Hoofdstuk elf
Wee de weerspannigen!
1. Welke verschrikkelijke fout maakte Jerobeam?
TOEN Jehovah’s verbondsvolk in twee koninkrijken werd verdeeld, kwam het noordelijke tienstammenrijk onder de heerschappij van Jerobeam te staan. De nieuwe koning was een bekwaam, energiek heerser. Maar het ontbrak hem aan echt geloof in Jehovah. Daardoor maakte hij een verschrikkelijke fout die een funeste invloed op de hele geschiedenis van het noordelijke koninkrijk had. Krachtens de Mozaïsche wet moesten de Israëlieten driemaal per jaar naar de tempel in Jeruzalem reizen, nu in het zuidelijke koninkrijk Juda gelegen (Deuteronomium 16:16). Uit angst dat door die periodieke reizen bij zijn onderdanen de gedachte aan hereniging met hun zuidelijke broeders zou opkomen, maakte Jerobeam „twee gouden kalveren en zei tot het volk: ’Het is te veel voor u om naar Jeruzalem op te gaan. Hier is uw God, o Israël, die u uit het land Egypte heeft opgevoerd.’ Toen plaatste hij het ene in Bethel, en het andere zette hij in Dan.” — 1 Koningen 12:28, 29.
2, 3. Welke gevolgen had Jerobeams fout voor Israël?
2 Voor een poosje scheen Jerobeams plan te werken. Het volk stopte er geleidelijk mee naar Jeruzalem te gaan en ging zich in aanbidding voor de twee kalveren neerbuigen (1 Koningen 12:30). Maar dit afvallige religieuze gebruik bezoedelde het tienstammenrijk. In later jaren bleef zelfs Jehu, die zich zo loffelijk had ingezet voor de zuivering van Israël van de Baälaanbidding, zich voor de gouden kalveren neerbuigen (2 Koningen 10:28, 29). Wat vloeide er nog meer uit Jerobeams betreurenswaardige beslissing voort? Politieke instabiliteit en lijden voor het volk.
3 Omdat Jerobeam afvallig was geworden, zei Jehovah dat zijn zaad niet over het land zou regeren, en uiteindelijk zou het noordelijke koninkrijk door een verschrikkelijke ramp getroffen worden (1 Koningen 14:14, 15). Jehovah’s woord kwam uit. Zeven van Israëls koningen regeerden twee jaar of nog korter — sommige slechts een paar dagen. Eén koning pleegde zelfmoord en zes werden er vermoord door eerzuchtige mannen die de troon wederrechtelijk bestegen. Vooral na de regering van Jerobeam II, die omstreeks 804 v.G.T. eindigde terwijl Uzzia in Juda regeerde, werd Israël geteisterd door onrust, geweld en moorden. Tegen deze achtergrond zendt Jehovah via Jesaja een rechtstreekse waarschuwing, „een woord”, aan het noordelijke koninkrijk. „Er was een woord dat Jehovah zond tegen Jakob, en het viel op Israël.” — Jesaja 9:8.a
Hoogmoed en onbeschaamdheid vragen om Gods gramschap
4. Welk „woord” zendt Jehovah tegen Israël, en waarom?
4 Jehovah’s „woord” zal niet genegeerd worden. „Het volk zal het stellig weten, ja, zij allen, Efraïm en de inwoner van Samaria, wegens hun hoogmoed en wegens de onbeschaamdheid van hun hart” (Jesaja 9:9). „Jakob”, „Israël”, „Efraïm” en „Samaria” duiden allemaal op het noordelijke koninkrijk Israël, waarvan Efraïm de invloedrijkste stam en Samaria de hoofdstad is. Jehovah’s woord tegen dat koninkrijk is een krachtige rechterlijke uitspraak, want Efraïm is verhard in zijn afvalligheid en is bijzonder onbeschaamd tegenover Jehovah. God zal het volk niet beschermen tegen de gevolgen van hun goddeloosheid. Zij zullen gedwongen worden Gods woord te horen, er aandacht aan te schenken. — Galaten 6:7.
5. Hoe tonen de Israëlieten dat Jehovah’s oordeelsdaden hen koud laten?
5 Doordat de toestanden slechter worden, lijdt het volk zware verliezen, onder meer qua woningen — meestal gemaakt van uit leem gebakken stenen en goedkoop hout. Wordt hun hart als gevolg daarvan zachter? Zullen zij acht slaan op Jehovah’s profeten en terugkeren tot de ware God?b Jesaja tekent de onbeschaamde reactie van het volk op: „Bakstenen zijn er gevallen, maar met gehouwen stenen zullen wij bouwen. Sycomoorbomen zijn er omgehakt, maar ceders zullen wij ervoor in de plaats stellen” (Jesaja 9:10). De Israëlieten tarten Jehovah en verachten zijn profeten, die hun vertellen waarom zij zulke ontberingen lijden. Het volk zegt in feite: ’Wij zullen dan misschien huizen verliezen die gemaakt zijn van vergankelijke lemen bakstenen en goedkoop hout, maar dat verlies zullen wij meer dan goedmaken door ze te herbouwen met superieure materialen — gehouwen stenen en cederhout!’ (Vergelijk Job 4:19.) Zij laten Jehovah geen andere keus dan hun nog meer streng onderricht toe te dienen. — Vergelijk Jesaja 48:22.
6. Hoe verijdelt Jehovah het Syro-Israëlitische complot tegen Juda?
6 Jesaja vervolgt: „Jehovah zal de tegenstanders van Rezin tegen hem verheffen” (Jesaja 9:11a). Koning Pekah van Israël en koning Rezin van Syrië zijn bondgenoten. Zij spannen samen om het tweestammenrijk Juda te veroveren en op Jehovah’s troon in Jeruzalem een stroman als koning te zetten — een zekere „zoon van Tabeël” (Jesaja 7:6). Maar de samenzwering is tot mislukken gedoemd. Rezin heeft machtige vijanden en Jehovah zal deze vijanden tegen „hem”, Israël, „verheffen”. De term „verheffen” wil zeggen dat het hun toegestaan wordt een succesvolle oorlog te voeren die de ondergang van het bondgenootschap met al wat het beoogt zal bewerkstelligen.
7, 8. Welke gevolgen heeft de Assyrische verovering van Syrië voor Israël?
7 Het uiteenvallen van dit bondgenootschap begint wanneer Assyrië Syrië aanvalt. „De koning van Assyrië trok op naar Damaskus [de hoofdstad van Syrië] en nam het in en voerde de bevolking ervan in ballingschap naar Kir, en Rezin bracht hij ter dood” (2 Koningen 16:9). Nu Pekah zijn machtige bondgenoot verloren heeft, blijken zijn boze plannen met Juda doorkruist te worden. Pekah zelf trouwens wordt kort na Rezins dood vermoord door Hosea, die zich daarna de troon van Samaria toe-eigent. — 2 Koningen 15:23-25, 30.
8 Syrië, Israëls voormalige bondgenoot, is nu een vazal van Assyrië, de overheersende macht in het gebied. Jesaja profeteert over de manier waarop Jehovah deze nieuwe politieke combinatie zal gebruiken: „Diens [Israëls] vijanden zal hij [Jehovah] ophitsen, Syrië uit het oosten en de Filistijnen van achteren, en zij zullen Israël met open mond opeten. Met het oog op dit alles heeft zijn toorn zich niet afgewend, maar zijn hand is nog steeds uitgestrekt” (Jesaja 9:11b, 12). Ja, Syrië is nu Israëls vijand en Israël moet zich voorbereiden op een aanval van Assyrië en Syrië. De invasie slaagt. Assyrië maakt de usurpator Hosea tot zijn knecht en legt hem een forse schatting op. (Enkele decennia eerder had Assyrië een flinke som van koning Menahem van Israël ontvangen.) Hoe waar zijn de woorden van de profeet Hosea: „Vreemden hebben zijn [Efraïms] kracht verteerd”! — Hosea 7:9; 2 Koningen 15:19, 20; 17:1-3.
9. Waarom kunnen wij zeggen dat de Filistijnse aanval „van achteren” komt?
9 Zegt Jesaja niet eveneens dat de Filistijnen „van achteren” zullen binnenvallen? Ja. In de tijd dat er nog geen magnetisch kompas was, duidden de Hebreeën een richting aan vanuit het gezichtspunt van iemand die naar het opgaan van de zon keek. „Het oosten” lag dus vóór hen terwijl het westen, het kustgebied waar de Filistijnen woonden, achter hen lag. Het in Jesaja 9:12 genoemde „Israël” kan in dit geval Juda omvatten, omdat er geen verslag is over een Filistijnse inval in het noordelijke koninkrijk. Tijdens de regering van Pekah’s tijdgenoot Achaz vallen de Filistijnen echter wel Juda binnen, waarbij een aantal Judese steden en vestingen worden veroverd en bezet. Net als het noordelijke Efraïm verdient Juda dit strenge onderricht van Jehovah, want ook in Juda viert de afval hoogtij. — 2 Kronieken 28:1-4, 18, 19.
Van ’kop tot staart’ — Een natie van weerspannigen
10, 11. Hoe zal Jehovah Israël straffen wegens hun hardnekkige weerspannigheid?
10 Ondanks al het lijden dat het noordelijke koninkrijk ondergaat — en ondanks de krachtige uitspraken van Jehovah’s profeten — volhardt het in zijn weerspannigheid tegen Jehovah. „Het volk van zijn kant is niet teruggekeerd tot Degene die hen sloeg, en Jehovah der legerscharen hebben zij niet gezocht” (Jesaja 9:13). Bijgevolg zegt de profeet: „Jehovah zal van Israël afsnijden kop en staart, scheut en bies, op één dag. De bejaarde en aanzienlijke is de kop, en de profeet die vals onderricht geeft, is de staart. En degenen die dit volk voortleiden, blijken degenen te zijn die hen doen dolen; en degenen van hen die worden voortgeleid, degenen die verward raken.” — Jesaja 9:14-16.
11 De „kop” en de „scheut” beelden „de bejaarde en aanzienlijke” af — de leiders van de natie. De „staart” en de „bies” slaan op valse profeten die hun leiders naar de mond praten. Een bijbelgeleerde schrijft: „De valse Profeten worden de staart genoemd, omdat zij moreel de laagsten van het volk waren, en omdat zij de kruiperige volgelingen en aanhangers van goddeloze heersers waren.” Professor Edward J. Young zegt over deze valse profeten: „Het waren geen leiders, maar volgend waar de leiders gingen, deden zij niets dan vleien en kruipen, een kwispelende hondenstaart.” — Vergelijk 2 Timotheüs 4:3.
Zelfs ’weduwen en vaderloze jongens’ zijn weerspannig
12. Hoe diep is het verderf doorgedrongen in de Israëlitische samenleving?
12 Jehovah komt op voor weduwen en vaderloze jongens (Exodus 22:22, 23). Maar luister eens naar wat Jesaja nu zegt: „Jehovah [zal] zich zelfs over hun jonge mannen niet verheugen, en ten aanzien van hun vaderloze jongens en hun weduwen zal hij geen barmhartigheid tonen; want allen zijn zij afvalligen en boosdoeners en elke mond spreekt zinneloosheid. Met het oog op dit alles heeft zijn toorn zich niet afgewend, maar zijn hand is nog steeds uitgestrekt” (Jesaja 9:17). De afval heeft alle lagen van de samenleving aangetast, ook de weduwen en vaderloze jongens! Geduldig stuurt Jehovah zijn profeten, in de hoop dat het volk een andere weg zal inslaan. Hosea bijvoorbeeld pleit: „Keer toch terug, o Israël, tot Jehovah, uw God, want gij zijt gestruikeld in uw dwaling” (Hosea 14:1). Wat pijnlijk moet het voor de Pleitbezorger van weduwen en vaderloze jongens zijn dat hij zelfs aan hen het oordeel moet voltrekken!
13. Wat kunnen wij leren van de situatie in Jesaja’s tijd?
13 Net als Jesaja leven wij voorafgaand aan Jehovah’s oordeelsdag tegen de goddelozen in kritieke tijden (2 Timotheüs 3:1-5). Wat belangrijk is het dus dat ware christenen, ongeacht hun levensomstandigheden, geestelijk, moreel en mentaal rein blijven om Gods gunst te behouden. Laten allen angstvallig over hun band met Jehovah waken. Laat niemand die ontkomen is uit „Babylon de Grote” ooit weer ’met haar in haar zonden delen’. — Openbaring 18:2, 4.
Valse aanbidding een voedingsbodem voor geweld
14, 15. (a) Wat is het gevolg van demonenaanbidding? (b) Welk aanhoudend lijden zal Israël volgens Jesaja’s profetie ondergaan?
14 Valse aanbidding is in feite de aanbidding van demonen (1 Korinthiërs 10:20). Zoals voor de Vloed is gebleken, leidt de invloed van demonen tot geweld (Genesis 6:11, 12). Het is dan ook niet verwonderlijk dat als Israël afvallig wordt en de demonen gaat aanbidden, het land vol geweld en goddeloosheid raakt. — Deuteronomium 32:17; Psalm 106:35-38.
15 In levendige bewoordingen schildert Jesaja een beeld van de verbreiding van goddeloosheid en geweld in Israël: „De goddeloosheid is ontbrand net als een vuur; doornbossen en onkruid zal het verteren. En het zal vlam vatten in de struikgewassen van het woud, en ze zullen omhooggevoerd worden als het opstijgen van rook. In de verbolgenheid van Jehovah der legerscharen is het land in brand gezet, en het volk zal tot voedsel voor het vuur worden. Niemand zal mededogen tonen, zelfs niet met zijn broeder. En men zal rechts afsnijden en zal stellig honger lijden; en men zal links eten, en zij zullen stellig niet verzadigd worden. Zij zullen ieder het vlees van hun eigen arm eten, Manasse Efraïm, en Efraïm Manasse. Te zamen zullen ze tegen Juda zijn. Met het oog op dit alles heeft zijn toorn zich niet afgewend, maar zijn hand is nog steeds uitgestrekt.” — Jesaja 9:18-21.
16. Hoe gaan de woorden van Jesaja 9:18-21 in vervulling?
16 Net als een vuur dat van doornbos op doornbos overslaat, neemt het geweld hand over hand toe; het wordt onbeheersbaar en bereikt al snel „de struikgewassen van het woud”, zodat er een complete bosbrand van geweld uitbreekt. De bijbelcommentators Keil en Delitzsch beschrijven de mate van geweld als „de meest onmenselijke zelfdestructie tijdens een anarchistische burgeroorlog. Verstoken van alle tedere gevoelens verslonden zij elkaar zonder verzadigd te raken.” Waarschijnlijk worden de stammen Efraïm en Manasse hier apart vermeld omdat ze de voornaamste vertegenwoordigers van het noordelijke koninkrijk zijn en, als nakomelingen van Jozefs twee zoons, het nauwst verwant zijn van de tien stammen. Desondanks wordt dat geweld tussen broeders slechts onderbroken wanneer zij oorlog voeren tegen het zuidelijk van hen gelegen Juda. — 2 Kronieken 28:1-8.
Corrupte rechters zelf voor de rechter
17, 18. Welke corruptie heerst er in Israëls juridische en bestuurlijke stelsel?
17 Jehovah richt zijn rechterlijk oog vervolgens op Israëls corrupte rechters en andere functionarissen. Zij misbruiken hun macht door de geringen en ellendigen die bij hen recht komen zoeken uit te plunderen. Jesaja zegt: „Wee hun die schadelijke voorschriften verordenen en hun die, voortdurend schrijvend, louter moeite hebben uitgeschreven, ten einde de geringen weg te dringen uit een rechtsgeding en om de ellendigen van mijn volk van gerechtigheid te beroven, opdat de weduwen hun buit worden en opdat zij zelfs de vaderloze jongens kunnen uitplunderen!” — Jesaja 10:1, 2.
18 Jehovah’s Wet verbiedt elke vorm van onrecht: „Gijlieden moogt bij de rechtspraak geen onrecht begaan. Gij moogt de geringe niet partijdig bejegenen, en gij moogt de persoon van een groot man niet begunstigen” (Leviticus 19:15). Deze functionarissen negeren die wet en stellen hun eigen „schadelijke voorschriften” op om te legaliseren wat neerkomt op pure diefstal van de wreedste soort — weduwen en vaderloze jongens beroven van hun schaarse bezittingen. Israëls valse goden zijn uiteraard blind voor dit onrecht, maar Jehovah is dat niet. Bij monde van Jesaja richt Jehovah zijn aandacht nu op deze goddeloze rechters.
19, 20. Hoe zal er verandering komen in de situatie van de corrupte Israëlitische rechters, en wat zal er met hun „heerlijkheid” gebeuren?
19 „Wat zult gijlieden doen op de dag dat er aandacht aan u wordt geschonken en bij het verderf, wanneer het van verre komt? Tot wie zult gij vlieden om hulp, en waar zult gij uw heerlijkheid laten, tenzij het is dat men zich moet krommen onder de gevangenen en dat er personen blijven vallen onder hen die zijn gedood?” (Jesaja 10:3, 4a) De weduwen en vaderloze jongens hebben geen eerlijke rechters op wie zij een beroep kunnen doen. Wat passend dus dat Jehovah nu aan die corrupte Israëlitische rechters vraagt tot wie zij zich zullen wenden nu Jehovah hen ter verantwoording roept. Ja, zij zullen weldra merken dat het „iets vreselijks [is] in de handen van de levende God te vallen”. — Hebreeën 10:31.
20 De „heerlijkheid” van deze goddeloze rechters — de in de wereld genoten achting, eer en macht die zij te danken hebben aan hun rijkdom en positie — zal van korte duur zijn. Sommigen zullen krijgsgevangenen worden, ’zich krommend’ of gebogen gaand te midden van andere gevangenen, terwijl de overigen het leven zullen laten, hun lijken bedolven onder de oorlogsdoden. Hun „heerlijkheid” omvat ook onrechtmatig verkregen rijkdommen, die door de vijand buitgemaakt zullen worden.
21. Is er, gezien de kastijdingen die Israël heeft ontvangen, een eind gekomen aan Jehovah’s tegen hen gerichte toorn?
21 Jesaja besluit deze laatste strofe met een grimmige waarschuwing: „Met het oog op dit alles [alle ellende die de natie tot dusver heeft geleden] heeft zijn toorn zich niet afgewend, maar zijn hand is nog steeds uitgestrekt” (Jesaja 10:4b). Ja, Jehovah heeft Israël nog meer te zeggen. Jehovah’s uitgestrekte hand zal pas worden teruggetrokken wanneer hij het weerspannige noordelijke koninkrijk een definitieve, vernietigende slag toebrengt.
Word nooit het slachtoffer van bedrog en eigenbelang
22. Welke les kunnen wij leren van wat er met Israël is gebeurd?
22 Jehovah’s woord bij monde van Jesaja viel zwaar op Israël en ’keerde niet zonder resultaten tot hem terug’ (Jesaja 55:10, 11). De geschiedenis verhaalt het tragische einde van het noordelijke koninkrijk Israël en wij kunnen slechts raden naar het lijden dat de inwoners moesten verduren. Even zeker zal Gods woord in vervulling gaan ten aanzien van het huidige samenstel van dingen, de afvallige christenheid in het bijzonder. Wat belangrijk is het dus dat christenen niet luisteren naar leugenachtige anti-God-propaganda! Dankzij Gods Woord zijn Satans sluwe strategieën al lang onthuld, zodat wij er niet het slachtoffer van behoeven te worden zoals de bevolking van het oude Israël (2 Korinthiërs 2:11). Laten wij allemaal er nooit mee ophouden Jehovah „met geest en waarheid” te aanbidden (Johannes 4:24). In dat geval zal zijn uitgestrekte hand zijn aanbidders niet treffen zoals het weerspannige Efraïm; zijn armen zullen hen liefdevol omvatten en hij zal hen bijstaan op de weg naar eeuwig leven op een paradijsaarde. — Jakobus 4:8.
[Voetnoten]
a Jesaja 9:8–10:4 bestaat uit vier strofen (delen van een ritmische passage), die allemaal eindigen met het onheilspellende refrein: „Met het oog op dit alles heeft zijn toorn zich niet afgewend, maar zijn hand is nog steeds uitgestrekt” (Jesaja 9:12, 17, 21; 10:4). Het effect van deze literaire vorm is dat Jesaja 9:8–10:4 tot één samengesteld „woord” wordt gemaakt (Jesaja 9:8). Merk ook op dat Jehovah’s ’hand nog steeds uitgestrekt is’, niet als gebaar van verzoening maar om een oordeel te vellen. — Jesaja 9:13.
b Tot Jehovah’s profeten voor het noordelijke koninkrijk Israël behoren Jehu (niet de koning), Elia, Michaja, Elisa, Jona, Oded, Hosea, Amos en Micha.
[Illustratie op blz. 139]
Als een bosbrand houden goddeloosheid en geweld huis in Israël
[Illustratie op blz. 141]
Jehovah zal hen die anderen plunderen ter verantwoording roepen