GOG
De betekenis van deze naam is onzeker.
1. Een nakomeling van Ruben. — 1Kr 5:3, 4.
2. De naam komt voor in hoofdstuk 38 en 39 van het boek Ezechiël en wordt daar toegepast op de aanvoerder van een multinationale strijdmacht die een stormaanval op Gods volk onderneemt. De aanval vindt plaats nadat Jehovah zijn volk uit de natiën heeft bijeenvergaderd en hen heeft teruggebracht op „de bergen van Israël”, die voordien verwoest waren. Omdat zij in zekerheid wonen, schijnbaar geen enkele bescherming hebben, alsook grote voorspoed genieten, laat Gog zich ertoe verleiden een boosaardige, grootscheepse aanval op hen te doen. Daartoe brengt hij uit vele natiën een reusachtig leger op de been. Maar zijn aanval wekt Jehovah’s woede op, wat tot gevolg heeft dat Gog en heel zijn menigte een verpletterende nederlaag lijden en volledig vernietigd worden. Hun lijken worden tot voedsel voor vogels en wilde dieren, en hun beenderen worden begraven in het dal dat daarna het Dal van Gogs Menigte (lett.: Dal van Hamon-Gog) wordt genoemd.
Vanwaar de aanval komt en wat het doel ervan is. De aanval komt uit een land dat zeer ver van het land Israël verwijderd ligt. Gog is „van het land Magog”, dat zich in „de meest afgelegen streken van het noorden” bevindt (Ez 38:2, 15). Hij is „het opperhoofd [de „grootvorst”, NBG; „de hoofdvorst”, SV] van Mesech en Tubal” (Ez 38:2, 3). In sommige vertalingen staat hier „vorst van Ros, Mesjech [Mesek] en Tubal” (LV; WV), zodat met „Ros [Hebr. voor „hoofd”]” verwezen wordt naar een land of een volk. Maar zo’n land of volk wordt nergens anders in de bijbel genoemd. Mesech en Tubal, alsook Magog, zijn daarentegen namen die aan de zonen van Jafeth werden gegeven (Ge 10:2), en de drie landen met deze namen lagen ten N van Israël. (Zie MAGOG nr. 2; MESECH nr. 1; TUBAL.) Tot de aanvallers uit het N behoorden Gomer en Togarma, eveneens Jafethieten. (Men veronderstelt dat Gomer de voorvader van de oude Cimmeriërs was en Togarma de voorvader van de Armeniërs.) Het Jafethitische Perzië lag in het NO. Maar ook Hamieten uit het Z, uit het in Afrika gelegen Ethiopië en Put, namen aan de samenzwering deel (Ez 38:4-6, 15). Gog vervult dus de rol van bevelhebber van een reusachtig en tot de aanval gereed leger dat een geweldige druk op Jehovah’s volk uitoefent, om het als in een bankschroef te verbrijzelen.
Van Israël wordt gezegd dat het „op het middelpunt der aarde” woont (Ez 38:12). Het Israël uit de oudheid lag niet alleen op een centrale plaats ten opzichte van het Euraziatische en Afrikaanse continent, maar was ook het centrum van de zuivere aanbidding van de ware God en werd door hem als „de pupil van zijn oog” beschouwd. — De 32:9, 10; Za 2:8.
Jehovah zegt dat hij ’haken in Gogs kaken zal slaan’ en hem tot deze aanval zal voeren (Ez 38:4; vgl. 2Kon 19:20, 21, 28). De profetie laat echter duidelijk uitkomen dat Gog reeds zijn zinnen daarop had gezet en dat het snode plan uit zijn eigen hart voortsproot (Ez 38:10, 11). Niettemin lokt Jehovah Gog tot de aanval uit doordat hij het volk dat Zijn naam draagt in hun land herstelt en voorspoed schenkt. Dit zet Gog ertoe aan zijn boosaardige gezindheid jegens Gods volk te openbaren, en hij slaat uit eigen beweging een weg in die een spoedige vernietiging over hemzelf en al zijn bondgenoten brengt. Doordat Jehovah de overwinning op Gog en zijn strijdkrachten behaalt en hen volledig vernietigt, maakt hij Zijn naam groot en heiligt hij die voor de ogen van alle waarnemers. — Ez 38:12-23; 39:5-13, 21, 22; vgl. Joë 3:9-17.
Identificatie van Gog. De landen en volken die in de profetie over Gog genoemd worden, zijn uit de bijbel en tot op zekere hoogte uit de wereldlijke geschiedenis bekend. Maar toch heeft men Gog met geen enkele uit de geschiedenis bekende aardse heerser kunnen vereenzelvigen. Het vaakst heeft men gepoogd hem te identificeren met Gyges, de koning van Lydië in westelijk Klein-Azië, die in de annalen van de Assyrische monarch Assurbanipal Gugu wordt genoemd (Ancient Records of Assyria and Babylonia, door D. D. Luckenbill, 1927, Deel II, blz. 297, 351, 352). Gyges was echter al tientallen jaren voordat Ezechiëls profetie opgetekend werd gestorven. Een dergelijke identificatie is derhalve onaanvaardbaar. Bovendien blijkt uit de profetie zelf dat Gogs aanval in „het laatst der jaren”, „in het laatst der dagen”, plaatsvindt (Ez 38:8, 16; vgl. Jes 2:2; Jer 30:24; 2Ti 3:1). Om deze redenen is de naam Gog kennelijk cryptisch of symbolisch en heeft op geen enkele menselijke koning of leider betrekking.
Alles wijst op een vervulling in een tijd die elders „de tijd van het einde” wordt genoemd (Da 11:35; 12:9; vgl. Opb 12:12). Bijbelgeleerden en commentators erkennen over het algemeen dat de profetie betrekking heeft op de tijd van het Messiaanse koninkrijk. In The New Schaff-Herzog Encyclopedia of Religious Knowledge staat bijvoorbeeld het volgende commentaar: „Gog verschijnt op het toneel als de aanvoerder van de laatste vijandelijke aanval die de wereldmachten op het koninkrijk Gods ondernemen” (onder redactie van S. Jackson, 1956, Deel V, blz. 14). Een vervulling ten aanzien van het natuurlijke Israël is niet bekend. De vervulling in „het laatst der dagen” moet derhalve betrekking hebben op het geestelijke Israël, de leden van de christelijke gemeente (Ro 2:28, 29; Ga 6:16), die door de apostel Paulus worden aangeduid als kinderen van, en die geleid worden door, het „Jeruzalem dat boven is” (Ga 4:26). Deze punten helpen ons om Gog te identificeren.
Een verdere hulp biedt het boek Openbaring. In de daarin vervatte profetische visioenen werd voorzegd dat de vervolging van de christelijke gemeente door de symbolische draak, Satan de Duivel, zou toenemen, en wel nadat hij met zijn demonen uit de hemel en naar de omgeving van de aarde zou zijn geworpen. Het neerslingeren zou door Gods koninkrijk in handen van Christus tot stand worden gebracht ten tijde dat Jezus als Koning zou beginnen te regeren (Opb 12:5-10, 13-17). Deze visioenen laten duidelijk zien dat aardse natiën zich tegen God, zijn Zoon en Gods getrouwe dienstknechten op aarde zullen verenigen, maar ook dat die vijandelijke strijdkrachten een volkomen nederlaag zullen lijden en vernietigd zullen worden (Opb 16:13-16; 17:12-14; 19:11-21). Ook wordt er melding gemaakt van vogels die zich zullen vergasten aan de lijken van zulke vijanden van Christus’ Koninkrijksheerschappij. — Vgl. Ez 39:4, 17-20 met Opb 19:21.
Ezechiëls profetie betreffende Gog wijst op een boosaardige, wereldomvattende aanval op Gods volk. Hoewel Gog kennelijk staat voor een coalitie van landen die de aanval doet, zal Satan de Duivel die aanval beramen en achter de schermen aanvoeren. Deze aanval brengt God ertoe om in een tentoonspreiding van zijn ontzagwekkende macht Satans strijdkrachten volledig weg te vagen. — Ez 38:18-22.
Begrafenis van Gogs menigte. De begrafenis van „Gog en heel zijn menigte” vindt plaats in „het dal van de doortrekkers ten oosten van de zee” (Ez 39:11). An American Translation luidt hier: „het dal van Abarim, ten oosten van de Dode Zee”. In Numeri 33:47, 48 wordt de naam Abarim toegepast op de bergen ten O van de Dode Zee. (Zie ABARIM.) In deze streek zijn twee diepe dalen of kloven; door de ene stroomt de Arnon en door de andere de Zered. De kloof waar de Arnon doorheen stroomt, is zo’n 520 m diep en aan de bovenkant ongeveer 3 km breed. Het stroomdal van de Zered met zijn tot zo’n 1200 m oprijzende steile rotswanden vormt een nog imposanter ravijn. Elk van deze dalen kan als veraanschouwelijking van de genoemde profetische begraafplaats gebruikt worden: het Arnondal, dat ten O van de zee lag, of het in het ZO gelegen dal van de Zered, dat vaker als doortocht benut werd. Aangezien het geschilderde beeld symbolisch is, kan het ook zijn dat er geen specifiek dal bedoeld wordt. Deze begrafenis in een plaats van grote diepte in de nabijheid van de Dode Zee vindt eveneens een parallel in de beschrijving die in de Openbaring wordt gegeven over de opruiming van de tegenstanders van Gods koninkrijk, die in het symbolische meer van vuur geworpen worden, en de opsluiting van Satan, die in de afgrond geslingerd wordt. — Opb 19:20; 20:1-3.
Is de Gog uit de Openbaring dezelfde als die uit Ezechiël?
3. Openbaring 20:8 spreekt ook over „Gog en Magog”. Beide namen blijken betrekking te hebben op ’de natiën die aan de vier hoeken van de aarde zijn’ en die zich door Satan laten misleiden nadat hij uit de symbolische „afgrond” is losgelaten. Aangezien uit andere bijbelteksten blijkt dat Christus’ duizendjarige heerschappij een eind zal maken aan alle nationale heerschappijen en alle verdeeldheid brengende factoren (Da 2:44; 7:13, 14), schijnt het dat deze „natiën” de vrucht zijn van een opstand tegen zijn wereldomvattende heerschappij. Ze trekken op „over de breedte der aarde” en omsingelen „de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad”. Dit gebeurt nadat de duizendjarige heerschappij van Christus Jezus over de aarde is geëindigd. — Opb 20:2, 3, 7-9.
De namen „Gog en Magog” worden klaarblijkelijk gebruikt om bepaalde overeenkomsten te laten uitkomen die bestaan tussen de situatie na de 1000 jaar en de vroegere aanval. Zowel in het boek Ezechiël als in de Openbaring zijn de tegenstanders talrijk (in de Openbaring is het aantal onbepaald, „als het zand der zee”); de aanval is het gevolg van een wijdverbreide samenzwering en is gericht tegen Gods dienstknechten wanneer zij zich in een toestand van grote voorspoed bevinden. Het is dus zeer passend om degenen die zich na de duizendjarige regering tot een opstand laten verleiden, als „Gog en Magog” aan te duiden. Hun einde is de volledige vernietiging. — Opb 20:8-10, 14.