-
Een Herder-Koning voor de gehele mensheid„De natiën zullen weten dat ik Jehovah ben” — Hoe?
-
-
2. Is Jehovah te trots om zich met een herder te vergelijken, en waarmee vergeleek de psalmist David Jehovah, en waarmee vergeleek Jehovah Mozes’ opvolger Jozua?
2 Hoe staat het echter met de allerhoogste die er bestaat, die tevens de Soeverein van het Universum is? Is hij te trots om zich met een herder te vergelijken? Neen! Zonder beledigend te zijn noemde een koning uit de oudheid, de psalmist David, Hem daarom een schaapherder, met de woorden: „Jehovah is mijn Herder” (Ps. 23:1). Hij handelt als herder met al zijn menselijke schepselen. Insgelijks noemt hij de heersers van Zijn volk herders. In het jaar 1473 v.G.T. bracht hij zijn uitverkoren volk onder leiding van Jozua, de zoon van Nun, die tot de stam Efraïm behoorde en die door de profeet Mozes gemachtigd was om Israël te leiden, in het Beloofde Land. Waarom onder zijn leiding? Met het liefdevolle doel dat „Jehovah’s vergadering niet worde als schapen die geen herder hebben”. — Num. 27:15-21.
3, 4. Hoe handelden de latere heersers van Israël niet, en in welke hoedanigheid richt Jehovah zich derhalve tot hen?
3 In latere jaren bleven de heersers van Jehovah’s volk in gebreke als onzelfzuchtige, mededogende oosterse herders met hun onderdanen te handelen. Daarom verklaarde Jehovah aan zijn profeet Ezechiël wat hij van plan was hieraan te doen. Ezechiël stuurt aan op een vernietigende veroordeling van deze „herders” door te zeggen:
4 „En het woord van Jehovah bleef tot mij komen, zeggende: ’Mensenzoon, profeteer tegen de herders van Israël. Profeteer, en gij moet tot hen zeggen, tot de herders: „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd.”’” — Ezech. 34:1, 2.
5, 6. Wat zei Jehovah bij monde van Jeremia betreffende de koninklijke herder Chonja, wat deden de heersers volgens Jehovah met Zijn schapen, maar wat zou Hij voor hen doen?
5 Deze verklaring aan het adres van de regeringsherders van Israël werd gedaan na de verwoesting van Jeruzalem. Maar vóór de vernietiging van deze stad werd de profeet Jeremia te Jeruzalem ertoe geïnspireerd iets soortgelijks bekend te maken met betrekking tot de op één na laatste koning op de koninklijke troon, namelijk Chonja (of Jechonja, of Jojachin): „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Schrijft deze man op als kinderloos, . . . want van zijn nageslacht zal er niet één succes hebben, zodat hij zit op de troon van David en nog in Juda heerst’ [1 Kron. 3:17-19; Matth. 1:11, 12]. ’Wee de herders die de schapen van mijn weide te gronde richten en verstrooien!’ is de uitspraak van Jehovah.
6 Daarom, dit heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd tegen de herders die mijn volk weiden: ’Gij zijt het die mijn schapen hebt verstrooid . . . en gij hebt uw aandacht niet op hen gericht.’ ’Ziet, ik richt mijn aandacht op u, wegens de slechtheid van uw handelingen’, . . . ’En ikzelf zal het overblijfsel van mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen ik ze verdreven had, en ik wil ze terugbrengen naar hun weide, . . . En ik wil over hen herders verwekken die hen werkelijk zullen weiden, en zij zullen niet meer bevreesd zijn . . . en er zullen er geen gemist worden’, is de uitspraak van Jehovah.
-
-
Een Herder-Koning voor de gehele mensheid„De natiën zullen weten dat ik Jehovah ben” — Hoe?
-
-
9. Hoe beschreef Jehovah het wangedrag van de heersers als „herders van Israël”, met welk gevolg voor de schapen?
9 „Dit heeft de Soevereine Heer Jehovah gezegd: ’Wee de herders van Israël, die weiders van zichzelf zijn geworden! Is het niet de kudde die de herders behoren te weiden? Het vet eet gij en met de wol kleedt gij uzelf. Het vette dier slacht gij. De kudde zelf weidt gij niet. De zieke dieren hebt gij niet gesterkt en het kranke hebt gij niet genezen, en het gebrokene hebt gij niet verbonden, en het weggedrevene hebt gij niet teruggebracht, en het verlorene hebt gij niet gezocht om het te vinden, maar met hardvochtigheid hebt gij hen in onderworpenheid gehad, ja, met tirannie. En zij werden geleidelijk verstrooid omdat er geen herder was . . . Mijn schapen bleven dwalen op alle bergen en op elke hoge heuvel; en op de gehele oppervlakte der aarde werden mijn schapen verstrooid, zonder dat er iemand was die een onderzoek instelde en zonder dat er iemand was die zocht om te vinden.’” — Ezech. 34:2-6.
DE PROOI VAN DE REGERINGS-„HERDERS”
10. Wiens „schapen” zijn de kerkmensen van de christenheid volgens religieuze beweringen, maar wie zijn hun zichtbare regerings-„herders”?
10 Volgens hun religieuze beweringen waren de kerkmensen van de christenheid Jehovah’s „schapen”. De politieke heersers die beweren christelijk te zijn, hadden daarom heel goed moeten oppassen hoe zij de met schapen te vergelijken onderdanen behandelden, aangezien dezen niet het eigendom van de politieke heersers waren maar van de God die zij beleden te aanbidden. Dit geldt niet alleen met betrekking tot de wereldlijke autoriteiten van de christenheid, maar ook met betrekking tot pausen, kardinalen en aartsbisschoppen die een politiek ambt hebben bekleed of nog bekleden en betrekkingen onderhouden met de politieke staten van deze wereld. Sinds 1929 bijvoorbeeld voeren de pausen van Rome heerschappij in de hoedanigheid van absoluut soeverein van Vaticaanstad en onderhouden zij diplomatieke betrekkingen met de politieke staten van deze wereld. De eerste president van de republiek Cyprus is tot op de huidige dag een aartsbisschop van de Grieks-Orthodoxe Kerk. Ondanks hun hardvochtige behandeling van de met schapen te vergelijken mensen hebben de politieke heersers van de christenheid de gunst en ondersteuning van de religieuze geestelijkheid gehad en zijn zij geziene kerkleden van hun religieuze stelsels.
11. Hoe hebben de politieke heersers der christenheid, ofschoon zij beweren christelijk te zijn, de „schapen” behandeld, en kan er worden gezegd dat zij Jehovah’s Voortreffelijke Herder navolgen?
11 Niettegenstaande hun beweringen christelijk te zijn, hebben de politieke heersers de met schapen te vergelijken mensen tot hun prooi gemaakt en hebben zij zich ten koste van hen vetgemest. Hoe anders dan degene die zij beweren te volgen, namelijk Jezus Christus, die zei: „Ik ben de deur; al wie door mij binnengaat, zal worden gered, en hij zal in- en uitgaan en weide vinden. De dief komt alleen om te stelen en te slachten en te vernietigen. Ik ben gekomen opdat zij leven zouden hebben en het in overvloed zouden hebben. Ik ben de voortreffelijke herder; de voortreffelijke herder doet afstand van zijn ziel ten behoeve van de schapen”! (Joh. 10:9-11) Kan er van de politieke heersers van de christenheid worden gezegd dat zij deze Voortreffelijke Herder navolgen en hun leven afleggen voor de schapen? Wij hebben niet gezien dat zij dit hebben gedaan. Laat niemand denken dat louter omdat de religieuze geestelijken vertrouwelijk met de politici omgaan en hun hoog aanzien onder hun kerkleden verlenen, de hemelse Eigenaar van de „schapen”, Jehovah, de onderdrukkende handelwijze van de politieke heersers van de christenheid goedkeurt. Om eventueel verkeerde gedachten van ons recht te zetten, verklaart Hij:
-