Hoofdstuk drie
„Mijn uitverkorene, die mijn ziel heeft goedgekeurd!”
1, 2. Waarom is hoofdstuk 42 van Jesaja van belang voor christenen in deze tijd?
„’GIJ zijt mijn getuigen,’ is de uitspraak van Jehovah, ’ja, mijn knecht die ik verkozen heb’” (Jesaja 43:10). Uit deze uitspraak van Jehovah, in de achtste eeuw v.G.T. door de profeet Jesaja opgetekend, blijkt dat Jehovah’s verbondsvolk uit de oudheid een natie van getuigen was. Zij waren Gods uitverkoren knecht. Zo’n 2600 jaar later, in 1931, maakten gezalfde christenen publiekelijk bekend dat deze woorden op hen van toepassing waren. Zij namen de naam Jehovah’s Getuigen aan en aanvaardden van ganser harte de verantwoordelijkheden die het met zich meebrengt Gods aardse knecht te zijn.
2 Jehovah’s Getuigen koesteren de oprechte wens God te behagen. Om die reden is het 42ste hoofdstuk van het boek Jesaja van bijzonder groot belang voor elk van hen, want het schildert een beeld van een knecht die door Jehovah wordt goedgekeurd en ook een van een knecht die hij verwerpt. Een beschouwing van deze profetie en de vervulling ervan geeft inzicht in wat tot Gods goedkeuring en wat tot zijn afkeuring leidt.
„Ik heb mijn geest in hem gelegd”
3. Wat voorzegt Jehovah bij monde van Jesaja over „mijn knecht”?
3 Bij monde van Jesaja voorzegt Jehovah de komst van een knecht die hijzelf zal uitverkiezen: „Zie! Mijn knecht, die ik stevig vasthoud! Mijn uitverkorene, die mijn ziel heeft goedgekeurd! Ik heb mijn geest in hem gelegd. Gerechtigheid voor de natiën zal hij voortbrengen. Hij zal niet schreeuwen noch zijn stem verheffen, en op de straat zal hij zijn stem niet laten horen. Een geknakt riet zal hij niet breken; en wat een kwijnende vlaspit betreft, hij zal ze niet uitblussen. In waarachtigheid zal hij gerechtigheid voortbrengen. Hij zal niet kwijnen of geknakt worden, totdat hij op de aarde zelf gerechtigheid vestigt; en op zijn wet zullen zelfs de eilanden blijven wachten.” — Jesaja 42:1-4.
4. Wie is de voorzegde „uitverkorene”, en hoe weten wij dat?
4 Wie is de Knecht op wie hier gedoeld wordt? Daarover behoeft geen onzekerheid te bestaan. Deze woorden blijken in het Evangelie van Mattheüs geciteerd te worden en van toepassing te worden gebracht op Jezus Christus (Mattheüs 12:15-21). Jezus is de geliefde Knecht, de „uitverkorene”. Wanneer legde Jehovah zijn geest op Jezus? In 29 G.T., toen Jezus gedoopt werd. Het geïnspireerde verslag beschrijft die doop en zegt dat nadat Jezus uit het water omhoog was gekomen, ’de hemel werd geopend en de heilige geest in lichamelijke gedaante gelijk een duif op hem neerdaalde, en er een stem uit de hemel kwam: „Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; ik heb u goedgekeurd.”’ Op die manier identificeerde Jehovah persoonlijk zijn geliefde Knecht. Jezus’ daaropvolgende bediening en de wonderwerken die hij verrichtte, bewezen dat Jehovah’s geest inderdaad op hem rustte. — Lukas 3:21, 22; 4:14-21; Mattheüs 3:16, 17.
„Gerechtigheid voor de natiën zal hij voortbrengen”
5. Waarom was het in de eerste eeuw G.T. nodig dat duidelijk werd gemaakt wat gerechtigheid was?
5 Jehovah’s Uitverkorene moest ware gerechtigheid „voortbrengen” of uitdragen. „Hij zal de natiën duidelijk maken wat gerechtigheid is” (Mattheüs 12:18). Wat was dat in de eerste eeuw G.T. hard nodig! De joodse religieuze leiders verkondigden een verwrongen opvatting over gerechtigheid en rechtvaardigheid. Zij streefden ernaar rechtvaardigheid te verwerven door zich aan een star stelsel van wetten te houden, waarvan er veel van eigen makelij waren. Hun wettische gerechtigheid liet geen ruimte voor barmhartigheid en mededogen.
6. Op welke manieren maakte Jezus ware gerechtigheid bekend?
6 In tegenstelling daarmee onthulde Jezus Gods kijk op gerechtigheid. Door Jezus’ onderwijs en manier van leven liet hij zien dat ware gerechtigheid meedogend en barmhartig is. Beschouw zijn beroemde Bergrede eens (Mattheüs hoofdstuk 5–7). Wat een meesterlijke uiteenzetting van de manier waarop gerechtigheid en rechtvaardigheid in praktijk gebracht moeten worden! Raken wij bij het lezen van de evangelieverslagen niet geroerd door Jezus’ mededogen met de armen en ellendigen? (Mattheüs 20:34; Markus 1:41; 6:34; Lukas 7:13) Hij bracht zijn vertroostende boodschap aan velen die te vergelijken waren met een beschadigd riet, geknakt en vertrapt. Zij waren als een smeulende vlaspit; hun laatste sprankje leven was bijna gedoofd. Jezus brak een „geknakt riet” niet en „een kwijnende vlaspit” doofde hij niet. Zijn liefdevolle en meedogende woorden en daden verkwikten het hart van de zachtmoedigen juist. — Mattheüs 11:28-30.
7. Waarom kon de profetie zeggen dat Jezus ’niet zou schreeuwen of zijn stem op de straat zou verheffen’?
7 Maar waarom zegt de profetie dat Jezus ’niet schreeuwen noch zijn stem verheffen zou en op de straat zijn stem niet zou laten horen’? Omdat hij niet zichzelf aanprees, zoals velen in zijn tijd (Mattheüs 6:5). Toen hij een melaatse genas, zei hij tegen de genezen man: „Zie toe dat gij aan niemand iets vertelt” (Markus 1:40-44). In plaats van de publiciteit te zoeken en mensen op basis van verslagen uit de tweede hand conclusies te laten trekken, wilde Jezus dat zij op grond van deugdelijke bewijzen zelf zouden inzien dat hij de Christus was, Jehovah’s gezalfde Knecht.
8. (a) Hoe bracht Jezus „gerechtigheid voor de natiën” voort? (b) Wat leert Jezus’ illustratie van de barmhartige Samaritaan ons over gerechtigheid?
8 De Uitverkoren Knecht zou „gerechtigheid voor de natiën” voortbrengen. Dat deed Jezus. Niet alleen beklemtoonde Jezus de meedogende aard van goddelijke gerechtigheid, maar hij leerde ook dat ze zich tot alle mensen moest uitstrekken. Bij een bepaalde gelegenheid herinnerde Jezus een man die goed onderlegd was in de Wet eraan dat hij God en zijn naaste moest liefhebben. De man vroeg aan Jezus: „Wie is dan mijn naaste?” Misschien verwachtte hij van Jezus te horen: „Uw medejood.” Maar Jezus vertelde de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. In de gelijkenis kwam een Samaritaan een man te hulp die door rovers was overvallen, terwijl een leviet en een priester geweigerd hadden hem te helpen. De vragensteller moest toegeven dat bij die gelegenheid de verachte Samaritaan naastenliefde had betoond, niet de leviet of de priester. Jezus besloot zijn illustratie met de raad: „Doet gij evenzo.” — Lukas 10:25-37; Leviticus 19:18.
„Hij zal niet kwijnen of geknakt worden”
9. Hoe zal begrip van de essentie van ware gerechtigheid op ons van invloed zijn?
9 Doordat Jezus de essentie van ware gerechtigheid duidelijk maakte, leerden zijn discipelen deze hoedanigheid tentoon te spreiden. Dat moeten wij ook doen. Allereerst moeten wij Gods maatstaven van goed en kwaad aanvaarden, omdat hij het recht heeft te bepalen wat juist en rechtvaardig is. Als wij ernaar streven de dingen op Jehovah’s manier te doen, zal ons rechtschapen gedrag boekdelen spreken over ware gerechtigheid. — 1 Petrus 2:12.
10. Waarom brengt het tentoonspreiden van gerechtigheid deelname aan het predikings- en onderwijzingswerk met zich mee?
10 Wij geven ook van ware gerechtigheid blijk wanneer wij ijverig deelnemen aan de predikings- en onderwijsactiviteit. Jehovah heeft edelmoedig voorzien in levensreddende kennis van zichzelf, zijn Zoon en zijn voornemens (Johannes 17:3). Het zou niet juist of rechtvaardig zijn die kennis voor onszelf te houden. „Onthoud het goede niet aan degenen die het toekomt, wanneer het in de macht van uw hand ligt het te doen”, zegt Salomo (Spreuken 3:27). Laten wij dat wat wij over God weten van ganser harte delen met alle mensen, ongeacht hun raciale, etnische of nationale achtergrond. — Handelingen 10:34, 35.
11. Hoe moeten wij in navolging van Jezus anderen behandelen?
11 Bovendien behandelt een waar christen anderen zoals Jezus dat deed. Velen hebben thans te kampen met ontmoedigende problemen en hebben behoefte aan mededogen en aanmoediging. Zelfs sommige opgedragen christenen kunnen zo onder omstandigheden gebukt gaan, dat zij gaan lijken op een geknakt riet of een smeulende pit. Hebben zij onze steun niet nodig? (Lukas 22:32; Handelingen 11:23) Wat verkwikkend deel uit te maken van een gemeenschap van ware christenen, die proberen Jezus na te bootsen in het oefenen van gerechtigheid!
12. Waarom kunnen wij erop vertrouwen dat gerechtigheid voor allen binnenkort werkelijkheid zal worden?
12 Zal er ooit gerechtigheid voor iedereen zijn? Beslist. Jehovah’s Uitverkorene „zal niet kwijnen of geknakt worden, totdat hij op de aarde zelf gerechtigheid vestigt”. Heel binnenkort zal de op de troon geplaatste Koning, de uit de doden opgestane Christus Jezus, ’wraak oefenen over hen die God niet kennen’ (2 Thessalonicenzen 1:6-9; Openbaring 16:14-16). De heerschappij van mensen zal plaats moeten maken voor Gods koninkrijk. Gerechtigheid en rechtvaardigheid zullen er in overvloed zijn (Spreuken 2:21, 22; Jesaja 11:3-5; Daniël 2:44; 2 Petrus 3:13). Vol verwachting zien Jehovah’s dienstknechten overal — zelfs degenen op afgelegen plaatsen, „de eilanden” — naar die dag uit.
’Ik wil hem geven tot een licht der natiën’
13. Wat profeteert Jehovah over zijn Uitverkoren Knecht?
13 Jesaja vervolgt: „Dit heeft de ware God, Jehovah, gezegd, de Schepper van de hemelen en de Grootse Uitspanner ervan; die de aarde uitspreidde met al wat ze voortbrengt, die adem geeft aan het volk daarop, en geest aan hen die erop wandelen” (Jesaja 42:5). Wat een indrukwekkende beschrijving van Jehovah, de Schepper! Deze herinnering aan wat Jehovah vermag, verleent groot gewicht aan zijn uitspraak. Jehovah zegt: „Ikzelf, Jehovah, heb u in rechtvaardigheid geroepen en ik vatte u vervolgens bij de hand. En ik zal u beveiligen en u geven tot een verbond voor het volk, tot een licht der natiën, om de blinde ogen te openen, om de gevangene uit de kerker te leiden, uit het huis van bewaring hen die in duisternis zitten.” — Jesaja 42:6, 7.
14. (a) Wat wil het zeggen dat Jehovah zijn goedgekeurde Knecht bij de hand vat? (b) Welke rol speelt de Uitverkoren Knecht?
14 De Grootse Schepper van het heelal, de Gever en Instandhouder van het leven, vat zijn Uitverkoren Knecht bij de hand en belooft hem zijn volledige en voortdurende steun. Wat is dat geruststellend! Bovendien beveiligt Jehovah hem om hem tot „een verbond voor het volk” te geven. Een verbond is een contract, een verdrag, een plechtige belofte. Het is een vast voorschrift. Ja, Jehovah heeft zijn Knecht tot „een gelofte aan het volk” gemaakt. — An American Translation.
15, 16. In welk opzicht diende Jezus als „een licht der natiën”?
15 Als „een licht der natiën” zal de beloofde Knecht „de blinde ogen” openen en „hen die in duisternis zitten” bevrijden. Dat deed Jezus. Door getuigenis af te leggen van de waarheid verheerlijkte Jezus de naam van zijn hemelse Vader (Johannes 17:4, 6). Hij stelde religieuze leugens aan de kaak, predikte het goede nieuws van het Koninkrijk en opende de deur naar geestelijke vrijheid voor degenen die in religieuze slavernij verkeerden (Mattheüs 15:3-9; Lukas 4:43; Johannes 18:37). Hij waarschuwde tegen het verrichten van werken die tot de duisternis behoren en ontmaskerde Satan als „de vader van de leugen” en „de heerser van deze wereld”. — Johannes 3:19-21; 8:44; 16:11.
16 Jezus zei: „Ik ben het licht der wereld” (Johannes 8:12). Hij bewees dat in een wel heel bijzondere zin te zijn toen hij zijn volmaakte menselijke leven offerde als een losprijs. Zo opende hij voor hen die geloof oefenen de weg voor het krijgen van vergeving van zonden, een goedgekeurde verhouding met God en het vooruitzicht op eeuwig leven (Mattheüs 20:28; Johannes 3:16). Door zijn leven lang van volmaakte godvruchtige toewijding blijk te geven, hield Jezus Jehovah’s soevereiniteit hoog en bewees hij dat de Duivel een leugenaar is. Jezus gaf de blinden werkelijk het gezichtsvermogen en bevrijdde degenen die in geestelijke duisternis gevangenzaten.
17. Op welke manieren dienen wij als lichtdragers?
17 In de Bergrede zei Jezus tegen zijn discipelen: „Gij zijt het licht der wereld” (Mattheüs 5:14). Zijn ook wij niet lichtdragers? Wij hebben het voorrecht om door onze manier van leven en door ons predikingswerk anderen naar Jehovah, de Bron van ware verlichting, te leiden. In navolging van Jezus maken wij Jehovah’s naam bekend, houden wij Zijn soevereiniteit hoog en verkondigen wij Zijn koninkrijk als de enige hoop voor de mensheid. Verder stellen wij als lichtdragers religieuze leugens aan de kaak, waarschuwen tegen onreine werken die tot de duisternis behoren en ontmaskeren Satan, de goddeloze. — Handelingen 1:8; 1 Johannes 5:19.
„Zingt Jehovah een nieuw lied”
18. Waarvan stelt Jehovah zijn volk op de hoogte?
18 Nu richt Jehovah zijn aandacht op zijn volk met de woorden: „Ik ben Jehovah. Dat is mijn naam; en aan niemand anders zal ik mijn eigen heerlijkheid geven, noch mijn lof aan gehouwen beelden. De eerste dingen — zie, ze zijn gekomen, maar nieuwe dingen kondig ik aan. Nog voordat ze uitspruiten, doe ik ze ulieden horen” (Jesaja 42:8, 9). De profetie over „mijn knecht” werd niet door een van de waardeloze goden uitgesproken maar door de enige levende en ware God. Het was zeker dat ze zou uitkomen, en het gebeurde ook. Jehovah God brengt inderdaad nieuwe dingen tot stand en hij zorgt ervoor dat zijn volk ervan op de hoogte is voordat ze plaatsvinden. Hoe moeten wij daarop reageren?
19, 20. (a) Welk lied moet gezongen worden? (b) Wie zingen in deze tijd het loflied voor Jehovah?
19 Jesaja schrijft: „Zingt Jehovah een nieuw lied, zijn lof van het uiteinde der aarde, gij die afdaalt naar de zee en naar dat wat haar vult, gij eilanden en gij die ze bewoont. Laten de wildernis en haar steden hun stem verheffen, de nederzettingen die Kedar bewoont. Laten de bewoners van de steile rots een vreugdegeroep aanheffen. Laat men van de top der bergen luidkeels roepen. Laten zij Jehovah heerlijkheid toeschrijven, en laten zij op de eilanden zijn lof vertellen.” — Jesaja 42:10-12.
20 De inwoners van steden, van dorpen in de wildernis, de bewoners van eilanden, zelfs van „Kedar” of kampementen in woestijnen — mensen overal — worden aangespoord een loflied voor Jehovah te zingen. Wat opwindend dat in onze tijd miljoenen gehoor hebben gegeven aan deze profetische oproep! Zij hebben de waarheid van Gods Woord aanvaard en Jehovah tot hun God gemaakt. Jehovah’s volk zingt dit nieuwe lied — waarin Jehovah heerlijkheid wordt toegekend — in ruim 230 landen. Het is iets ontroerends om in dit multiculturele, veeltalige en multiraciale koor te zingen!
21. Waarom kunnen de vijanden van Gods volk er niet in slagen het loflied voor Jehovah een halt toe te roepen?
21 Kunnen tegenstanders standhouden tegen God en dit loflied een halt toeroepen? Onmogelijk! „Als een sterke man zal Jehovah zelf uittrekken. Als een krijgsman zal hij ijver opwekken. Hij zal juichen, ja, hij zal een strijdkreet aanheffen; tegenover zijn vijanden zal hij zich sterker betonen” (Jesaja 42:13). Welke macht kan tegen Jehovah standhouden? Zo’n 3500 jaar geleden zongen de profeet Mozes en de zonen van Israël uit volle borst: „Jehovah is een manlijk persoon van oorlog. Jehovah is zijn naam. Farao’s wagens en zijn strijdkrachten heeft hij in de zee geworpen, en de keur van zijn krijgslieden is verzonken in de Rode Zee” (Exodus 15:3, 4). Jehovah zegevierde over de sterkste krijgsmacht van die tijd. Geen enkele vijand van Gods volk kan slagen wanneer Jehovah uittrekt als een sterke krijgsman.
„Ik heb mij lange tijd stilgehouden”
22, 23. Waarom ’houdt Jehovah zich lange tijd stil’?
22 Jehovah is onpartijdig en rechtvaardig, zelfs wanneer hij het oordeel aan zijn vijanden voltrekt. Hij zegt: „Ik heb mij lange tijd stilgehouden. Ik bleef zwijgen. Ik bleef zelfbeheersing oefenen. Als een barende vrouw zal ik kermen, snuiven en hijgen tegelijk. Ik zal bergen en heuvels verwoesten, en al hun plantengroei zal ik doen verdorren. En ik wil rivieren in eilanden veranderen, en rietpoelen zal ik doen opdrogen.” — Jesaja 42:14, 15.
23 Voordat Jehovah tot rechterlijke stappen overgaat, laat hij tijd verstrijken om kwaaddoeners in de gelegenheid te stellen zich van hun verkeerde wegen af te keren (Jeremia 18:7-10; 2 Petrus 3:9). Beschouw het geval eens van de Babyloniërs, die, als de overheersende wereldmacht, Jeruzalem in het jaar 607 v.G.T. verwoesten. Jehovah laat dit toe om de Israëlieten voor hun ontrouw te straffen. Maar de Babyloniërs erkennen de rol niet die zij spelen. Zij behandelen Gods volk veel hardvochtiger dan Gods vonnis vereist (Jesaja 47:6, 7; Zacharia 1:15). Wat pijnlijk moet het zijn voor de ware God, zijn volk te zien lijden! Maar hij gaat pas tot actie over als zijn bestemde tijd gekomen is. Dan zwoegt hij — als een barende vrouw — om zijn verbondsvolk te bevrijden en brengt hij het voort als een onafhankelijke natie. Om dat te bewerkstelligen laat hij in 539 v.G.T. Babylon en zijn verdedigingsstelsel opdrogen en verwoest hij het.
24. Welk vooruitzicht biedt Jehovah zijn volk Israël?
24 Wat opgewonden moet Gods volk zijn wanneer, na zo veel jaren ballingschap, de weg naar huis zich eindelijk voor hen opent! (2 Kronieken 36:22, 23) Zij moeten verrukt zijn de vervulling van Jehovah’s belofte mee te maken: „Ik wil de blinden doen wandelen op een weg die zij niet hebben gekend; op een pad dat zij niet hebben gekend, zal ik hen doen treden. Ik zal een duistere plaats vóór hen in licht veranderen, en een hobbelig terrein in vlak land. Dit zijn de dingen die ik voor hen wil doen, en ik wil hen niet verlaten.” — Jesaja 42:16.
25. (a) Waarvan kan Jehovah’s volk nu zeker zijn? (b) Waartoe moeten wij vastbesloten zijn?
25 Hoe zijn deze woorden in onze tijd van toepassing? Jehovah heeft de naties nu al lange tijd — eeuwenlang — hun gang laten gaan. Maar zijn bestemde tijd om de zaken recht te zetten is nabij. In moderne tijden heeft hij een volk verwekt om te getuigen van zijn naam. Alle tegenstand tegen hen slechtend heeft hij de weg voor hen geëffend om hem „met geest en waarheid” te aanbidden (Johannes 4:24). Hij heeft beloofd: „Ik wil hen niet verlaten”, en hij heeft woord gehouden. Hoe zal het degenen vergaan die hardnekkig valse goden blijven aanbidden? Jehovah zegt: „Zij moeten achterwaarts wijken, zij zullen ten zeerste beschaamd worden, die hun vertrouwen in het gesneden beeld stellen, die tot een gegoten beeld zeggen: ’Gij zijt onze goden’” (Jesaja 42:17). Wat uitermate belangrijk dat wij trouw blijven aan Jehovah, net als zijn Uitverkorene!
’Een knecht die doof en blind is’
26, 27. Hoe betoont Israël zich ’een dove en blinde knecht’, en met welke consequenties?
26 Gods Uitverkoren Knecht, Jezus Christus, is tot de dood getrouw gebleven. Maar Jehovah’s volk Israël betoont zich een ontrouwe knecht, in geestelijke zin doof en blind. Jehovah richt zich tot hen met de woorden: „Hoort, gij doven; en kijkt toe om te zien, gij blinden. Wie is blind, zo niet mijn knecht, en wie is doof als mijn bode die ik zend? Wie is blind als de beloonde, of blind als de knecht van Jehovah? Er waren vele dingen te zien, maar gij hebt er voortdurend geen acht op geslagen. Er was aanleiding de oren te openen, maar gij hebt aanhoudend niet geluisterd. Jehovah zelf heeft er ter wille van zijn rechtvaardigheid behagen in geschept de wet groot en majestueus te maken.” — Jesaja 42:18-21.
27 Wat een jammerlijke mislukking is Israël! Het volk vervalt herhaaldelijk tot de aanbidding van de demonengoden van de naties. Steeds weer stuurt Jehovah zijn boden, maar zijn volk slaat er geen acht op (2 Kronieken 36:14-16). Jehovah voorzegt de consequenties: „Het is een volk, beroofd en geplunderd, waarvan allen zijn gevangen in de holen, en in de huizen van bewaring zijn zij verborgen gehouden. Zij zijn tot roof geworden zonder een bevrijder, tot plundering zonder iemand die zegt: ’Breng terug!’ Wie onder u zal hieraan het oor lenen? Wie zal aandacht schenken en luisteren voor latere tijden? Wie heeft Jakob tot louter plundering overgegeven, en Israël aan de berovers? Is het niet Jehovah, Degene tegen wie wij gezondigd hebben, en wiens wegen zij niet wilden bewandelen en naar wiens wet zij niet luisterden? Daarom bleef Hij woede, zijn toorn, over hem uitstorten en de sterkte van oorlog. En het bleef hem rondom verteren, maar hij nam er geen nota van; en het bleef tegen hem oplaaien, maar hij wilde niets ter harte nemen.” — Jesaja 42:22-25.
28. (a) Wat kunnen wij van het voorbeeld van de inwoners van Juda leren? (b) Hoe kunnen wij Jehovah’s goedkeuring zoeken?
28 Wegens de ontrouw van de inwoners laat Jehovah toe dat het land Juda in 607 v.G.T. wordt leeggeroofd en geplunderd. De Babyloniërs steken Jehovah’s tempel in brand, verwoesten Jeruzalem en nemen de joden gevangen (2 Kronieken 36:17-21). Laten wij dit waarschuwende voorbeeld ter harte nemen en nooit doof zijn voor Jehovah’s instructies of blind voor zijn geschreven Woord. Laten wij in plaats daarvan Jehovah’s goedkeuring zoeken door Christus Jezus na te volgen, de Knecht die Jehovah zelf heeft goedgekeurd. Laten wij net als Jezus duidelijk maken wat ware gerechtigheid is door wat wij zeggen en doen. Op die manier zullen wij tot Jehovah’s volk blijven behoren, dienend als lichtdragers die de ware God loven en hem heerlijkheid geven.
[Illustraties op blz. 33]
Ware gerechtigheid is meedogend en barmhartig
[Illustratie op blz. 34]
In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan maakte Jezus duidelijk dat ware gerechtigheid zich tot alle mensen uitstrekt
[Illustraties op blz. 36]
Door aanmoedigend en vriendelijk te zijn, oefenen wij goddelijke gerechtigheid
[Illustraties op blz. 39]
Door onze predikingsactiviteit geven wij blijk van goddelijke gerechtigheid
[Illustratie op blz. 40]
De goedgekeurde Knecht werd „tot een licht der natiën” gegeven