-
„Uw wil geschiede op aarde” — Deel 18De Wachttoren 1959 | 15 oktober
-
-
1. Waarom werd het gezicht dat Daniël in het eerste jaar van koning Belsazar had, op tijd gegeven, en wat voor uitwerking had het op Daniël?
OPGEHEVEN uit een toestand van meedogenloze uitputting om ten slotte het eeuwige koninkrijk over deze gehele groene aarde te ontvangen — dit is kort samengevat de verbazingwekkende ondervinding die de heiligen van de Allerhoogste God volgens het door de profeet Daniël geziene visioen hebben opgedaan. De gouden glorie van de Babylonische wereldmacht stond op het punt haar schittering te verliezen. De laatste persoon uit haar dynastie van Chaldeeuwse koningen zat op de troon der wereldregering. Het was het eerste jaar van Belsazar, de koning van Babylon. De droom en de gezichten die Daniël in dat jaar van de tijd van het einde van Babylon als de derde wereldmacht had, stonden gedeeltelijk met die voorbijgaande wereldmacht in verband. Het was derhalve tijdig en passend dat Daniël de droom zou krijgen voordat Babylon van zijn verheven troon werd omlaaggehaald. Het overblijfsel van Jehovah’s heiligen, waaronder Daniël, Zerubbabel en de joodse hogepriester Jesua, werd nog steeds als gevangenen en slaven in Babylon vastgehouden. De droom en de korte uitlegging ervan door een engel, ontstelden Daniël zozeer dat zijn gelaatskleur verbleekte. Daar wij tegenwoordig echter aan de hand van de geschiedkundige feiten die zich gedurende de afgelopen vijfentwintighonderd jaar hebben ontvouwd, de bijna voltooide uitlegging ervan — op enkele zeer dramatische onderdelen na die nog vervuld moeten worden — met onze ogen waarnemen, kunnen wij goed begrijpen waarom Daniël zo ontsteld was.
2, 3. Hoe beschreef Daniël de verschrikkelijke droom?
2 Hier volgt Daniëls beschrijving van de verschrikkelijke droom:
3 „Ik had in den nacht een gezicht en zie, de vier winden des hemels brachten de grote zee in beroering, en vier grote dieren stegen uit de zee op, het ene verschillend van het andere. Het eerste geleek op een leeuw, en het had adelaarsvleugels. Terwijl ik bleef toezien, werden het de vleugels uitgerukt, en werd het van den grond opgeheven en op twee voeten overeind gezet als een mens, en werd het een mensenhart gegeven. En zie, een ander dier, het tweede, geleek op een beer; het richtte zich op de ene zijde op, en drie ribben waren in zijn muil tussen zijn tanden; en men sprak tegen hem aldus: sta op, eet veel vlees. Daarna zag ik, en zie, een ander dier, gelijk een panter; het had vier vogelvleugels op zijn rug en vier koppen. En aan hem werd heerschappij gegeven. Daarna zag ik in de nachtgezichten en zie, een vierde dier, vreselijk, schrikwekkend en geweldig sterk; het had grote, ijzeren tanden: het at en vermaalde, en wat overbleef, vertrad het met zijn poten; en dit dier verschilde van alle vorige, en het had tien horens. Terwijl ik op die horens lette, zie, daartussen verhief zich een andere kleine horen, en drie van de vorige horens werden daarvoor uitgerukt; en zie, in dien horen waren ogen als mensenogen en een mond vol grootspraak.” — Dan. 7:2-8.
(Wordt vervolgd)
-
-
„Wij hebben de oorlog verheerlijkt”De Wachttoren 1959 | 15 september
-
-
„Wij hebben de oorlog verheerlijkt”
● In The Modern Use of the Bible bespreekt de geestelijke H.E. Fosdick de wereldse religiën der christenheid en hun gebruik van de bijbel en zegt daarin onder andere: „Onze westelijke geschiedenis is een opeenvolging van de ene oorlog na de andere. Wij hebben mannen voor de oorlog opgevoed en opgeleid; wij hebben de oorlog verheerlijkt; wij hebben strijders tot onze helden gemaakt en de oorlogsvaandels hebben wij zelfs in onze kerken geplaatst. . . . Met de ene hoek van onze mond hebben wij de Vredevorst geloofd en met de andere hebben wij de oorlog verheerlijkt. Wij zijn er zo goed in geslaagd Christus en bloedbaden samen te smelten en het evangelie met het doden van mensen één te doen worden, dat onlangs in een oostelijk land een zendeling nadat hij een lezing over christelijke goodwill had uitgesproken, door een bewoner van dat land terzijde werd genomen die tegen hem zei: ’U dient te weten dat de geletterde mensen van dit land het christendom als een oorlogvoerende, bloedvergietende religie beschouwen.’”
● De bijbel toont aan dat het valse christendom aan zijn vruchten gekend kan worden: „Zij maken in het openbaar bekend dat zij God kennen, maar loochenen hem met hun werken.” — Titus 1:16, NW.
-