Hoofdstuk vijftien
Jehovah’s raadsbesluit tegen de naties
1. Welke oordeelsboodschap tegen Assyrië tekent Jesaja op?
JEHOVAH kan van de naties gebruikmaken om zijn volk te tuchtigen wegens hun goddeloosheid. Niettemin ziet hij de onnodige wreedheid, de trots en de vijandigheid tegenover de ware aanbidding van die naties niet door de vingers. Daarom laat hij Jesaja lang van tevoren onder inspiratie „de formele uitspraak tegen Babylon” optekenen (Jesaja 13:1). Maar Babylon is een toekomstige bedreiging. In Jesaja’s tijd onderdrukt Assyrië Gods verbondsvolk. Assyrië vernietigt het noordelijke koninkrijk Israël en verwoest een groot deel van Juda. Maar Assyriës triomf is beperkt. Jesaja schrijft: „Jehovah der legerscharen heeft gezworen en gezegd: ’Voorwaar, juist zoals ik gedacht heb, zo moet het geschieden . . . ten einde de Assyriër in mijn land te verbreken en opdat ik hem op mijn eigen bergen kan vertreden; en opdat zijn juk werkelijk van hen wijkt en opdat zelfs zijn vracht van hun schouder wijkt’” (Jesaja 14:24, 25). Niet lang nadat Jesaja deze profetie geuit heeft, wordt de Assyrische bedreiging van Juda weggenomen.
2, 3. (a) Tegen wie strekt Jehovah in oude tijden zijn hand uit? (b) Wat wil het zeggen dat Jehovah zijn hand tegen „alle natiën” uitstrekt?
2 Hoe vergaat het echter andere naties die vijanden van Gods verbondsvolk zijn? Ook die moeten geoordeeld worden. Jesaja verklaart: „Dit is het raadsbesluit dat tegen de gehele aarde besloten is, en dit is de hand die uitgestrekt is tegen alle natiën. Want Jehovah der legerscharen zelf heeft het beraadslaagd, en wie kan het verbreken? En het is zijn hand die is uitgestrekt, en wie kan ze afwenden?” (Jesaja 14:26, 27) Jehovah’s „raadsbesluit” is zijn vaste besluit, zijn verordening. Gods „hand” is zijn aangewende kracht. In de laatste verzen van Jesaja hoofdstuk 14 en in de hoofdstukken 15 tot en met 19 staat Jehovah’s raadsbesluit tegen Filistea, Moab, Damaskus, Ethiopië en Egypte.
3 Jesaja zegt echter dat Jehovah’s hand uitgestrekt is tegen „alle natiën”. Terwijl dus deze profetieën van Jesaja een eerste vervulling hebben in oude tijden, zijn ze in principe ook van toepassing in „de tijd van het einde”, wanneer Jehovah zijn hand tegen alle koninkrijken der aarde uitstrekt (Daniël 2:44; 12:9; Romeinen 15:4; Openbaring 19:11, 19-21). Lang van tevoren onthult de Almachtige God, Jehovah, vol vertrouwen zijn raad of raadsbesluit. Niemand kan zijn uitgestrekte hand afwenden. — Psalm 33:11; Jesaja 46:10.
„Een vliegende vurige slang” tegen Filistea
4. Wat zijn enkele details van Jehovah’s formele uitspraak tegen Filistea?
4 Het eerst wordt er aandacht besteed aan de Filistijnen. „In het jaar dat koning Achaz stierf, kwam deze formele uitspraak: ’Verheug u niet, o Filistea, wie maar ook van u, enkel omdat de staf van degene die u sloeg, is verbroken. Want uit de wortel der slang zal een giftige slang voortkomen, en haar vrucht zal een vliegende vurige slang zijn.’” — Jesaja 14:28, 29.
5, 6. (a) In welk opzicht was Uzzia voor de Filistijnen als een slang? (b) Wat blijkt Hizkia voor Filistea te zijn?
5 Koning Uzzia was sterk genoeg om zich teweer te stellen tegen de bedreiging die Filistea vormde (2 Kronieken 26:6-8). Voor hen was hij als een slang, en zijn staf bleef dat vijandige buurland slaan. Nadat Uzzia was gestorven — ’zijn staf was verbroken’ — regeerde de getrouwe Jotham, maar „het volk handelde nog altijd verderfelijk”. Vervolgens werd Achaz koning. De situatie veranderde en de Filistijnen pleegden geslaagde gewapende overvallen in Juda (2 Kronieken 27:2; 28:17, 18). Nu verandert de situatie echter opnieuw. In 746 v.G.T. sterft koning Achaz en bestijgt de nog jonge Hizkia de troon. Mochten de Filistijnen denken dat de situatie gunstig voor hen blijft, dan vergissen zij zich deerlijk. Hizkia blijkt een dodelijke tegenstander te zijn. Als nakomeling van Uzzia (de „vrucht” uit zijn „wortel”) is Hizkia als „een vliegende vurige slang” — plotseling vooruitschietend om bliksemsnel toe te slaan en een branderig gevoel teweegbrengend, alsof hij zijn slachtoffers een gifinjectie geeft.
6 Dit is een passende beschrijving van de nieuwe koning. „[Hizkia] was het die de Filistijnen sloeg helemaal tot aan Gaza en ook de gebieden ervan” (2 Koningen 18:8). Volgens de annalen van de Assyrische koning Sanherib onderwerpen de Filistijnen zich aan Hizkia. De „geringen” — het verzwakte koninkrijk Juda — gaan zich in zekerheid en materiële overvloed verheugen, terwijl Filistea honger lijdt. — Lees Jesaja 14:30, 31.
7. Hoe moet Hizkia tegenover de in Jeruzalem aanwezige gezanten uiting geven aan zijn geloof?
7 Er schijnen gezanten in Juda te zijn — misschien met het oog op een bondgenootschap tegen Assyrië. Wat moet er tegen hen gezegd worden? „Wat zal iedereen de boden der natie ten antwoord geven?” Moet Hizkia zekerheid zoeken in bondgenootschappen met buitenlanders? Nee! Hij moet tegen de boden zeggen „dat Jehovah zelf Sion gegrondvest heeft, en dat in haar de ellendigen van zijn volk een toevlucht zullen zoeken” (Jesaja 14:32). De koning moet ten volle op Jehovah vertrouwen. Sion is stevig gegrondvest. De stad zal standhouden als een veilig toevluchtsoord tegen de Assyrische bedreiging. — Psalm 46:1-7.
8. (a) Hoe zijn sommige naties thans als Filistea geweest? (b) Wat heeft Jehovah, net als in oude tijden, in deze tijd gedaan om zijn volk te steunen?
8 Net als Filistea kanten sommige naties zich thans boosaardig tegen Gods aanbidders. Christelijke getuigen van Jehovah zijn opgesloten in gevangenissen en concentratiekampen. Hun organisatie is verboden verklaard. Een aantal van hen is omgebracht. Tegenstanders doen aanhoudend „scherpe aanvallen op de ziel van de rechtvaardige” (Psalm 94:21). In de ogen van hun vijanden mag deze christelijke groep dan ’gering’ en ’arm’ zijn, maar met Jehovah’s steun verheugen zij zich in geestelijke overvloed, terwijl hun vijanden honger lijden (Jesaja 65:13, 14; Amos 8:11). Wanneer Jehovah zijn hand tegen de hedendaagse Filistijnen uitstrekt, zullen deze „geringen” veilig zijn. Waar? In verbondenheid met „het huisgezin van God”, waarvan Jezus de vaste fundament-hoeksteen is (Efeziërs 2:19, 20). En zij zullen onder bescherming staan van „het hemelse Jeruzalem”, Jehovah’s hemelse koninkrijk, met Jezus Christus als Koning. — Hebreeën 12:22; Openbaring 14:1.
Moab wordt tot zwijgen gebracht
9. Tegen wie is de volgende formele uitspraak gericht, en hoe heeft dit volk zich een vijand van Gods volk betoond?
9 Ten oosten van de Dode Zee ligt een ander buurland van Israël — Moab. In tegenstelling tot de Filistijnen zijn de Moabieten als nakomelingen van Abrahams neef Lot verwant aan Israël (Genesis 19:37). Ondanks die verwantschap is Moab Israël door de hele geschiedenis heen vijandig gezind geweest. In de dagen van Mozes bijvoorbeeld huurde de koning van Moab de profeet Bileam in de hoop dat hij de Israëlieten zou vervloeken. Toen dat mislukte, maakte Moab van immoraliteit en Baälaanbidding gebruik om Israël in de val te lokken (Numeri 22:4-6; 25:1-5). Geen wonder dus dat Jehovah Jesaja nu onder inspiratie „de formele uitspraak tegen Moab” laat optekenen! — Jesaja 15:1a.
10, 11. Wat zal er met Moab gebeuren?
10 Jesaja’s profetie is gericht tegen talrijke steden en plaatsen in Moab, waaronder Ar, Kir (of Kir-Hareseth) en Dibon (Jesaja 15:1b, 2a). De Moabieten zullen treuren om de rozijnenkoeken van Kir-Hareseth, misschien een belangrijk product van de stad (Jesaja 16:6, 7). Sibma en Jaëzer, beroemd om hun wijnbouw, zullen zwaar getroffen worden (Jesaja 16:8-10). Eglath-Selisia, waarvan de naam „Driejarige vaars” zou kunnen betekenen, zal als een krachtige jonge koe zijn die klaaglijke angstkreten slaakt (Jesaja 15:5). Het gras van het land zal verdorren, terwijl de „wateren van Dimon” vol bloed raken door het bloedbad onder de Moabieten. De „wateren van Nimrim” zullen „louter woestenijen” worden, in figuurlijke of in letterlijke zin — waarschijnlijk doordat vijandelijke strijdkrachten hun stromen afdammen. — Jesaja 15:6-9.
11 De Moabieten zullen zich omgorden met zakken, de rouwkledij. Zij zullen hun hoofd kaalscheren als symbool van schande en verdriet. Hun baarden zullen „afgeknipt” worden als uiting van diepe droefheid en vernedering (Jesaja 15:2b-4). Jesaja zelf, zeker van de vervulling van deze oordelen, is diep ontdaan. Door medelijden bewogen wegens de boodschap van wee tegen Moab, raken zijn ingewanden in beroering, als de trillende snaren van een harp. — Jesaja 16:11, 12.
12. Hoe zijn Jesaja’s woorden tegen Moab in vervulling gegaan?
12 Wanneer zal deze profetie in vervulling gaan? Binnenkort. „Dit is het woord dat Jehovah eertijds over Moab gesproken heeft. En nu heeft Jehovah gesproken en gezegd: ’Binnen drie jaar, naar de jaren van een loonarbeider, moet de heerlijkheid van Moab ook te schande worden gemaakt met veel tumult van elke soort, en zij die overblijven, zullen onbeduidend weinigen zijn, niet machtig’” (Jesaja 16:13, 14). In overeenstemming hiermee zijn er archeologische bewijzen dat Moab in de achtste eeuw v.G.T. zwaar heeft geleden en veel plaatsen ontvolkt werden. Tiglath-Pileser III noemde Salamanu van Moab als een van de heersers die hem schatting betaalden. Sanherib ontving schatting van Kammusunadbi, koning van Moab. De Assyrische monarchen Esar-Haddon en Assurbanipal spraken over de Moabitische koningen Musuri en Kamashaltu als aan hen onderworpen. Eeuwen geleden kwam er voor de Moabieten een eind aan hun bestaan als volk. Er zijn ruïnes van steden gevonden waarvan men denkt dat ze Moabitisch waren, maar tot dusver zijn er weinig concrete sporen van deze eens zo machtige vijand van Israël aan het licht gebracht.
Het hedendaagse „Moab” gaat ten onder
13. Welke hedendaagse organisatie is met Moab te vergelijken?
13 Er bestaat thans een wereldwijde organisatie die overeenkomt met het oude Moab. Het is de christenheid, het voornaamste deel van „Babylon de Grote” (Openbaring 17:5). Moab en Israël stamden allebei af van Abrahams vader, Terah. Zo ook beweert de christenheid dat ze, net als de hedendaagse gemeente van gezalfde christenen, haar wortels heeft in de eerste-eeuwse christelijke gemeente (Galaten 6:16). Maar de christenheid is — net als Moab — verdorven, want ze bevordert geestelijke immoraliteit en de aanbidding van andere goden dan de ene ware God, Jehovah (Jakobus 4:4; 1 Johannes 5:21). Als klasse zijn de leiders van de christenheid gekant tegen de predikers van het goede nieuws van het Koninkrijk. — Mattheüs 24:9, 14.
14. Welke hoop is er, ondanks Jehovah’s raadsbesluit tegen het hedendaagse „Moab”, voor individuele leden van die organisatie?
14 Moab werd uiteindelijk tot zwijgen gebracht. Hetzelfde zal met de christenheid gebeuren. Jehovah zal met gebruikmaking van een hedendaags equivalent van Assyrië haar ondergang bewerkstelligen (Openbaring 17:16, 17). Er is echter hoop voor mensen in dit hedendaagse „Moab”. Midden in zijn profetie tegen Moab zegt Jesaja: „In liefderijke goedheid zal er stellig een troon stevig bevestigd worden; en iemand moet in waarachtigheid daarop zitten in de tent van David, terwijl hij richt en gerechtigheid zoekt en prompt is in rechtvaardigheid” (Jesaja 16:5). In 1914 werd door Jehovah de troon van Jezus, een Heerser in de geslachtslijn van koning David, stevig bevestigd. Jezus’ koningschap is een uiting van Jehovah’s liefderijke goedheid en zal, in vervulling van Gods verbond met koning David, eeuwig standhouden (Psalm 72:2; 85:10, 11; 89:3, 4; Lukas 1:32). Veel zachtmoedigen hebben het hedendaagse „Moab” verlaten en zich aan Jezus onderworpen om leven te verwerven (Openbaring 18:4). Wat vertroostend is het voor hen te weten dat Jezus „de natiën duidelijk [zal] maken wat gerechtigheid is”! — Mattheüs 12:18; Jeremia 33:15.
Damaskus wordt een afbrokkelende bouwval
15, 16. (a) Welke vijandige stappen ondernemen Damaskus en Israël tegen Juda, en met welk gevolg voor Damaskus? (b) Wie is bij de formele uitspraak tegen Damaskus inbegrepen? (c) Wat kunnen christenen thans leren uit wat Israël overkwam?
15 Vervolgens tekent Jesaja „de formele uitspraak tegen Damaskus” op. (Lees Jesaja 17:1-6.) Damaskus, dat ten noorden van Israël ligt, is „het hoofd van Syrië” (Jesaja 7:8). Tijdens de regering van koning Achaz van Juda vallen de bondgenoten Rezin van Damaskus en Pekah van Israël, Juda binnen. Op Achaz’ verzoek echter trekt de Assyrische Tiglath-Pileser III ten strijde tegen Damaskus; hij verovert het en voert veel van zijn inwoners in ballingschap. Daarna is Damaskus niet langer een bedreiging voor Juda. — 2 Koningen 16:5-9; 2 Kronieken 28:5, 16.
16 Vermoedelijk wegens Israëls bondgenootschap met Damaskus omvat Jehovah’s formele uitspraak tegen Damaskus ook oordeelsaanzeggingen tegen het ontrouwe noordelijke koninkrijk (Jesaja 17:3-6). Israël zal worden als een veld in de oogsttijd waarop heel weinig graan staat, of als een olijfboom waarbij de meeste olijven van de takken geschud zijn (Jesaja 17:4-6). Wat een ernstig stemmend voorbeeld voor hen die zich aan Jehovah opgedragen hebben! Hij verwacht exclusieve toewijding en aanvaardt alleen heilige dienst die van harte wordt geschonken. En hij haat degenen die zich tegen hun broeders keren. — Exodus 20:5; Jesaja 17:10, 11; Mattheüs 24:48-50.
Het volste vertrouwen in Jehovah
17, 18. (a) Hoe reageren sommigen in Israël op Jehovah’s formele uitspraken, maar wat is de algemene reactie? (b) Welke overeenkomst vertonen hedendaagse gebeurtenissen met die in Hizkia’s tijd?
17 Jesaja zegt nu: „Op die dag zal de aardse mens naar zijn Maker opzien, en zijn eigen ogen zullen met gespannen aandacht naar de Heilige Israëls zelf kijken. En hij zal niet zien naar de altaren, het werk van zijn handen; en naar wat zijn vingers hebben gemaakt, zal hij niet met gespannen aandacht kijken, noch naar de heilige palen of naar de reukwerktafels” (Jesaja 17:7, 8). Ja, sommigen in Israël slaan acht op Jehovah’s waarschuwing. Als Hizkia bijvoorbeeld een uitnodiging naar de inwoners van Israël stuurt om samen met Juda het Pascha te vieren, geven sommige Israëlieten daar gehoor aan en reizen naar het zuiden om zich bij hun broeders aan te sluiten in zuivere aanbidding (2 Kronieken 30:1-12). Maar de meeste inwoners van Israël drijven de spot met de boodschappers die de uitnodiging overbrengen. Het land is ongeneeslijk afvallig. Vandaar dat Jehovah’s raadsbesluit tegen Israël uitgevoerd wordt. Assyrië verwoest Israëls steden, het land wordt een woestenij en de weidegronden leveren niets op. — Lees Jesaja 17:9-11.
18 Hoe is het nu gesteld? Israël was een afvallige natie. Vandaar dat de manier waarop Hizkia mensen in die natie probeerde te helpen tot de ware aanbidding terug te keren, ons doet denken aan de manier waarop ware christenen in deze tijd personen in de afvallige organisatie der christenheid trachten te helpen. Sinds 1919 zijn boden van „het Israël Gods” door de christenheid getrokken om mensen uit te nodigen voor deelname aan de zuivere aanbidding (Galaten 6:16). De meesten hebben de uitnodiging afgeslagen. Velen hebben de spot gedreven met de boodschappers. Maar sommigen hebben gunstig gereageerd. Het zijn er inmiddels miljoenen en hun lust is het ’met gespannen aandacht naar de Heilige Israëls te kijken’, door hem onderwezen te worden (Jesaja 54:13). De aanbidding bij de onheilige altaren — het vereren van en vertrouwen op door mensen gemaakte goden — laten zij varen en zij wenden zich enthousiast tot Jehovah (Psalm 146:3, 4). Net als Jesaja’s tijdgenoot Micha zegt elk van hen: „Wat mij aangaat, naar Jehovah zal ik blijven uitzien. Ik wil van een wachtende houding jegens de God van mijn redding blijk geven. Mijn God zal mij horen.” — Micha 7:7.
19. Wie zullen door Jehovah bestraft worden, en wat zal dat voor hen betekenen?
19 Wat een contrast met hen die hun vertrouwen op de sterfelijke mens stellen! Woeste golven van geweld en opschudding beuken de mensheid in deze laatste dagen. De „zee” der rusteloze, opstandige mensheid schuimt ontevredenheid en revolutie op (Jesaja 57:20; Openbaring 8:8, 9; 13:1). Jehovah zal deze luidruchtige menigte „bestraffen”. Zijn hemelse koninkrijk zal elke organisatie en ieder mens die onrust stookt vernietigen en zij zullen „ver weg vlieden . . . als een wervelwind van distels voor een stormwind uit”. — Jesaja 17:12, 13; Openbaring 16:14, 16.
20. Welk vertrouwen bezitten ware christenen, ondanks het feit dat zij door de naties worden ’uitgeplunderd’?
20 Het gevolg? Jesaja zegt: „Ten tijde van de avond, ziedaar! plotselinge verschrikking. Vóór de morgen — het is er niet meer. Dit is het deel van hen die ons plunderen, en het lot dat degenen toebehoort die ons uitplunderen” (Jesaja 17:14). Velen plunderen Jehovah’s volk uit, behandelen hen hardvochtig en zonder enig respect. Omdat ware christenen geen deel van de gevestigde godsdiensten van de wereld zijn — en niet willen zijn — worden zij door bevooroordeelde critici en fanatieke tegenstanders als een gemakkelijke prooi beschouwd. Maar Gods volk is ervan overtuigd dat de „morgen” waarop er een eind zal komen aan hun beproevingen snel naderbij komt. — 2 Thessalonicenzen 1:6-9; 1 Petrus 5:6-11.
Ethiopië brengt Jehovah een geschenk
21, 22. Over welke natie wordt vervolgens een oordeel uitgesproken, en hoe gaan Jesaja’s geïnspireerde woorden in vervulling?
21 Bij minstens twee gelegenheden is het ten zuiden van Egypte gelegen Ethiopië betrokken geweest bij militaire acties tegen Juda (2 Kronieken 12:2, 3; 14:1, 9-15; 16:8). Nu voorspelt Jesaja een oordeelsvoltrekking aan die natie: „Ha, het land van de gonzende insekten met vleugels, dat in de streek van de rivieren van Ethiopië ligt!” (Lees Jesaja 18:1-6.)a Jehovah verordent dat Ethiopië zal worden ’afgesneden, weggenomen en afgekapt’.
22 De wereldlijke geschiedenis vertelt ons dat in de tweede helft van de achtste eeuw v.G.T. Ethiopië Egypte veroverde en er zo’n zestig jaar over heerste. De Assyrische monarchen Esar-Haddon en Assurbanipal vielen er achtereenvolgens binnen en met de verwoesting van Thebe door Assurbanipal onderwierp Assyrië Egypte, waarmee er een eind kwam aan de Ethiopische overheersing van het Nijldal. (Zie ook Jesaja 20:3-6.) Hoe is het in deze tijd gesteld?
23. Welke rol speelt het hedendaagse „Ethiopië”, en waarom komt het aan zijn eind?
23 In Daniëls profetie over „de tijd van het einde” wordt van de agressieve „koning van het noorden” gezegd dat Ethiopië en Libië „hem op zijn schreden volgen”, dat wil zeggen, zich door hem laten leiden (Daniël 11:40-43). Van Ethiopië wordt eveneens gezegd dat het deel uitmaakt van de strijdkrachten van „Gog van het land Magog” (Ezechiël 38:2-5, 8). Gogs strijdkrachten, de koning van het noorden inbegrepen, komen aan hun eind wanneer zij Jehovah’s heilige natie aanvallen. Jehovah’s hand zal dus ook uitgestrekt zijn tegen het hedendaagse „Ethiopië”, omdat het tegen Jehovah’s soevereiniteit gekant is. — Ezechiël 38:21-23; Daniël 11:45.
24. In welke opzichten heeft Jehovah „geschenken” van de naties gekregen?
24 Niettemin zegt de profetie ook: „In die tijd zal Jehovah der legerscharen een geschenk worden gebracht van een volk hoog van gestalte en glanzend, ja, van een volk dat overal vrees inboezemt . . . naar de plaats van de naam van Jehovah der legerscharen, de berg Sion” (Jesaja 18:7). Ofschoon de naties Jehovah’s soevereiniteit niet erkennen, hebben ze soms gehandeld op manieren waarbij Jehovah’s volk baat heeft. In sommige landen hebben de autoriteiten wetten aangenomen en rechterlijke uitspraken gedaan waardoor getrouwe aanbidders van Jehovah wettelijke rechten hebben gekregen (Handelingen 5:29; Openbaring 12:15, 16). En er zijn nog andere geschenken. „Koningen [zullen] geschenken brengen aan uzelf. . . . Bronzen voorwerpen zullen uit Egypte komen; Kusch [Ethiopië] zelf zal haastig zijn handen met geschenken naar God uitstrekken” (Psalm 68:29-31). Tegenwoordig brengen miljoenen hedendaagse „Ethiopiërs” die Jehovah vrezen „een gave” in de vorm van aanbidding (Maleachi 1:11). Zij doen hun deel van de immense taak het goede nieuws van het Koninkrijk overal op aarde te prediken (Mattheüs 24:14; Openbaring 14:6, 7). Wat een voortreffelijk geschenk voor Jehovah! — Hebreeën 13:15.
Het hart van Egypte smelt
25. Wat gebeurt er als vervulling van Jesaja 19:1-11 met het oude Egypte?
25 Juda’s onmiddellijke zuiderbuur is Egypte, lang een vijand van Gods verbondsvolk. In Jesaja hoofdstuk 19 wordt verhaald van de onstabiele toestand in Egypte tijdens Jesaja’s leven. Er woedt een burgeroorlog in Egypte, waarbij „stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk” strijdt (Jesaja 19:2, 13, 14). Geschiedschrijvers voeren bewijzen aan dat er in verschillende delen van het land gelijktijdig rivaliserende dynastieën heersten. De hooggeroemde wijsheid van Egypte, met zijn ’goden die niets waard zijn en zijn bezweerders’, kan het niet behoeden voor „de hand van een harde meester” (Jesaja 19:3, 4). Egypte wordt achtereenvolgens veroverd door Assyrië, Babylon, Perzië, Griekenland en Rome. Al deze gebeurtenissen vormen een vervulling van de profetieën in Jesaja 19:1-11.
26. Hoe zullen in de grotere vervulling inwoners van het hedendaagse „Egypte” reageren op Jehovah’s oordeelsdaden?
26 In de bijbel symboliseert Egypte echter vaak Satans wereld (Ezechiël 29:3; Joël 3:19; Openbaring 11:8). Heeft Jesaja’s „formele uitspraak tegen Egypte” dus een grotere vervulling? Zeer zeker! De beginwoorden van de profetie moeten er voor iedereen aanleiding toe zijn er aandacht aan te besteden: „Zie! Jehovah rijdt op een snelle wolk en komt naar Egypte. En de goden van Egypte, die niets waard zijn, zullen stellig sidderen wegens hem, en zelfs het hart van Egypte zal in zijn binnenste smelten” (Jesaja 19:1). Jehovah zal weldra tegen Satans organisatie in actie komen. Dan zal blijken dat de goden van dit samenstel van dingen niets waard zijn (Psalm 96:5; 97:7). „Zelfs het hart van Egypte zal . . . smelten” van angst. Jezus voorzei die tijd: „[Er zal] radeloze angst der natiën [zijn], die vanwege het gebulder der zee en haar onstuimigheid geen uitweg weten, terwijl de mensen mat worden van vrees en verwachting omtrent de dingen die over de bewoonde aarde komen.” — Lukas 21:25, 26.
27. Welke interne verdeeldheid werd voor „Egypte” voorzegd, en hoe gaat dit thans in vervulling?
27 Over de tijd die aan zijn oordeelsvoltrekking voorafgaat, zegt Jehovah profetisch: „Ik wil Egyptenaren tegen Egyptenaren ophitsen, en zij zullen stellig strijden ieder tegen zijn broeder, en ieder tegen zijn metgezel, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk” (Jesaja 19:2). Sinds de oprichting van Gods koninkrijk in 1914 is als ’teken van Jezus’ tegenwoordigheid’ natie tegen natie en koninkrijk tegen koninkrijk opgestaan. Tribale bloedbaden, bloedige genociden en zogenoemde etnische zuiveringen hebben in deze laatste dagen miljoenen mensenlevens geëist. Zulke „weeën der benauwdheid” zullen alleen maar erger worden naarmate het einde dichterbij komt. — Mattheüs 24:3, 7, 8.
28. Wat zal de valse religie op de oordeelsdag kunnen doen om dit samenstel van dingen te redden?
28 „De geest van Egypte moet verbijsterd worden in zijn midden, en ik zal zijn eigen raad verwarren. En zij zullen zich stellig wenden tot de goden die niets waard zijn en tot de bezweerders en tot de geestenmediums en tot de beroepsvoorzeggers van gebeurtenissen” (Jesaja 19:3). Toen Mozes voor Farao verscheen, werden de priesters van Egypte beschaamd gemaakt, want zij waren niet in staat Jehovah in macht te evenaren (Exodus 8:18, 19; Handelingen 13:8; 2 Timotheüs 3:8). Evenzo zal op de oordeelsdag de valse religie niet in staat zijn dit verdorven samenstel te redden. (Vergelijk Jesaja 47:1, 11-13.) Uiteindelijk kwam Egypte onder „een harde meester”, Assyrië (Jesaja 19:4). Dat is een voorafschaduwing van de sombere toekomst die dit samenstel van dingen wacht.
29. Van welk nut zullen politici zijn wanneer Jehovah’s dag komt?
29 Hoe staat het echter met de politieke leiders? Kunnen zij helpen? „De vorsten van Zoan zijn inderdaad dwaas. Wat de wijzen van Farao’s raadslieden betreft, hun raad is iets onredelijks.” (Lees Jesaja 19:5-11.) Wat onredelijk te hopen dat menselijke raadslieden van enig nut zullen zijn op de oordeelsdag! Zelfs met alle kennis van de wereld tot hun beschikking ontbreekt het hun aan goddelijke wijsheid (1 Korinthiërs 3:19). Zij hebben Jehovah verworpen en zich gewend tot zogenaamde wetenschap, filosofie, geld, genoegens en andere surrogaatgoden. Bijgevolg bezitten zij geen kennis van Gods voornemens. Zij zijn bedrogen en ontsteld. Hun werken zijn vergeefs. (Lees Jesaja 19:12-15.) „De wijzen zijn beschaamd geworden. Zij zijn verschrikt geworden en zullen gevangen worden. Ziet! Zij hebben Jehovah’s wóórd verworpen, en wat voor wijsheid hebben zij dan?” — Jeremia 8:9.
Een teken en een getuige voor Jehovah
30. Op welke manier zal „Juda’s bodem . . . voor Egypte een reden tot waggelen worden”?
30 Maar terwijl „Egyptes” leiders zwak zijn, „als vrouwen”, zijn er nog steeds enkele personen die goddelijke wijsheid zoeken. Jehovah’s gezalfden en hun metgezellen ’maken alom Gods voortreffelijkheden bekend’ (Jesaja 19:16; 1 Petrus 2:9). Zij doen wat zij kunnen om mensen te waarschuwen voor de komende ondergang van Satans organisatie. Vooruitkijkend naar deze situatie zegt Jesaja: „Juda’s bodem moet voor Egypte een reden tot waggelen worden. Iedereen tegenover wie men er melding van maakt, verkeert in angst wegens het raadsbesluit van Jehovah der legerscharen, dat hij tegen hem neemt” (Jesaja 19:17). De getrouwe boodschappers van Jehovah trekken eropuit om mensen in kennis te stellen van de waarheid — waarbij de aankondiging van de door Jehovah voorzegde plagen inbegrepen is (Openbaring 8:7-12; 16:2-12). Dat verontrust de religieuze leiders van de wereld.
31. Hoe komt het dat „de taal van Kanaän” wordt gesproken in steden van Egypte (a) in oude tijden? (b) in deze tijd?
31 Wat is het verrassende resultaat van deze prediking? „Op die dag zullen er vijf steden in het land Egypte blijken te zijn die de taal van Kanaän spreken en bij Jehovah der legerscharen zweren. De Stad der Omverhaling zal één ervan worden genoemd” (Jesaja 19:18). In oude tijden ging deze profetie klaarblijkelijk in vervulling toen er in Egyptische steden Hebreeuws werd gesproken door joden die erheen waren gevlucht (Jeremia 24:1, 8-10; 41:1-3; 42:9–43:7; 44:1). Tegenwoordig zijn er in het gebied van het hedendaagse „Egypte” mensen die de „zuivere taal” der bijbelse waarheid hebben leren spreken (Zefanja 3:9). Een van de vijf figuurlijke steden wordt „De Stad der Omverhaling” genoemd, wat wil zeggen dat de „zuivere taal” voor een deel te maken heeft met het aan de kaak stellen en ’omverhalen’ van Satans organisatie.
32. (a) Welk „altaar” staat er „midden in het land Egypte”? (b) Hoe zijn de gezalfden als „een zuil” bij Egyptes grens?
32 Dankzij de prediking van Jehovah’s volk zal zijn grote naam stellig bekend worden in dit samenstel van dingen. „Op die dag zal er midden in het land Egypte een altaar voor Jehovah blijken te zijn, en een zuil voor Jehovah bij zijn grens” (Jesaja 19:19). Deze woorden duiden op de positie van de gezalfde christenen, die in een verbondsverhouding met God staan (Psalm 50:5). Als „een altaar” bieden zij hun slachtoffers aan; als „een pilaar en ondersteuning van de waarheid” getuigen zij van Jehovah (1 Timotheüs 3:15; Romeinen 12:1; Hebreeën 13:15, 16). Zij zijn „midden in het land”, want samen met hun metgezellen uit de „andere schapen” worden zij aangetroffen in ruim 230 landen en eilandgebieden. Maar zij zijn „geen deel van de wereld” (Johannes 10:16; 17:15, 16). Zij staan als het ware op de grens tussen deze wereld en het koninkrijk Gods, klaar om die grens te overschrijden en hun hemelse beloning te ontvangen.
33. In welke opzichten zijn de gezalfden „een teken” en „een getuige” in „Egypte”?
33 Jesaja vervolgt: „Het moet tot een teken en tot een getuige voor Jehovah der legerscharen blijken te zijn in het land Egypte; want zij zullen luid tot Jehovah roepen wegens de verdrukkers, en hij zal hun een redder zenden, ja, een groot redder, die hen werkelijk zal bevrijden” (Jesaja 19:20). Als „een teken” en „een getuige” nemen de gezalfden de leiding in het predikingswerk en verhogen zij Jehovah’s naam in dit samenstel van dingen (Jesaja 8:18; Hebreeën 2:13). Overal ter wereld zijn de kreten van verdrukten te horen, maar over het algemeen zijn menselijke regeringen niet in staat hen te helpen. Jehovah zal echter een Groot Redder zenden, de Koning Jezus Christus, om alle zachtmoedigen te bevrijden. Wanneer deze laatste dagen in de oorlog van Armageddon hun climax bereiken, zal hij godvrezende mensen bevrijding en eeuwige zegeningen brengen. — Psalm 72:2, 4, 7, 12-14.
34. (a) Hoe zal Jehovah bij „de Egyptenaren” bekend worden, en wat voor slachtoffer en gave zullen zij hem brengen? (b) Wanneer zal Jehovah „Egypte” een slag toebrengen, en welke genezing zal erop volgen?
34 Intussen is het Gods wil dat alle soorten van mensen nauwkeurige kennis verwerven en gered worden (1 Timotheüs 2:4). Vandaar dat Jesaja schrijft: „Jehovah zal de Egyptenaren stellig bekend worden; en de Egyptenaren moeten Jehovah op die dag kennen, en zij moeten slachtoffer en gave brengen en moeten Jehovah een gelofte doen en die betalen. En Jehovah zal Egypte stellig een slag toebrengen. Er zal een slag worden toegebracht en een genezing zijn; en zij moeten terugkeren tot Jehovah, en hij moet zich door hen laten verbidden en hen genezen” (Jesaja 19:21, 22). Mensen uit alle naties van Satans wereld, individuele „Egyptenaren”, leren Jehovah kennen en brengen hem een slachtoffer, „de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken” (Hebreeën 13:15). Zij doen Jehovah een gelofte door zich aan hem op te dragen en zij betalen hun gelofte door een leven van loyale dienst te leiden. Na de „slag” die Jehovah dit samenstel van dingen in Armageddon zal toebrengen, zal hij zijn koninkrijk gebruiken om de mensheid te genezen. Tijdens Jezus’ duizendjarige regering zal de mensheid tot geestelijke, mentale, morele en fysieke volmaaktheid opgeheven worden — dat is pas genezing! — Openbaring 22:1, 2.
„Gezegend zij mijn volk”
35, 36. Welke verbindingen kwamen er in oude tijden, als een vervulling van Jesaja 19:23-25, tussen Egypte, Assyrië en Israël tot stand?
35 De profeet voorziet vervolgens een opmerkelijke ontwikkeling: „Op die dag zal er een hoofdweg komen van Egypte naar Assyrië, en Assyrië zal werkelijk in Egypte komen en Egypte in Assyrië; en zij zullen stellig dienst verrichten, Egypte met Assyrië. Op die dag zal Israël de derde worden met Egypte en met Assyrië, namelijk een zegen in het midden der aarde, want Jehovah der legerscharen zal het gezegend hebben, doordat hij zal zeggen: ’Gezegend zij mijn volk, Egypte, en het werk mijner handen, Assyrië, en mijn erfdeel, Israël’” (Jesaja 19:23-25). Ja, op een dag zullen er vriendschappelijke betrekkingen bestaan tussen Egypte en Assyrië. Hoe?
36 Als Jehovah in het verleden zijn volk uit de naties redde, maakte hij voor hen als het ware hoofdwegen naar de vrijheid (Jesaja 11:16; 35:8-10; 49:11-13; Jeremia 31:21). Een beperkte vervulling van deze profetie vond na de nederlaag van Babylon plaats, toen ballingen uit zowel Babylon als Assyrië en Egypte teruggebracht werden naar het Beloofde Land (Jesaja 11:11). Maar wat valt er van deze tijd te zeggen?
37. Hoe leven miljoenen thans alsof er een hoofdweg tussen „Assyrië” en „Egypte” loopt?
37 Thans is het overblijfsel van gezalfde geestelijke Israëlieten „een zegen in het midden der aarde”. Zij bevorderen de ware aanbidding en maken de Koninkrijksboodschap aan mensen in alle naties bekend. Sommige van deze naties zijn als Assyrië, zeer militaristisch. Andere naties zijn liberaler, misschien zoals Egypte — eens „de koning van het zuiden” in Daniëls profetie (Daniël 11:5, 8). Miljoenen personen uit de militaristische naties en de meer liberale naties zijn de weg der ware aanbidding gaan bewandelen. Zo worden mensen uit alle naties verenigd in ’het verrichten van dienst’. Er bestaat geen nationalistische verdeeldheid onder hen. Zij hebben elkaar lief en er kan naar waarheid worden gezegd dat ’Assyrië in Egypte komt en Egypte in Assyrië’. Het is alsof er een hoofdweg van de een naar de ander loopt. — 1 Petrus 2:17.
38. (a) Hoe zal Israël „de derde worden met Egypte en met Assyrië”? (b) Waarom zegt Jehovah „Gezegend zij mijn volk”?
38 Maar hoe wordt Israël „de derde . . . met Egypte en met Assyrië”? Vroeg in „de tijd van het einde” behoorden de meesten van degenen die Jehovah op aarde dienden tot „het Israël Gods” (Daniël 12:9; Galaten 6:16). Sinds de jaren dertig van de twintigste eeuw is er een grote schare van „andere schapen”, met een aardse hoop, op het toneel verschenen (Johannes 10:16a; Openbaring 7:9). Komend uit de naties — waarvan Egypte en Assyrië een voorafschaduwing waren — stromen zij naar Jehovah’s huis van aanbidding en nodigen anderen uit zich bij hen te voegen (Jesaja 2:2-4). Zij verrichten hetzelfde predikingswerk als hun gezalfde broeders, verduren gelijke beproevingen, geven van dezelfde getrouwheid en rechtschapenheid blijk en voeden zich aan dezelfde geestelijke tafel. De gezalfden en de „andere schapen” zijn beslist „één kudde, één herder” (Johannes 10:16b). Kan ook maar iemand eraan twijfelen of Jehovah bij het zien van hun ijver en volharding blij is met hun activiteit? Geen wonder dat hij een zegen over hen uitspreekt met de woorden: „Gezegend zij mijn volk”!
[Voetnoot]
a Sommige geleerden veronderstellen dat de uitdrukking „land van de gonzende insekten met vleugels” slaat op de zwermen sprinkhanen die nu en dan in Ethiopië voorkomen. Anderen wijzen erop dat het Hebreeuwse woord voor „gonzende”, tsela·tsalʹ, qua klank lijkt op de naam waarmee de Galla, een Hamitisch volk dat in het hedendaagse Ethiopië woont, de tseetseevlieg, tsaltsalya, aanduiden.
[Illustratie op blz. 191]
Filistijnse strijders stormen op hun vijanden los (Egyptisch reliëf uit de 12de eeuw v.G.T.)
[Illustratie op blz. 192]
Reliëf in steen van een Moabitische krijger of god (tussen de 11de en 8ste eeuw v.G.T.)
[Illustratie op blz. 196]
Syrische krijger gezeten op een kameel (9de eeuw v.G.T.)
[Illustratie op blz. 198]
De „zee” der opstandige mensheid schuimt ontevredenheid en revolutie op
[Illustratie op blz. 203]
De priesters van Egypte konden Jehovah niet in macht evenaren