Hoofdstuk negentien
Huichelarij aan de kaak gesteld!
1. Hoe staan Jezus en Jehovah tegenover huichelarij, en welke vorm neemt de huichelarij in Jesaja’s tijd aan?
„VAN buiten weliswaar [schijnt gij] rechtvaardig voor de mensen,” zei Jezus tegen de religieuze leiders van zijn tijd, „maar van binnen zijt gij vol huichelarij en wetteloosheid” (Mattheüs 23:28). Jezus’ veroordeling van huichelarij weerspiegelt de zienswijze van zijn hemelse Vader. Hoofdstuk 58 van Jesaja’s profetie vestigt specifiek de aandacht op de huichelarij die in Juda hoogtij viert. Ruzies, onderdrukking en geweld zijn aan de orde van de dag, en het houden van de sabbat is ontaard in een nietszeggend ritueel. De bevolking verricht louter symbolische dienst voor Jehovah en loopt te koop met haar vroomheid door onoprecht te vasten. Geen wonder dat Jehovah hun ware aard aan het licht brengt!
’Zeg het volk hun zonden aan’
2. Van welke geest geeft Jesaja blijk als hij Jehovah’s boodschap bekendmaakt, en wie zijn er tegenwoordig zoals hij?
2 Hoewel Jehovah walgt van Juda’s gedrag, omvatten Zijn woorden een innige oproep tot de natie om berouw te hebben. Toch wil Jehovah niet dat zijn terechtwijzing iets aan duidelijkheid te wensen overlaat. Vandaar dat hij Jesaja opdraagt: „Roep luidkeels; houd niet in. Verhef uw stem net als een horen en zeg mijn volk hun opstandigheid aan en het huis van Jakob hun zonden” (Jesaja 58:1). Zou Jesaja de bevolking vrijmoedig van Jehovah’s woorden in kennis stellen, dan zou dat kwaad bloed kunnen zetten, maar hij deinst niet terug. Hij bezit nog dezelfde toewijding als waarvan hij blijk gaf toen hij zei: „Hier ben ik! Zend mij” (Jesaja 6:8). Wat een uitmuntend voorbeeld van volharding is Jesaja voor de hedendaagse Getuigen van Jehovah, die ook de opdracht hebben Gods Woord te prediken en religieuze huichelarij aan de kaak te stellen! — Psalm 118:6; 2 Timotheüs 4:1-5.
3, 4. (a) Hoe doet de bevolking in Jesaja’s tijd zich voor? (b) Hoe is de situatie in Juda in werkelijkheid?
3 Ogenschijnlijk zoekt het volk in Jesaja’s tijd Jehovah en geeft het uiting aan behagen in zijn rechtvaardige oordelen. Wij lezen Jehovah’s woorden: „Ik [was] het die zij dag aan dag bleven zoeken en in de kennis van mijn wegen plachten zij behagen tot uitdrukking te brengen, als een natie die louter rechtvaardigheid oefende en die zelfs de gerechtigheid van hun God niet had verzaakt, aangezien zij mij om rechtvaardige oordelen bleven vragen, terwijl zij tot God naderden, in wie zij behagen schepten” (Jesaja 58:2). Is dit vertoon van behagen in Jehovah’s wegen echt? Nee. Zij zijn „als een natie die louter rechtvaardigheid oefende”, maar de gelijkenis is slechts oppervlakkig. In werkelijkheid heeft deze natie ’de gerechtigheid van hun God verzaakt’.
4 De situatie is in grote lijnen zoals die later aan de profeet Ezechiël werd onthuld. Jehovah vertelde Ezechiël dat de joden tegen elkaar zeiden: „Komt alstublieft en hoort wat het woord is dat van Jehovah uitgaat.” Maar God waarschuwde Ezechiël voor hun onoprechtheid: „Zij zullen bij u binnenkomen, . . . en zij zullen stellig uw woorden horen, maar die zullen zij niet doen, want met hun mond uiten zij wellustige begeerten en naar hun onrechtvaardige winst gaat hun hart uit. En zie! gij zijt voor hen als een lied van zinnelijke liefdesbetuigingen, als iemand met een mooie stem en die een snaarinstrument goed bespeelt. En zij zullen stellig uw woorden horen, maar er zijn er geen die ze doen” (Ezechiël 33:30-32). Jesaja’s tijdgenoten beweren eveneens dat zij Jehovah voortdurend zoeken, maar zij gehoorzamen zijn woorden niet.
Huichelachtig vasten
5. Hoe proberen de joden Gods gunst te verwerven, en hoe reageert Jehovah daarop?
5 In een poging Gods gunst te verwerven, vasten de joden voor de vorm, maar hun geveinsde vroomheid vervreemdt hen slechts van Jehovah. Kennelijk verbijsterd vragen zij: „Waarom hebben wij gevast en hebt gij het niet gezien, en hebben wij onze ziel in droefheid gebogen en placht gij er geen nota van te nemen?” Jehovah antwoordt onomwonden: „Ja, in de dag van uw vasten hadt gijlieden behagen, wanneer al uw zwoegers er waren die gij tot werken bleeft aanzetten. Ja, tot ruzie en strijd placht gij te vasten, en om te slaan met de vuist der goddeloosheid. Zijt gij niet blijven vasten zoals op de dag waarop gij uw stem in den hoge liet horen? Dient het vasten dat ik verkies als dit te worden, als een dag waarop de aardse mens zijn ziel in droefheid buigt? Om zijn hoofd te buigen net als een bies, en opdat hij louter zak en as als zijn rustbed zou spreiden? Noemt gij dit een vasten en een dag die voor Jehovah aanvaardbaar is?” — Jesaja 58:3-5.
6. Welke daden van de joden verraden dat hun vasten huichelachtig is?
6 Het volk vast, veinst rechtvaardigheid en vraagt zelfs om Jehovah’s rechtvaardige oordelen, maar ondertussen jaagt het zelfzuchtige genoegens en zakelijke belangen na. Zij houden zich bezig met geruzie, onderdrukking en geweld. In een poging hun gedrag te bemantelen, rouwen zij met veel uiterlijk vertoon — zij laten hun hoofd hangen als een bies en hullen zich in zak en as — ogenschijnlijk uit berouw wegens hun zonden. Van wat voor waarde is dat alles als zij weerspannig blijven? Zij geven totaal geen blijk van het godvruchtige verdriet en berouw waarmee oprecht vasten gepaard moet gaan. Hun gejammer — hoe luidruchtig ook — wordt niet in de hemel gehoord.
7. Hoe handelden de joden in Jezus’ tijd huichelachtig, en hoe doen velen thans hetzelfde?
7 De joden in Jezus’ tijd voerden een soortgelijke show van ceremonieel vasten op, sommige wel tweemaal per week! (Mattheüs 6:16-18; Lukas 18:11, 12) Veel van de religieuze leiders volgden ook het voorbeeld van Jesaja’s geslacht door hardvochtig en tiranniek te zijn. Vandaar dat Jezus die religieuze huichelaars moedig aan de kaak stelde en hun vertelde dat hun vorm van aanbidding zinloos was (Mattheüs 15:7-9). Ook in deze tijd maken miljoenen mensen „in het openbaar bekend dat zij God kennen, maar zij verloochenen hem door hun werken, omdat zij verfoeilijk zijn en ongehoorzaam en ongeschikt voor enig goed werk” (Titus 1:16). Zulke mensen mogen dan op Gods barmhartigheid hopen, maar hun gedrag verraadt hun onoprechtheid. Jehovah’s Getuigen daarentegen geven van ware godvruchtige toewijding en echte broederlijke liefde blijk. — Johannes 13:35.
Wat er bij waar berouw betrokken is
8, 9. Van welke positieve daden moet oprecht berouw vergezeld gaan?
8 Jehovah wil dat zijn volk meer doet dan vasten wegens hun zonden; hij wil dat zij berouw hebben. Dan zullen zij zijn gunst verwerven (Ezechiël 18:23, 32). Hij legt uit dat wil vasten zinvol zijn, het vergezeld moet gaan van het rechtzetten van begane zonden. Sta eens stil bij de tot zelfonderzoek nopende vragen die Jehovah stelt: „Is dit niet het vasten dat ik verkies? De boeien der goddeloosheid los te maken, de banden van het jukhout te ontbinden, en de verbrijzelden vrij heen te zenden, en dat gij elk jukhout in tweeën zoudt breken?” — Jesaja 58:6.
9 Boeien en jukhouten zijn treffende symbolen van hardvochtige dienstbaarheid. Dus in plaats van te vasten en tegelijkertijd medegelovigen te onderdrukken, moet het volk het gebod gehoorzamen: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf” (Leviticus 19:18). Zij moeten iedereen die zij hebben onderdrukt en ten onrechte in slavernij hebben gebracht, vrijlaten.a Opzichtige godsdienstige daden, zoals vasten, zijn geen vervanging voor echte godvruchtige toewijding en daden waaruit broederlijke liefde spreekt. Een tijdgenoot van Jesaja, de profeet Micha, schrijft: „Wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” — Micha 6:8.
10, 11. (a) Wat zou voor de joden beter zijn dan vasten? (b) Hoe kunnen hedendaagse christenen de raad toepassen die Jehovah aan de joden gaf?
10 Gerechtigheid, goedheid en bescheidenheid schrijven voor dat anderen goedheid wordt betoond, wat de essentie van Jehovah’s Wet is (Mattheüs 7:12). Veel beter dan te vasten zou zijn, dat zij hun overvloed delen met de behoeftigen. Jehovah vraagt: „Is het [vasten dat ik verkies] niet, uw brood aan de hongerige uitdelen, en dat gij de gekwelde, dakloze mensen in uw huis zoudt brengen? Dat gij, ingeval gij een naakte ziet, hem moet bedekken, en dat gij u voor uw eigen vlees niet zoudt verbergen?” (Jesaja 58:7) Ja, in plaats van met veel uiterlijk vertoon te vasten, moeten zij die de middelen daartoe hebben, voedsel, kleding of onderdak geven aan behoeftige mede-inwoners van Juda — hun eigen vlees.
11 Deze door Jehovah onder woorden gebrachte schitterende beginselen, broederlijke liefde en mededogen, gelden niet alleen voor de joden in Jesaja’s tijd. Ook voor christenen dienen ze als leidraad. Vandaar dat de apostel Paulus schreef: „Laten wij daarom dus, zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof” (Galaten 6:10). De christelijke gemeente moet een veilige haven van liefde en broederlijke genegenheid zijn, vooral gezien de steeds kritiekere tijden waarin wij leven. — 2 Timotheüs 3:1; Jakobus 1:27.
Gehoorzaamheid werpt rijke zegeningen af
12. Wat zal Jehovah doen als zijn volk hem gehoorzaamt?
12 Als Jehovah’s volk toch maar zo verstandig was acht te slaan op zijn liefdevolle terechtwijzing! Jehovah zegt: „In dat geval zou uw licht doorbreken net als de dageraad; en spoedig zou er herstel voor u ontspruiten. En voor u uit zou stellig uw rechtvaardigheid gaan; ja, de heerlijkheid van Jehovah zou uw achterhoede zijn. In dat geval zoudt gij roepen en Jehovah zelf zou antwoorden; gij zoudt om hulp schreeuwen en hij zou zeggen: ’Hier ben ik!’” (Jesaja 58:8, 9a) Wat een warme, sympathieke woorden! Jehovah zegent en beschermt degenen die behagen scheppen in liefderijke goedheid en rechtvaardigheid. Als Jehovah’s volk berouw heeft van hun hardvochtigheid en huichelarij en hem gehoorzaamt, zal hun situatie er veel rooskleuriger uit gaan zien. Jehovah zal „herstel” geven; de natie zal er geestelijk en fysiek weer bovenop komen. Hij zal hen ook behoeden, net zoals hij hun voorouders behoed heeft toen zij Egypte verlieten. En hij zal onmiddellijk reageren op hun kreten om hulp. — Exodus 14:19, 20, 31.
13. Welke zegeningen wachten de joden als zij gehoor geven aan Jehovah’s oproep?
13 Jehovah vervolgt zijn eerdere oproep nu met de woorden: „Indien gij uit uw midden zult wegdoen het jukhout [van hardvochtige, onrechtvaardige slavernij], het uitsteken van de vinger [mogelijk als teken van verachting of valse beschuldiging] en het spreken van wat schadelijk is; en gij aan de hongerige uw eigen zielsbegeerte zult schenken, en gij de in droefheid nedergebogen ziel zult verzadigen, dan zal uw licht stellig zelfs in de duisternis gaan stralen, en uw donkerheid zal zijn als de middag” (Jesaja 58:9b, 10). Door zelfzucht en hardvochtigheid benadeelt men zichzelf en haalt men zich Jehovah’s gramschap op de hals. Goedheid en edelmoedigheid echter, vooral tegenover de hongerigen en de diepbedroefden, leiden tot Gods rijke zegen. Als de joden deze waarheden toch maar ter harte zouden nemen! Dan zouden hun geestelijke glans en voorspoed hen doen stralen als de middagzon, die elke donkerheid verdrijft. Bovenal zullen zij Jehovah, de Bron van hun heerlijkheid en zegeningen, tot eer en lof strekken. — 1 Koningen 8:41-43.
Een natie hersteld
14. (a) Hoe reageren Jesaja’s tijdgenoten op zijn woorden? (b) Wat blijft Jehovah bieden?
14 Helaas negeert de natie Jehovah’s smeekbede en raakt ze nog dieper in goddeloosheid verzonken. Uiteindelijk laat ze Jehovah geen andere keus dan haar in ballingschap te sturen, precies zoals hij gewaarschuwd heeft (Deuteronomium 28:15, 36, 37, 64, 65). Toch bieden Jehovah’s volgende woorden bij monde van Jesaja nog steeds hoop. God voorzegt dat na streng onderricht een berouwvol overblijfsel vol vreugde zal terugkeren naar het land Juda, ook al ligt het woest en verlaten.
15. Welk vreugdevolle herstel voorzegt Jehovah?
15 Vooruitwijzend naar het herstel van zijn volk in 537 v.G.T. zegt Jehovah via Jesaja: „Jehovah zal u voortdurend moeten leiden en uw ziel moeten verzadigen zelfs in een verzengd land, en hij zal zelfs aan uw beenderen kracht geven; en gij moet worden als een welbesproeide tuin, en als de waterbron, waarvan de wateren niet liegen [’teleurstellen’, Willibrordvertaling]” (Jesaja 58:11). Jehovah zal Israëls verzengde land zijn weelderige productiviteit teruggeven. Nog heerlijker is het dat hij zijn berouwvolle volk zal zegenen door hun „beenderen” kracht te geven, ze van een geestelijk levenloze toestand terug te brengen tot algehele vitaliteit (Ezechiël 37:1-14). De bevolking zelf zal als „een welbesproeide tuin” vol geestelijke vruchten worden.
16. Hoe zal het land hersteld worden?
16 Het herstel zal de herbouw omvatten van steden die in 607 v.G.T. door de Babylonische invallers verwoest zijn. „Op uw aandrang zal men stellig de plaatsen die lange tijd verwoest waren, opbouwen; gij zult zelfs de grondvesten van opeenvolgende geslachten oprichten. En gij zult werkelijk de bressendichter worden genoemd, de hersteller van wegen om aan te wonen” (Jesaja 58:12). Uit de parallelle uitdrukkingen „de plaatsen die lange tijd verwoest waren” en „de grondvesten van opeenvolgende geslachten” (of de grondvesten die geslachten lang in puin gelegen hebben) blijkt dat het gerepatrieerde overblijfsel de verwoeste steden van Juda, in het bijzonder Jeruzalem, zal herbouwen (Nehemia 2:5; 12:27; Jesaja 44:28). ’De bres zullen zij dichten’, waarbij ’de bres’ een collectieve term is voor de gaten in de muren van Jeruzalem en ongetwijfeld ook van andere steden. — Jeremia 31:38-40; Amos 9:14.
Zegeningen voortvloeiend uit het trouw onderhouden van de sabbat
17. Hoe doet Jehovah een beroep op zijn volk de sabbatswetten te gehoorzamen?
17 De sabbat was een uiting van Gods diepe bezorgdheid voor het lichamelijke en geestelijke welzijn van zijn volk. Jezus zei: „De sabbat is ter wille van de mens in het leven geroepen” (Markus 2:27). Deze door Jehovah geheiligde dag bood de Israëlieten een speciale gelegenheid om hun liefde voor God te tonen. Helaas is de sabbat tegen Jesaja’s tijd gereduceerd tot een dag waarop men een leeg ritueel verricht en zich uitleeft in zelfzuchtige begeerten. Nogmaals dus, Jehovah heeft reden om zijn volk te berispen. En weer probeert hij hun hart te bereiken. Hij zegt: „Indien gij met het oog op de sabbat uw voet zult terughouden met betrekking tot het doen van al wat uzelf behaagt op mijn heilige dag, en de sabbat werkelijk een heerlijke verrukking zult noemen, een heilige dag van Jehovah, een die verheerlijkt wordt, en hem werkelijk zult verheerlijken in plaats van uw eigen wegen te volgen, in plaats van datgene te vinden wat u behaagt en een woord te spreken — in dat geval zult gij uw heerlijke verrukking in Jehovah vinden, en ik wil u over de hoge plaatsen der aarde doen rijden; en ik wil u doen eten van de erfelijke bezitting van uw voorvader Jakob, want het is de mond van Jehovah die het heeft gesproken.” — Jesaja 58:13, 14.
18. Wat zal het gevolg zijn van Juda’s nalatigheid de sabbat in ere te houden?
18 De sabbat is een dag voor geestelijke bezinning, gebed en aanbidding in gezinsverband. Hij moet de joden helpen stil te staan bij Jehovah’s opzienbarende daden ten behoeve van hen en bij de gerechtigheid en liefde die uit zijn Wet spreken. Het trouw onderhouden van deze heilige dag moet het volk dan ook helpen nader tot hun God te komen. In plaats daarvan halen zij de sabbat omlaag en lopen daardoor het gevaar van Jehovah’s zegen afgesneden te worden. — Leviticus 26:34; 2 Kronieken 36:21.
19. Welke rijke zegeningen liggen voor Gods volk in het verschiet als zij de sabbat gaan houden?
19 Maar als de joden lering trekken uit het strenge onderricht en de sabbatsregeling in ere gaan houden, liggen er rijke zegeningen in het verschiet. De goede uitwerking van de ware aanbidding en het respect voor de sabbat zal in alle aspecten van hun leven ruimschoots merkbaar worden (Deuteronomium 28:1-13; Psalm 19:7-11). Jehovah zal zijn volk bijvoorbeeld „over de hoge plaatsen der aarde doen rijden”. Deze uitdrukking duidt op veiligheid en overwinning op de vijand. Al wie de hoge plaatsen — de heuvels en de bergen — beheerst, beheerst het land (Deuteronomium 32:13; 33:29). Er was een tijd dat Israël Jehovah gehoorzaamde; toen genoot de natie zijn bescherming en werd ze door andere naties gerespecteerd, gevreesd zelfs (Jozua 2:9-11; 1 Koningen 4:20, 21). Indien zij zich opnieuw in gehoorzaamheid tot Jehovah wenden, zal iets van die vroegere heerlijkheid hersteld worden. Jehovah zal zijn volk een volledig aandeel verlenen in ’de erfelijke bezitting van Jakob’ — de zegeningen door Hem beloofd via zijn verbond met hun voorvaders, in het bijzonder de zegen het Beloofde Land veilig te bezitten. — Psalm 105:8-11.
20. Welke „sabbatsrust” is er voor christenen?
20 Schuilt hierin een les voor christenen? Na de dood van Jezus Christus had de Mozaïsche wet afgedaan, de sabbatsvoorschriften inbegrepen (Kolossenzen 2:16, 17). Maar de geest waartoe het onderhouden van de sabbat in Juda aangemoedigd had moeten hebben — geestelijke belangen op de eerste plaats stellen en tot Jehovah naderen — is nog steeds essentieel voor aanbidders van Jehovah (Mattheüs 6:33; Jakobus 4:8). Bovendien zegt Paulus in zijn brief aan de Hebreeën: „Er blijft . . . een sabbatsrust over voor het volk van God.” Christenen gaan deze „sabbatsrust” in door gehoorzaam te zijn aan Jehovah en te streven naar rechtvaardigheid op basis van geloof in het vergoten bloed van Jezus Christus (Hebreeën 3:12, 18, 19; 4:6, 9-11, 14-16). Voor christenen is het zo dat dit soort sabbatviering niet slechts één dag per week maar elke dag wordt gehouden. — Kolossenzen 3:23, 24.
Het geestelijke Israël ’rijdt over de hoge plaatsen der aarde’
21, 22. In welk opzicht heeft Jehovah het Israël Gods „over de hoge plaatsen der aarde doen rijden”?
21 Sinds hun vrijlating uit Babylonische gevangenschap in 1919 hebben de gezalfde christenen trouw onderhouden wat door de sabbat werd afgeschaduwd, met als resultaat dat Jehovah hen „over de hoge plaatsen der aarde [heeft] doen rijden”. In welke zin? In 1513 v.G.T. sloot Jehovah een verbond met Abrahams nakomelingen dat als zij gehoorzaam waren, zij een koninkrijk van priesters en een heilige natie zouden worden (Exodus 19:5, 6). Al die veertig jaar in de wildernis droeg Jehovah hen veilig, zoals een arend zijn jongen draagt, en trof hij overvloedige voorzieningen voor hen (Deuteronomium 32:10-12). Het ontbrak de natie echter aan geloof en uiteindelijk verspeelde ze alle voorrechten die ze had kunnen hebben. Desondanks heeft Jehovah in deze tijd wel degelijk een koninkrijk van priesters. Het is het geestelijke Israël Gods. — Galaten 6:16; 1 Petrus 2:9.
22 In „de tijd van het einde” heeft deze geestelijke natie gedaan waarin het oude Israël tekortgeschoten is. Ze heeft woord gehouden tegenover Jehovah (Daniël 8:17). Daar de leden van de natie strikt Jehovah’s hoge maatstaven en verheven wegen in acht nemen, verhoogt Jehovah hen in geestelijke zin (Spreuken 4:4, 5, 8; Openbaring 11:12). Beschermd tegen de onreinheid om hen heen, verheugen zij zich in een verheven leefstijl, en in plaats van hardnekkig hun eigen wegen te volgen, scheppen zij „heerlijke verrukking in Jehovah” en in zijn Woord (Psalm 37:4). Jehovah heeft ervoor gezorgd dat zij ondanks wereldwijde felle tegenstand geestelijk veilig waren. Sinds 1919 is hun geestelijke „land” niet geschonden (Jesaja 66:8). Zij zijn nog steeds een volk voor zijn verheven naam, die zij vol vreugde wereldwijd bekendmaken (Deuteronomium 32:3; Handelingen 15:14). Bovendien deelt een groeiend aantal zachtmoedigen uit alle naties nu met hen in het grootse voorrecht Jehovah’s wegen onderwezen te krijgen en geholpen te worden zijn paden te bewandelen.
23. Hoe heeft Jehovah ervoor gezorgd dat zijn gezalfde dienstknechten ’eten van de erfelijke bezitting van Jakob’?
23 Jehovah heeft ervoor gezorgd dat zijn gezalfde dienstknechten ’eten van de erfelijke bezitting van Jakob’. Toen Isaäk Jakob in plaats van Esau zegende, voorzeiden de woorden van de patriarch zegeningen voor allen die geloof zouden oefenen in het beloofde Zaad van Abraham (Genesis 27:27-29; Galaten 3:16, 17). Net als Jakob — en in tegenstelling tot Esau — hebben gezalfde christenen en hun metgezellen ’waardering voor heilige dingen’, vooral voor het geestelijke voedsel dat God in overvloed verschaft (Hebreeën 12:16, 17; Mattheüs 4:4). Dit geestelijke voedsel — dat kennis omvat van wat Jehovah via het beloofde Zaad en de metgezellen van dat Zaad tot stand brengt — is versterkend en onmisbaar voor hun geestelijk leven. Het is dan ook van groot belang dat zij zich voortdurend geestelijk voeden door Gods Woord te lezen en erover te mediteren (Psalm 1:1-3). Het is noodzakelijk dat zij met medegelovigen op christelijke vergaderingen omgaan. En het is van essentieel belang dat zij de hoge maatstaven van de zuivere aanbidding hooghouden als zij dat voedsel vreugdevol met anderen delen.
24. Hoe gedragen ware christenen zich in deze tijd?
24 Laten ware christenen, in gespannen afwachting van de vervulling van Jehovah’s beloften, alle vormen van huichelarij blijven afwijzen. Mogen zij zich, gevoed door ’de erfelijke bezitting van Jakob’, in geestelijke veiligheid blijven verheugen op „de hoge plaatsen der aarde”.
[Voetnoot]
a Jehovah trof voor degenen van zijn volk die in de schulden waren geraakt de voorziening dat zij zich in slavernij konden verkopen — in wezen loonarbeiders werden — om hun schulden af te lossen (Leviticus 25:39-43). De Wet bepaalde echter dat slaven goed behandeld moesten worden. Onmenselijk behandelde slaven moesten in vrijheid worden gesteld. — Exodus 21:2, 3, 26, 27; Deuteronomium 15:12-15.
[Illustratie op blz. 278]
De joden vastten en bogen hun hoofd in geveinsd berouw — maar hun wegen veranderden zij niet
[Illustratie op blz. 283]
Zij die de middelen daartoe bezitten, geven de behoeftigen onderdak, kleding of voedsel
[Illustratie op blz. 286]
Als Juda berouw heeft, zal het zijn verwoeste steden herbouwen