Burger of vreemdeling, God heet u welkom!
„Hij heeft uit één mens elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen.” — HANDELINGEN 17:26.
1. Welk probleem bestaat momenteel op veel plaatsen ten aanzien van het opnemen van mensen uit buitenlandse culturen?
PERSBERICHTEN geven te kennen dat er in veel landen bezorgdheid groeit over vreemdelingen, immigranten en vluchtelingen. Miljoenen willen ontzettend graag weg uit delen van Azië, Afrika, Europa en Amerika. Wellicht zoeken zij verlichting van een situatie van verpletterende armoede, burgeroorlog of vervolging. Maar zijn zij elders welkom? Het tijdschrift Time verklaarde: „Naarmate Europa’s etnische mix begint te veranderen, ontdekken sommige landen dat ze niet zo tolerant zijn tegenover buitenlandse culturen als ze ooit van zichzelf hebben gedacht.” Over de 18.000.000 „ongewenste” vluchtelingen zei Time: „De uitdaging die zij voor de stabiele naties vormen, zal niet verdwijnen.”
2, 3. (a) Welke verfrissende verzekering biedt de bijbel in verband met het aanvaarden van mensen? (b) Waarom zullen wij baat hebben bij een onderzoek van wat de Schrift ons laat zien van Gods bemoeienissen met volken?
2 Hoe dit zich verder ook mag ontwikkelen, de bijbel toont aan dat God mensen uit iedere natie welkom heet — of iemand nu een ingeborene, een immigrant of een vluchteling is (Handelingen 10:34, 35). ’Maar’, vragen sommigen wellicht, ’hoe kunt u dat nu zeggen? Koos God niet in de oudheid alleen Israël als zijn volk uit, met uitsluiting van anderen?’
3 Welnu, laten wij beschouwen hoe God met volken in de oudheid handelde. Wij kunnen ook bepaalde profetieën onderzoeken die betrekking hebben op de voorrechten die voor ware aanbidders in deze tijd beschikbaar zijn. Een beschouwing van dit profetische materiaal kan een vollediger begrip opleveren dat u zeer aanmoedigend zult vinden. Het verschaft ook een aanwijzing hoe God zal handelen met individuen „uit alle natiën en stammen en volken en talen” als de grote verdrukking voorbij is. — Openbaring 7:9, 14-17.
’Alle natiën zullen zich zegenen’
4. Hoe ontwikkelde zich het probleem van nationaliteit, maar welke stappen ondernam God?
4 Na de Vloed bestond de hele mensheid uit Noachs directe familie, en allen waren ware aanbidders. Maar in die eenheid kwam snel verandering. Al gauw begonnen enkele mensen met voorbijgaan aan Gods wil een toren te bouwen. Dit leidde ertoe dat de mensheid uiteenviel in taalgroepen die verspreide volken en natiën werden (Genesis 11:1-9). De ware aanbidding zette zich echter voort in de lijn die naar Abraham voerde. God zegende de getrouwe Abraham en beloofde dat zijn nageslacht een grote natie zou worden (Genesis 12:1-3). Die natie was het Israël in de oudheid.
5. Waarom kunnen wij allen moed putten uit Gods bemoeienissen met Abraham?
5 Jehovah sloot echter niet mensen die niet tot Israël behoorden, buiten, want zijn voornemen omvatte de hele mensheid. Wij kunnen dit duidelijk opmaken uit wat God Abraham beloofde: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen, ten gevolge van het feit dat gij naar mijn stem hebt geluisterd” (Genesis 22:18). Eeuwenlang handelde God evenwel op een speciale wijze met Israël, waartoe hij dat volk een nationaal wetsstelsel gaf en een regeling voor priesters die in zijn tempel offers zouden brengen, en voorzag in het Beloofde Land waarin het kon wonen.
6. Hoe zouden Gods regelingen met Israël allen tot voordeel strekken?
6 Gods Wet voor Israël was voor mensen uit alle natiën iets goeds omdat ze de zondigheid van de mens duidelijk maakte, en de noodzaak aantoonde van een volmaakt slachtoffer om menselijke zonden eens en voor altijd te kunnen bedekken (Galaten 3:19; Hebreeën 7:26-28; 9:9; 10:1-12). Maar welke verzekering bestond er dat Abrahams Zaad — door bemiddeling van wie alle natiën zich zouden zegenen — inderdaad zou komen en aan de vereisten zou voldoen? Israëls Wet vormde ook hier een hulp. Ze verbood gemengde huwelijken met de Kanaänieten, een volk dat berucht was om zijn immorele praktijken en riten, zoals bijvoorbeeld de gewoonte kinderen levend te verbranden (Leviticus 18:6-24; 20:2, 3; Deuteronomium 12:29-31; 18:9-12). God verordende dat zij met hun praktijken uitgeroeid moesten worden. Dat was op lange termijn tot welzijn voor allen, met inbegrip van de inwonende vreemdeling, aangezien het ervoor zou zorgen dat de lijn van het Zaad vrij bleef van verwording. — Leviticus 18:24-28; Deuteronomium 7:1-5; 9:5; 20:15-18.
7. Welke vroege aanwijzing was er dat God vreemden welkom heette?
7 Zelfs toen de Wet van kracht was en Israël voor God een speciale positie innam, betoonde hij barmhartigheid jegens niet-Israëlieten. Zijn bereidheid hiertoe was gedemonstreerd toen Israël uit Egyptische knechtschap naar zijn land trok. „Een groot gemengd gezelschap trok ook met hen op” (Exodus 12:38). Professor C. F. Keil identificeert hen als „een zwerm vreemdelingen . . . een bonte verzameling, of menigte mensen uit verschillende natiën” (Leviticus 24:10; Numeri 11:4). Waarschijnlijk waren velen Egyptenaren die de ware God hadden aanvaard.
Welkom voor vreemdelingen
8. Hoe vonden de Gibeonieten een plaats onder Gods volk?
8 Toen Israël Gods gebod uitvoerde om het Beloofde Land te ontdoen van ontaarde natiën, beschermde hij één groep vreemdelingen, de Gibeonieten, die ten noorden van Jeruzalem woonden. Zij zonden gezanten naar Jozua die — hun ware identiteit verbergend — om vrede verzochten en die ook verkregen. Toen hun list werd ontdekt, bepaalde Jozua dat de Gibeonieten dienst zouden verrichten als „houthakkers en waterputters voor de vergadering en voor Jehovah’s altaar” (Jozua 9:3-27). Ook in deze tijd aanvaarden veel immigranten nederige dienstbetrekkingen om deel te gaan uitmaken van een nieuw volk.
9. Hoe is, met betrekking tot buitenlanders in Israël, het voorbeeld van Rachab en haar familie aanmoedigend?
9 Het zal u misschien aanmoedigen te weten dat Gods welkom destijds niet alleen groepen buitenlanders gold; ook afzonderlijke personen waren welkom. In deze tijd zijn in sommige landen alleen die immigranten welkom die een bepaalde sociale status bezitten, geld kunnen investeren of een hogere opleiding genoten hebben. Dat was niet het geval bij Jehovah, zoals wij kunnen zien aan een gebeurtenis vlak voor de episode met de Gibeonieten. Hierbij was een Kanaänitische betrokken die beslist geen status bezat. De bijbel noemt haar „Rachab de hoer”. Vanwege haar geloof in de ware God werden zij en haar huisgezin bevrijd toen Jericho viel. Hoewel Rachab een buitenlandse was, aanvaardden de Israëlieten haar. Zij was een model van geloof dat navolgenswaard is (Hebreeën 11:30, 31, 39, 40; Jozua 2:1-21; 6:1-25). Zij werd zelfs een voorouder van de Messias. — Mattheüs 1:5, 16.
10. Waarvan was de ontvangst die buitenlanders in Israël kregen, afhankelijk?
10 Niet-Israëlieten werden in het Beloofde Land aanvaard naar de mate van hun inspanningen om de ware God te behagen. Israëlieten werd gezegd geen omgang te hebben, vooral niet in religieus opzicht, met hen die niet Jehovah dienden (Jozua 23:6, 7, 12, 13; 1 Koningen 11:1-8; Spreuken 6:23-28). Maar veel niet-Israëlitische bijwoners gehoorzaamden de fundamentele wetten. Anderen werden zelfs besneden proselieten, en Jehovah aanvaardde hen volledig als leden van zijn gemeente. — Leviticus 20:2; 24:22; Numeri 15:14-16; Handelingen 8:27.a
11, 12. (a) Hoe moesten Israëlieten buitenlandse aanbidders behandelen? (b) Waarom moeten wij wellicht verbeteringen aanbrengen in ons navolgen van Jehovah’s voorbeeld?
11 God gebood de Israëlieten zijn houding tegenover buitenlandse aanbidders na te volgen: „De inwonende vreemdeling die bij u vertoeft, dient voor u te worden als een ingeborene van u; en gij moet hem liefhebben als uzelf, want gij werdt inwonende vreemdelingen in het land Egypte” (Leviticus 19:33, 34; Deuteronomium 1:16; 10:12-19). Dit bevat een les voor ons, ook al staan wij niet onder de Wet. Wij kunnen gemakkelijk ten prooi vallen aan vooroordelen en vijandigheid jegens mensen met een andere raciale, nationale of culturele achtergrond. Wij doen er dan ook goed aan ons af te vragen: ’Probeer ik mij van zulke vooroordelen te bevrijden, en volg ik Jehovah’s voorbeeld na?’
12 De Israëlieten hadden een zichtbaar bewijs van Gods bereidheid tot verwelkomen. Koning Salomo bad: „Naar de buitenlander, die geen deel uitmaakt van uw volk Israël en die wegens uw naam werkelijk uit een ver land komt . . . en hij komt inderdaad en bidt in de richting van dit huis, moogt gíj vanuit de hemel . . . luisteren . . . opdat alle volken der aarde uw naam leren kennen, zodat zij u vrezen.” — 1 Koningen 8:41-43; 2 Kronieken 6:32, 33.
13. Waarom trof God een voorziening om verandering te brengen in zijn bemoeienissen met Israël?
13 Terwijl Jehovah nog steeds de natie Israël als zijn volk gebruikte en zo de afstammingslijn van de Messias beschermde, voorzei God betekenisvolle veranderingen. Voordien, toen Israël ermee instemde de bepalingen van het Wetsverbond te onderhouden, had God hun het voorrecht verleend de bron te kunnen zijn van „een koninkrijk van priesters en een heilige natie” (Exodus 19:5, 6). Maar Israël betoonde zich eeuwenlang trouweloos. Daarom voorzei Jehovah dat hij een nieuw verbond zou sluiten waaronder zij die „het huis van Israël” zouden vormen, vergeving voor hun dwaling en zonde zouden ontvangen (Jeremia 31:33, 34). Dat nieuwe verbond wachtte op de Messias, wiens slachtoffer werkelijk velen van zonde zou reinigen. — Jesaja 53:5-7, 10-12.
Israëlieten in de hemel
14. Welk nieuwe „Israël” werd door Jehovah aanvaard, en hoe?
14 De christelijke Griekse Geschriften helpen ons te begrijpen hoe dit alles tot stand werd gebracht. Jezus was de Messias, wiens dood de Wet vervulde en de basis legde voor volledige vergeving van zonden. Om daar voordeel van te trekken, behoefde men geen jood te zijn die besneden was in het vlees. Nee. De apostel Paulus schreef dat onder het nieuwe verbond ’hij een jood is die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest, en niet door een geschreven reglement’ (Romeinen 2:28, 29; 7:6). Degenen die geloof stelden in Jezus’ slachtoffer, verwierven vergeving, en God schonk hun zijn goedkeuring als ’joden naar de geest’, die een geestelijke natie vormen die „het Israël Gods” wordt genoemd. — Galaten 6:16.
15. Waarom is vleselijke nationaliteit geen bepalende factor bij het deel uitmaken van het geestelijke Israël?
15 Ja, aanvaard te worden als lid van het geestelijke Israël hing niet af van een bepaalde nationale of etnische achtergrond. Sommigen, zoals Jezus’ apostelen, waren natuurlijke joden. Anderen, zoals de Romeinse legeroverste Cornelius, waren onbesneden heidenen (Handelingen 10:34, 35, 44-48). Wat Paulus zei ten aanzien van het geestelijke Israël, klopte: ’Er is noch Griek noch jood, besnijdenis noch onbesnedenheid, buitenlander, Scyth, slaaf, vrije’ (Kolossenzen 3:11). Zij die met Gods geest werden gezalfd, werden „een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit”. — 1 Petrus 2:9; vergelijk Exodus 19:5, 6.
16, 17. (a) Welke rol vervullen geestelijke Israëlieten in Gods voornemen? (b) Waarom is het juist om aandacht te schenken aan degenen die geen deel uitmaken van het Israël Gods?
16 Welke toekomst hebben geestelijke Israëlieten in Gods voornemen? Jezus antwoordde: „Vreest niet, kleine kudde, want het heeft uw Vader goedgedacht u het koninkrijk te geven” (Lukas 12:32). Gezalfden, wier ’burgerschap in de hemelen bestaat’, zullen medeërfgenamen zijn met het Lam in zijn Koninkrijksheerschappij (Filippenzen 3:20; Johannes 14:2, 3; Openbaring 5:9, 10). De bijbel geeft te kennen dat dezen zijn ’verzegeld uit de zonen van Israël’ en „uit het midden van de mensen gekocht als eerstelingen voor God en voor het Lam”. Hun aantal bedraagt 144.000. Na verhaald te hebben dat dit aantal verzegeld wordt, introduceert Johannes echter een andere groep — „een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen”. — Openbaring 7:4, 9; 14:1-4.
17 Sommigen zouden zich kunnen afvragen: ’Hoe staat het met de miljoenen die geen deel uitmaken van het geestelijke Israël, zoals degenen die als die grote schare door de grote verdrukking heen zullen komen? Welke rol vervullen zij in deze tijd in relatie tot de weinige overgeblevenen van het geestelijke Israël?’b
Buitenlanders in de profetieën
18. Wat leidde ertoe dat Israël uit Babylonische ballingschap terugkeerde?
18 Terugkerend tot de tijd dat Israël onder het Wetsverbond stond maar er ontrouw aan was, zien wij dat God besloot de Babyloniërs Israël te laten verwoesten en ontvolken. In 607 v.G.T. werd Israël voor zeventig jaar in gevangenschap gevoerd. Toen kocht God de natie terug. Onder het leiderschap van stadhouder Zerubbabel keerde een overblijfsel van het natuurlijke Israël naar hun land terug. De heersers van de Meden en de Perzen, die Babylon hadden overwonnen, hielpen de terugkerende ballingen zelfs met benodigdheden. Het boek Jesaja voorzei deze ontwikkelingen (Jesaja 1:1-9; 3:1-26; 14:1-5; 44:21-28; 47:1-4). En Ezra geeft ons historische details aangaande die terugkeer. — Ezra 1:1-11; 2:1, 2.
19. Welke profetische aanwijzing bestond er, in samenhang met Israëls terugkeer, dat ook buitenlanders in het beeld zouden komen?
19 Maar terwijl Jesaja dit teruggekocht worden en terugkeren van Gods volk voorzei, gaf hij deze opzienbarende profetie: „Natiën zullen stellig tot uw licht gaan, en koningen tot de glans van uw schijnen” (Jesaja 59:20; 60:3). Dit betekent meer dan dat afzonderlijke buitenlanders welkom waren, in overeenstemming met Salomo’s gebed. Jesaja wees op een ongewone verandering in status. „Natiën” zouden met de zonen van Israël dienen: „Buitenlanders zullen werkelijk uw muren bouwen, en hun eigen koningen zullen u dienen; want in mijn verontwaardiging zal ik u hebben geslagen, maar in mijn goede wil zal ik u stellig barmhartig zijn.” — Jesaja 60:10.
20, 21. (a) Welke parallel vinden wij in onze tijd voor de terugkeer van Israël uit gevangenschap? (b) Hoe werden er daarna ’zonen en dochters’ aan het geestelijke Israël toegevoegd?
20 In vele opzichten heeft Israëls in ballingschap gaan en er weer uit komen, een parallel gekregen in het geestelijke Israël in de huidige tijd. Voorafgaande aan de Eerste Wereldoorlog was het overblijfsel van gezalfde christenen niet volledig in overeenstemming met Gods wil; zij hielden er nog enkele opvattingen en praktijken op na die uit de kerken van de christenheid afkomstig waren. Gedurende de oorlogshysterie, en deels op aanstichting van de geestelijkheid, werden vervolgens leidinggevende personen onder het overblijfsel van het geestelijke Israël ten onrechte gevangengezet. Na de oorlog, in 1919 G.T., werden die gezalfden die zich in een letterlijke gevangenis bevonden, bevrijd en gerehabiliteerd. Dit duidde erop dat Gods volk was bevrijd uit een gevangenschap aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie. Zijn volk ging uit om een geestelijk paradijs op te bouwen en te bewonen. — Jesaja 35:1-7; 65:13, 14.
21 Dit werd te kennen gegeven in Jesaja’s beschrijving: „Zij zijn allen bijeengebracht; zij zijn tot u gekomen. Van verre blijven uw eigen zonen komen, en uw dochters, die aan de zijde verzorgd zullen worden. In die tijd zult gij zien en stellig stralen, en uw hart zal werkelijk sidderen en zich verruimen, want tot u zal de rijkdom der zee zich wenden; zelfs het vermogen der natiën zal tot u komen” (Jesaja 60:4, 5). In de volgende decennia bleven er ’zonen en dochters’ binnenkomen, gezalfd met de geest om de laatste plaatsen in het geestelijke Israël in te nemen.
22. Hoe zijn „buitenlanders” gaan samenwerken met geestelijke Israëlieten?
22 Hoe staat het met de ’buitenlanders die werkelijk uw muren zullen bouwen’? Ook dit is in onze tijd gebeurd. Toen het roepen van de 144.000 tot voltooiing kwam, begon er een grote schare uit alle natiën toe te stromen om met het geestelijke Israël te aanbidden. Deze nieuweren bezitten de op de bijbel gebaseerde verwachting van eeuwig leven op een paradijsaarde. Hoewel de uiteindelijke plaats van hun getrouwe dienst zou verschillen, wilden zij maar al te graag het gezalfde overblijfsel bijstaan in het prediken van het goede nieuws van het Koninkrijk. — Mattheüs 24:14.
23. In welke mate hebben „buitenlanders” de gezalfden geassisteerd?
23 In deze tijd bewijzen meer dan 4.000.000 die „buitenlanders” zijn, samen met het overblijfsel van degenen wier ’burgerschap in de hemel bestaat’, hun toewijding aan Jehovah. Velen van hen, mannen en vrouwen, jong en oud, dienen in de volle-tijddienst als pioniers. In de meeste van de meer dan 66.000 gemeenten dragen zulke buitenlanders verantwoordelijkheden als ouderlingen en dienaren in de bediening. Het overblijfsel verheugt zich hierover en ziet hierin een vervulling van Jesaja’s woorden: „Vreemden zullen werkelijk staan en uw kudden weiden, en de buitenlanders zullen uw landbouwers en uw wijngaardeniers zijn.” — Jesaja 61:5.
24. Waarom kunnen wij aangemoedigd worden door Gods bemoeienissen met Israël en anderen in het verleden?
24 In welke natie op aarde u dan ook een burger, een immigrant of een vluchteling bent, u hebt de grootse gelegenheid een geestelijke buitenlander te worden die door de Almachtige hartelijk welkom wordt geheten. Zijn welkom omvat de mogelijkheid zowel nu als tot in de eeuwige toekomst voorrechten in zijn dienst te genieten.
[Voetnoten]
a Zie voor de verschillen tussen „inwonende vreemdeling”, „bijwoner”, „vreemde” en „buitenlander” Hulp tot begrip van de bijbel, blz. 211, 212, 1593-1596, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
b Meer dan 10.600.000 woonden de jaarlijkse viering van het Avondmaal des Heren bij dat in 1991 door Jehovah’s Getuigen werd gehouden, maar slechts 8850 beleden deel uit te maken van het overblijfsel van het geestelijke Israël.
Hebt u dit opgemerkt?
◻ Hoe bood God hoop dat mensen uit alle natiën door Hem aanvaard zouden worden?
◻ Waaruit blijkt dat naast Gods speciale volk, Israël, ook andere volken Hem konden naderen?
◻ Hoe gaf God in een profetie te kennen dat buitenlanders zich bij Israël zouden voegen?
◻ Welke parallel heeft Israëls terugkeer uit ballingschap in Babylon in onze tijd gekregen, en hoe zijn er „buitenlanders” bij het werk betrokken geraakt?
[Illustratie op blz. 9]
Koning Salomo bad betreffende buitenlanders die Jehovah zouden komen aanbidden