Jesaja
‘Luister! Damaskus zal geen stad meer zijn,
het zal een puinhoop en een ruïne worden.+
2 De steden van A̱roër+ zullen verlaten worden.
Het worden plaatsen waar kudden uitrusten
en waar ze voor niemand bang zijn.
Wie overblijven van Syrië zullen verdwijnen,
net als de glorie van de Israëlieten’,* verklaart Jehovah van de legermachten.
5 Het zal zijn zoals wanneer een oogster het graan binnenhaalt
en met de hand de aren oogst,
6 Er zal maar een klein beetje* overblijven,
zoals wanneer een olijfboom geschud wordt:
twee of drie rijpe olijven aan de hoogste tak
en vier of vijf aan de vruchtdragende takken’,+ verklaart Jehovah, de God van Israël.
7 Op die dag zal de mens opkijken naar zijn Maker en hij zal zijn blik richten op de Heilige van Israël. 8 Hij zal niet kijken naar de altaren,+ het werk van zijn handen.+ Hij zal geen oog hebben voor wat zijn vingers hebben gemaakt: de heilige palen* en de wierooktafels.
9 Op die dag worden zijn vestingsteden als een verlaten plaats in het bos,+
als een tak die was achtergelaten vóór de Israëlieten.
Het zal een woestenij worden.
10 Want je bent de God van je redding vergeten.+
Je hebt niet aan de Rots,+ je vesting, gedacht.
11 Overdag omhein je zorgvuldig je tuin,
in de ochtend laat je het zaad opgroeien,
maar de oogst zal verloren gaan op de dag van ziekte en ongeneeslijke pijn.+
12 Luister! Het rumoer van veel volken,
die onstuimig zijn als de zee!
Het tumult van naties,
als het bulderende geluid van machtige wateren!
13 De volken zullen klinken als het gebulder van vele wateren.
Hij zal ze bestraffen en ze zullen ver weg vluchten,
opgejaagd als kaf in de bergwind,
als wervelende distels* in een storm.
14 In de avond ontstaat er paniek.
Vóór de ochtend zijn ze er niet meer.
Dat staat degenen te wachten die ons beroven,
en dat is het lot van degenen die ons plunderen.