LOONARBEIDER
Iemand die (in tegenstelling tot een slaaf) arbeidsloon ontving.
De Wet schreef voor dat loonarbeiders aan het einde van de werkdag uitbetaald werden (Le 19:13; De 24:14, 15). Het schijnt dat, op zijn minst in de 1ste eeuw G.T., het loon werd overeengekomen voordat de arbeiders met hun werk begonnen, de werkdag twaalf uur duurde — van ongeveer zes uur ’s morgens tot zes uur ’s avonds — en het dagloon voor arbeiders in de wijngaard gewoonlijk een denarius ($0,74) bedroeg (Mt 20:1-13). De Schrift spreekt over de „jaren van een loonarbeider”, waarmee blijkbaar te kennen wordt gegeven dat de duur van de werkovereenkomst, of het contract, eveneens vaststond. — Jes 16:14; 21:16.
Veel loonarbeiders in Israël waren kennelijk onbesneden, want de Wet bepaalde dat zij niet aan het Pascha mochten deelnemen, terwijl dit wel toegestaan was voor de besneden slaven, die als leden van een Israëlitisch huisgezin beschouwd werden. Evenzo was het de loonarbeiders van een priester niet toegestaan van de heilige dingen te eten, terwijl dit verbod niet gold voor besneden slaven, die feitelijk ook tot het huisgezin van de priester behoorden. — Ex 12:43-45; Le 22:10, 11.
Een Israëliet die zich wegens financiële tegenslagen aan een mede-Israëliet, of aan een inwonende vreemdeling, een bijwoner of een lid van de familie van de inwonende vreemdeling als slaaf moest verkopen, mocht niet tiranniek behandeld worden, maar moest met gepaste consideratie als een loonarbeider worden bejegend. Wanneer het in zijn geval bovendien niet mogelijk was geweest gebruik te maken van het recht van terugkoop, moest hij hetzij in het zevende jaar van zijn dienstbaarheid of in het jubeljaar worden vrijgelaten, afhankelijk van welk jaar het eerst kwam. — Ex 21:2; Le 25:39, 40, 47-49, 53; De 15:12; zie SLAAF.
Soms werden loonarbeiders door hun werkgevers uitgebuit. Door bemiddeling van zijn profeet Maleachi waarschuwde Jehovah dat Hij een snelle getuige zou worden tegen degenen die bedrieglijk handelden met het loon van een loonarbeider. — Mal 3:5; zie ook Jak 5:4; LOON.
De loonarbeider zag gewoonlijk verlangend uit naar het einde van de werkdag, wanneer hij zijn loon ontving (Job 7:1, 2). Vaak gingen de belangen van zijn werkgever hem niet werkelijk ter harte, zoals blijkt uit de verklaring van Jezus Christus dat hij, als de Voortreffelijke Herder, zijn ziel ten behoeve van de schapen zou geven en niet zou zijn als de loonarbeider die bij gevaar vlucht. — Jo 10:11-15; zie ook Jer 46:21.