13 Waar zouden deze religieuze leiders hun hoop dan op moeten vestigen? Jesaja tekent nu Jehovah’s belofte op: „Ziet, ik leg als fundament in Sion een steen, een beproefde steen, de kostbare hoek van een vast fundament. Niemand die geloof oefent, zal in paniek geraken. En ik wil gerechtigheid tot het meetsnoer maken en rechtvaardigheid tot het waterpasinstrument; en de hagel moet de leugentoevlucht wegvagen, en de wateren, die zullen zelfs de schuilplaats wegspoelen” (Jesaja 28:16, 17). Niet lang nadat Jesaja deze woorden heeft geuit, wordt de getrouwe koning Hizkia in Sion op de troon geplaatst, en zijn koninkrijk wordt gered, niet door naburige bondgenoten maar door Jehovah’s tussenkomst. Deze geïnspireerde woorden gaan echter niet in Hizkia in vervulling. Toen de apostel Petrus Jesaja’s woorden citeerde, maakte hij duidelijk dat Jezus Christus, een verre nakomeling van Hizkia, de „beproefde steen” is en dat niemand die geloof in Hem oefent, iets te vrezen heeft (1 Petrus 2:6). Wat treurig dat de leiders van de christenheid, die zich toch christelijk noemen, gedaan hebben wat Jezus weigerde te doen! Zij hebben aanzien en macht in deze wereld gezocht in plaats van te wachten tot Jehovah zijn koninkrijk tot stand brengt onder Jezus Christus als Koning. — Mattheüs 4:8-10.
14. Wanneer zal Juda’s „verbond met de Dood” ontbonden worden?
14 Wanneer „de overstromende stortvloed” van Babylons legers door het land trekt, zal Jehovah Juda’s politieke toevlucht ontmaskeren als een leugen. „Uw verbond met de Dood zal stellig ontbonden worden”, zegt Jehovah. „De overstromende stortvloed, wanneer die doortrekt — dan moet gij er een plaats van vertreding voor worden. Zo dikwijls hij doortrekt, . . . moet [het] niets dan een reden tot beven worden ten einde anderen het gehoorde te verstaan te geven” (Jesaja 28:18, 19). Ja, er valt een krachtige les te leren uit wat degenen overkomt die beweren Jehovah te dienen maar die in plaats daarvan hun vertrouwen stellen in bondgenootschappen met de naties.
15. Hoe illustreert Jesaja de ontoereikendheid van Juda’s bescherming?
15 Sta eens stil bij de positie waarin deze leiders van Juda zich nu bevinden. „Het rustbed is te kort gebleken om er zich op uit te strekken, en zelfs het geweven laken is te smal wanneer men zich erin wikkelt” (Jesaja 28:20). Het is alsof zij gaan liggen om te rusten, maar tevergeefs. Óf hun voeten steken uit en worden koud, óf zij trekken hun benen op maar dan blijkt het dek te smal om zich erin te wikkelen om warm te blijven. Zo was de onbehaaglijke situatie in Jesaja’s tijd. En zo is de situatie thans voor iedereen die zijn vertrouwen stelt in de leugentoevlucht van de christenheid. Wat walglijk dat sommige religieuze leiders van de christenheid door hun betrokkenheid bij de politiek, medeschuldig zijn gebleken aan verschrikkelijke gruweldaden als etnische zuivering en genocide!
Jehovah’s ’vreemde daad’
16. Wat is Jehovah’s ’vreemde daad’, en waarom is dit werk ongewoon?
16 De afloop zal volkomen tegengesteld zijn aan wat Juda’s religieuze leiders hopen. Jehovah zal iets vreemds ondernemen tegen de geestelijke dronkaards van Juda. „Jehovah zal opstaan net zoals bij de berg Perazim, en hij zal in beroering komen net zoals in de laagvlakte bij Gibeon, om zijn daad te verrichten — zijn daad is vreemd — en om zijn werk te doen — zijn werk is ongewoon” (Jesaja 28:21). In de dagen van koning David gaf Jehovah zijn volk opmerkelijke overwinningen op de Filistijnen bij de berg Perazim en in de laagvlakte van Gibeon (1 Kronieken 14:10-16). In de dagen van Jozua liet hij zelfs de zon stilstaan boven Gibeon opdat de overwinning van Israël op de Amorieten volledig kon zijn (Jozua 10:8-14). Dat was iets zeer ongewoons! Nu zal Jehovah weer strijden, maar deze keer tegen degenen die zich uitgeven voor zijn volk. Is er iets vreemders of ongewoners denkbaar? Niet als wij in aanmerking nemen dat Jeruzalem het middelpunt van Jehovah’s aanbidding en de stad van Jehovah’s gezalfde koning is. Tot dusver is het koningshuis van David in Jeruzalem nooit ten val gebracht. Niettemin zal Jehovah vast en zeker zijn ’vreemde daad’ verrichten. — Vergelijk Habakuk 1:5-7.
17. Welke uitwerking zal spotten op de vervulling van Jesaja’s profetie hebben?
17 Jesaja waarschuwt daarom: „Betoont u geen spotters, opdat uw banden niet sterk worden, want van een verdelging, ja, iets waartoe besloten is, heb ik gehoord van de Soevereine Heer, Jehovah der legerscharen, voor het gehele land” (Jesaja 28:22). Hoewel de leiders spotten, is Jesaja’s boodschap waar. Hij heeft die van Jehovah gehoord, met wie die leiders in een verbondsverhouding staan. In deze tijd spotten de religieuze leiders van de christenheid eveneens wanneer zij horen over Jehovah’s ’vreemde daad’. Zij razen en tieren zelfs. Maar de boodschap die Jehovah’s Getuigen verkondigen is waar. Ze staat in de bijbel, een boek dat die leiders beweren te vertegenwoordigen.
18. Hoe illustreert Jesaja de evenwichtige manier waarop Jehovah streng onderricht toedient?
18 Oprechte personen die deze leiders niet volgen, zullen door Jehovah weer op het rechte pad worden gebracht en in zijn gunst worden hersteld. (Lees Jesaja 28:23-29.) Net zoals een landbouwer zachtzinniger methoden gebruikt om een kwetsbaarder korrel, zoals komijn, te dorsen, zo past Jehovah zijn strenge onderricht aan naargelang de persoon en de omstandigheden. Hij gaat nooit willekeurig of hardvochtig te werk maar houdt het potentiële herstel van dwalenden voor ogen. Ja, indien personen gehoor geven aan Jehovah’s aansporing is er hoop. Zo ook kan in deze tijd, terwijl het lot van de christenheid als geheel bezegeld is, ieder die zich aan Jehovah’s koninkrijk onderwerpt het komende strafgericht vermijden.
Wee Jeruzalem!
19. In welke zin zal Jeruzalem een „altaarhaard” worden, en wanneer en hoe gebeurt dit?
19 Maar waar spreekt Jehovah nu over? „Wee Ariël, Ariël, de stad waar David zich legerde! Voegt jaar bij jaar, laat de feesten hun kringloop volbrengen. En ik moet Ariël benauwen, en er moet getreur en jammerklacht blijken te zijn, en ze moet mij worden als de altaarhaard van God” (Jesaja 29:1, 2). „Ariël” betekent mogelijk „De altaarhaard van God” en duidt hier kennelijk op Jeruzalem. Daar staat de tempel met zijn offeraltaar. Gewoontegetrouw worden daar door de joden de feesten gevierd en slachtoffers gebracht, maar Jehovah schept geen behagen in hun aanbidding (Hosea 6:6). In plaats daarvan verordent hij dat de stad zelf in een andere betekenis een „altaarhaard” zal worden: er zal bloed stromen en ze zal aan vuur blootgesteld worden. Jehovah beschrijft zelfs hoe dit zal gebeuren: „Ik moet mij aan alle kanten tegen u legeren, en ik moet het beleg voor u slaan met een palissade, en belegeringswerken tegen u oprichten. En gij moet neergehaald worden, zodat gij als het ware vanuit de aarde zult spreken, en als uit het stof zal uw woord gedempt klinken” (Jesaja 29:3, 4). Dit gaat voor Juda en Jeruzalem in vervulling in 607 v.G.T. wanneer de Babyloniërs de stad belegeren en verwoesten en de tempel in brand steken. Jeruzalem wordt neergehaald tot op de grond waarop het werd gebouwd.
20. Wat zal het uiteindelijke lot van Gods vijanden zijn?
20 Vóór die noodlottige tijd heeft Juda nu en dan wel een koning die zich aan Jehovah’s Wet houdt. Wat gebeurt er dan? Dan strijdt Jehovah voor zijn volk. Ook al bedekt de vijand het hele land, hij wordt als „fijn stof” en „kaf”. Op zijn bestemde tijd drijft Jehovah hem uiteen „met donder en met aardbeving en met een groot geluid, stormwind en orkaan, en de vlam van een verslindend vuur”. — Jesaja 29:5, 6.
21. Leg de illustratie in Jesaja 29:7, 8 uit.
21 Vijandelijke legers mogen er dan begerig naar uitzien Jeruzalem te plunderen en zich op de oorlogsbuit te werpen, er wacht hun een ruwe ontgoocheling! Zoals een uitgehongerde man die droomt van een smulpartij en dan net zo hongerig als voorheen wakker wordt, zo zullen de vijanden van Juda zich niet aan het feestmaal te goed kunnen doen waar zij zo begerig naar uitzien. (Lees Jesaja 29:7, 8.) Beschouw eens wat er met het Assyrische leger onder Sanherib gebeurt wanneer het in de tijd van de getrouwe koning Hizkia Jeruzalem bedreigt (Jesaja hoofdstuk 36 en 37). In één nacht wordt het vrees inboezemende Assyrische oorlogsapparaat, zonder dat er een mensenhand aan te pas komt, afgeslagen — 185.000 van zijn dappere krijgslieden vinden de dood! Wanneer in de nabije toekomst het oorlogsapparaat van Gog van Magog tegen Jehovah’s volk in beweging komt, zullen er opnieuw dromen van zegepraal in rook opgaan. — Ezechiël 38:10-12; 39:6, 7.
22. Welke gevolgen ondervindt Juda van zijn geestelijke dronkenschap?
22 In de tijd dat Jesaja dit gedeelte van zijn profetie uitspreekt, hebben de leiders van Juda geen geloof zoals dat van Hizkia. Zij hebben zich aan hun bondgenootschappen met goddeloze naties bedronken en zijn nu geestelijk beneveld. „Talmt en weest verbaasd; verblindt u en weest verblind. Zij zijn bedwelmd geraakt, maar niet van wijn; zij hebben zich onvast voortbewogen, maar niet vanwege bedwelmende drank” (Jesaja 29:9). Deze geestelijk dronken leiders zijn niet in staat de draagwijdte van het visioen dat Jehovah’s ware profeet gekregen heeft te onderscheiden. Jesaja zegt: „Over ulieden heeft Jehovah een geest van diepe slaap uitgestort, en hij sluit uw ogen, de profeten, en hij heeft zelfs uw hoofden, de visionairs, omhuld. En voor ulieden wordt het visioen van alles gelijk de woorden van het boek dat is verzegeld, dat men geeft aan iemand die het schrift kent en zegt: ’Lees dit alstublieft voor’, en hij moet zeggen: ’Dat kan ik niet, want het is verzegeld’; en het boek moet gegeven worden aan iemand die geen schrift kent, terwijl iemand zegt: ’Lees dit alstublieft voor’, en hij moet zeggen: ’Ik ken in het geheel geen schrift.’” — Jesaja 29:10-12.
23. Waarom zal Jehovah Juda ter verantwoording roepen, en hoe zal hij dat doen?
23 Juda’s religieuze leiders beweren op geestelijk gebied beleidvol te zijn, maar zij hebben Jehovah verlaten. Zij onderwijzen nu hun eigen verwrongen denkbeelden van goed en kwaad en rechtvaardigen zo hun trouweloze en immorele activiteiten. Dat het volk zich onder hun leiding Gods misnoegen op de hals haalt, wordt ook op die manier verdedigd. Door middel van „iets wonderlijks” — zijn ’vreemde daad’ — zal Jehovah hen ter verantwoording roepen voor hun huichelarij. Hij zegt: „Omdat dit volk genaderd is met zijn mond en zij mij slechts met hun lippen verheerlijkt hebben en hun hart zelf ver van mij verwijderd hebben en hun vrees ten opzichte van mij een gebod van mensen wordt dat wordt onderwezen, daarom, hier ben ik, Degene die wederom wonderlijk met dit volk zal handelen, op een wonderlijke wijze en met iets wonderlijks; en de wijsheid van hun wijze mannen moet vergaan, en zelfs het verstand van hun beleidvolle mannen zal schuilgaan” (Jesaja 29:13, 14). Juda’s zogenaamde wijsheid en verstand zullen vergaan wanneer Jehovah de dingen zo manoeuvreert dat Juda’s hele afvallige religieuze stelsel door de Babylonische wereldmacht wordt weggevaagd. Hetzelfde gebeurde in de eerste eeuw nadat de in eigen ogen zo wijze leiders van de joden de natie op een dwaalspoor hadden gebracht. Iets soortgelijks zal in onze tijd met de christenheid gebeuren. — Mattheüs 15:8, 9; Romeinen 11:8.
24. Hoe verraden de Judeeërs hun gebrek aan godvruchtige vrees?
24 Voorlopig geloven de snoevende leiders van Juda echter dat zij slim genoeg zijn om de ware aanbidding ongestraft te kunnen verderven. Is dat zo? Jesaja ontmaskert hen als mensen die geen echte vrees voor God en dus geen ware wijsheid bezitten: „Wee hun die zeer diep gaan in het verbergen van raad voor Jehovah zelf, en wier daden in een duistere plaats zijn geschied, terwijl zij zeggen: ’Wie ziet ons, en wie weet van ons?’ O die verkeerdheid van u! Dient de pottenbakker zelf soms net als het leem geacht te worden? Want dient het maaksel soms betreffende zijn maker te zeggen: ’Hij heeft mij niet gemaakt’? En zegt in feite soms het geformeerde zelf betreffende zijn formeerder: ’Hij heeft geen verstand getoond’?” (Jesaja 29:15, 16; vergelijk Psalm 111:10) Hoe goed verborgen zij ook denken te zijn, zij staan „naakt en openlijk tentoongesteld” voor de ogen van God. — Hebreeën 4:13.
’Doven zullen stellig horen’
25. In welke zin zullen „doven” horen?
25 Er is echter redding voor personen die geloof oefenen. (Lees Jesaja 29:17-24; vergelijk Lukas 7:22.) „Doven” zullen „de woorden van het boek horen”, de boodschap uit Gods Woord. Ja, het gaat hier niet om genezing van fysieke doofheid maar om geestelijke genezing. Jesaja wijst opnieuw vooruit naar de oprichting van het Messiaanse koninkrijk en het herstel van de ware aanbidding op aarde door de heerschappij van de Messias. Dat is in onze tijd gebeurd, en miljoenen oprechten laten zich door Jehovah corrigeren en leren hem te loven. Wat een aangrijpende vervulling! Uiteindelijk zal de dag komen dat iedereen, al wat adem heeft, Jehovah zal loven en zijn heilige naam zal heiligen. — Psalm 150:6.
26. Welke geestelijke vermaningen horen „doven” in deze tijd?
26 Wat leren zulke „doven” die Gods Woord horen in deze tijd? Dat alle christenen, vooral degenen naar wie de gemeente opziet als voorbeelden, het zorgvuldig moeten vermijden ’te dwalen vanwege bedwelmende drank’ (Jesaja 28:7). Bovendien mogen wij het nooit moe worden te luisteren naar Gods vermaningen, die ons helpen een geestelijke kijk op alles te hebben. Hoewel christenen gepast onderworpen zijn aan regeringsautoriteiten en bepaalde diensten van hen verwachten, komt redding niet van de wereld maar van Jehovah God. Ook mogen wij nooit vergeten dat net als het oordeel over het afvallige Jeruzalem, Gods oordeel over dit geslacht onontkoombaar is. Met Jehovah’s hulp kunnen wij ondanks tegenstand zijn waarschuwing blijven verkondigen, net als Jesaja. — Jesaja 28:14, 22; Mattheüs 24:34; Romeinen 13:1-4.
27. Wat kunnen christenen uit Jesaja’s profetie leren?
27 Ouderlingen en ouders kunnen iets leren van de manier waarop Jehovah streng onderricht toedient; het is er namelijk altijd op gericht kwaaddoeners in Gods gunst te herstellen en hen niet alleen te straffen (Jesaja 28:26-29; vergelijk Jeremia 30:11). En ons allen, jonge mensen inbegrepen, wordt onder de aandacht gebracht hoe uiterst belangrijk het is Jehovah van harte te dienen en niet net te doen alsof wij een christen zijn om mensen te behagen (Jesaja 29:13). Wij moeten laten zien dat wij, in tegenstelling tot de trouweloze inwoners van Juda, een gezonde vrees voor Jehovah en diepe eerbied voor hem hebben (Jesaja 29:16). Bovendien moeten wij laten zien dat wij bereid zijn ons door Jehovah te laten corrigeren en van hem te leren. — Jesaja 29:24.
28. Hoe bezien Jehovah’s dienstknechten zijn reddingsdaden?
28 Wat belangrijk is het, geloof en vertrouwen in Jehovah en in de manier waarop hij de dingen doet te hebben! (Vergelijk Psalm 146:3.) De meeste mensen zal de waarschuwingsboodschap die wij prediken kinderlijk in de oren klinken. De toekomstige vernietiging van een organisatie die beweert God te dienen, de christenheid, is een vreemd, ongewoon idee. Maar Jehovah zal zijn ’vreemde daad’ volvoeren. Dat lijdt geen enkele twijfel. In de laatste dagen van dit samenstel van dingen stellen Gods dienstknechten dan ook het volste vertrouwen in zijn koninkrijk en in zijn aangestelde koning, Jezus Christus. Zij weten dat Jehovah’s reddingsdaden — die samen met zijn ’ongewone werk’ worden verricht — de hele gehoorzame mensheid eeuwige zegeningen zullen brengen.
[Voetnoot]
a In het oorspronkelijke Hebreeuws is Jesaja 28:10 een monotoon versje, vergelijkbaar met een kinderliedje. Jesaja’s boodschap klonk de religieuze leiders dus monotoon en kinderlijk in de oren.
[Illustraties op blz. 289]
De christenheid heeft zich niet op God maar op verdragen met menselijke heersers verlaten
[Illustratie op blz. 290]
Jehovah volvoert zijn ’vreemde daad’ wanneer hij toelaat dat Babylon Jeruzalem verwoest
[Illustratie op blz. 298]
Zij die eens geestelijk doof waren, kunnen het Woord van God „horen”