Vragen van lezers
Waarom zijn Jehovah’s Getuigen van mening dat het belangrijk is een contract op te maken wanneer zij zaken met elkaar doen, aangezien zij er toch naar streven eerlijk te zijn en zij elkaar vertrouwen?
Dat zij dit doen is schriftuurlijk, praktisch en liefdevol. Hoe dat zo? Welnu, laten wij die aspecten van zakelijke contracten eens beschouwen.
De bijbel bevat een geschreven verslag van Gods bemoeienissen met zijn verbondsvolk, de Israëlieten. Daarin wordt ook melding gemaakt van zakendoen door ware aanbidders. Genesis hoofdstuk 23 bevat één verslag dat wij zouden kunnen bekijken. Toen Abrahams geliefde vrouw Sara stierf, wilde hij een grafstede kopen. Hij begon te onderhandelen met Kanaänieten die in de omgeving van Hebron woonden. Vers 7-9 laat zien dat hij het volle pond wilde geven voor het stuk land dat hij op het oog had. Vers 10 bewijst dat dit bod in het openbaar werd gedaan, ten aanhoren van anderen die zich bij de stadspoort bevonden. Vers 13 laat zien dat de eigenaar het land aan Abraham wilde geven, maar deze antwoordde dat hij het land alleen als een koop zou aanvaarden. En in vers 17, 18 en 20 wordt uiteengezet dat Abraham het land kocht, waarna het werd overgedragen „voor de ogen van de zonen van Heth onder allen die de poort van zijn stad ingingen”.
Zou het echter verschil maken wanneer de twee die aldus zaken deden beiden ware aanbidders waren? Hoofdstuk 32 van Jeremia verschaft een antwoord. Vanaf vers 6 zien wij dat Jeremia land moest kopen van zijn neef. Vers 9 laat zien dat een redelijke prijs werd overeengekomen. Lees vervolgens vers 10-12: „Toen schreef ik [Jeremia] een akte en drukte het zegel erop en nam getuigen toen ik het geld op de weegschaal ging wegen. Daarna nam ik de koopakte, die welke verzegeld was naar het gebod en de voorschriften, en die welke opengelaten was, en gaf de koopakte toen aan Baruch, de zoon van Neria, de zoon van Machseja, voor de ogen van Hanameël, de zoon van mijn oom van vaderszijde, en voor de ogen van de getuigen, die in de koopakte schreven, voor de ogen van al de joden die in het Voorhof van de Wacht zaten.”
Ja, ofschoon Jeremia zaken deed met een medeaanbidder, die zelfs een bloedverwant was, volgde hij enkele redelijke wettelijke procedures. Er werden twee geschreven akten opgemaakt — één werd opengelaten om gemakkelijk geraadpleegd te kunnen worden, de tweede werd verzegeld om een extra bewijs te kunnen verschaffen voor het geval er ooit enige twijfel zou rijzen omtrent de nauwkeurigheid van de opengelaten akte. Deze hele transactie vond, zoals vers 13 zegt, „voor hun ogen” plaats. Deze zakelijke kwestie werd derhalve in het openbaar, in aanwezigheid van getuigen, wettelijk afgehandeld. Het is dus duidelijk dat ware aanbidders een schriftuurlijk precedent hebben om aangegane overeenkomsten te bekrachtigen en te documenteren.
Het is ook praktisch. Wij weten hoe waar het gezegde is dat ’tijd en onvoorziene gebeurtenissen hen allen treffen’ (Prediker 9:11). Dat geldt ook voor toegewijde en getrouwe christenen. Jakobus 4:13, 14 brengt het als volgt onder woorden: „Welaan nu, gij die zegt: ’Vandaag of morgen zullen wij naar deze stad trekken en daar een jaar doorbrengen, en wij zullen zaken doen en winst maken’, terwijl gij niet weet wat uw leven morgen zal zijn.” Wij kunnen dus ergens aan beginnen, zoals een aankoop doen, een overeengekomen werk of dienst verrichten of iets voor iemand maken. Maar wat zal de dag van morgen — of de volgende maand of het komende jaar — brengen? Als ons of de andere partij nu eens een ongeluk zou overkomen? Dan zou het onmogelijk kunnen lijken zich aan de overeenkomst te houden. Als wij het werk nu eens niet kunnen doen of de dienst niet kunnen verrichten, of het voor de ander bijna onmogelijk blijkt de betalingen te blijven doen of zijn deel van de overeenkomst na te komen? Als er geen schriftelijke overeenkomst bestaat, zouden er echte problemen kunnen rijzen, problemen die opgelost of vermeden hadden kunnen worden door een eenvoudig contract te hebben.
Bovendien mogen wij niet vergeten dat de zeer onzekere aard van veel aspecten van het leven zelfs zou kunnen betekenen dat iemand anders onze zakelijke aangelegenheden (of die van de ander) zou moeten overnemen of afhandelen. Jakobus voegde er in vers 14 aan toe: „Want gij zijt een nevel, die voor een korte tijd verschijnt en dan verdwijnt.” De reële mogelijkheid bestaat dat wij onverwacht komen te overlijden. Een schriftelijke overeenkomst, een contract, zou het in feite mogelijk maken dat anderen zaken verder afhandelen ingeval een van beide partijen iets onverwachts zou overkomen.
In zekere zin brengt dit ons ook op het derde aspect — contracten zijn liefdevol. Zou een van de contractpartners sterven of een ongeval krijgen waardoor hij volledig invalide zou worden, dan zou het voor een christen beslist liefdevol zijn geweest als zijn verplichtingen of financiële vooruitzichten schriftelijk waren vastgelegd. En in plaats dat er sprake is van wantrouwen, getuigt het van liefde voor de broeder met wie wij zaken doen wanneer wij een contract opstellen waarin duidelijk en precies wordt gestipuleerd wat zijn verplichtingen zijn of waar hij recht op heeft. Deze liefdevolle stap zal eventuele aanleidingen tot wrokgevoelens tot een minimum beperken indien een van de onvolmaakte partijen enkele details of verantwoordelijkheden zou vergeten. En wie van ons is niet onvolmaakt, vergeetachtig, of geneigd om details of bedoelingen verkeerd te begrijpen? — Mattheüs 16:5.
Er zijn nog andere manieren waarop schriftelijk vastgelegde zakelijke overeenkomsten van liefde voor onze broeder, voor ons gezin en voor de gemeente in het algemeen getuigen. Maar het dient duidelijk te zijn dat zulke adequaat gestipuleerde schriftelijke overeenkomsten niet alleen liefdevol maar ook praktisch en schriftuurlijk zijn.