Jehovah is onze Regeerder!
„Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” — HANDELINGEN 5:29.
1, 2. Welk apostolisch standpunt nemen Jehovah’s Getuigen in wanneer menselijke eisen in conflict komen met de goddelijke wil?
JEHOVAH GOD had toegelaten dat twaalf mannen voor een hooggerechtshof werden gebracht. Het jaar was 33 G.T., en het gerechtshof het joodse Sanhedrin. Degenen die terechtstonden, waren de apostelen van Jezus Christus. Luister! ’Wij hebben u bevolen niet te onderwijzen op basis van deze naam’, zegt de hogepriester, ’maar gij hebt Jeruzalem met uw leer vervuld.’ Daarop verklaren Petrus en de andere apostelen: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Handelingen 5:27-29). In wezen zeiden zij: „Jehovah is onze Regeerder!”
2 Ja, Jehovah is de Regeerder van Jezus’ ware volgelingen. Dit wordt duidelijk gemaakt in het bijbelboek Handelingen van Apostelen, omstreeks 61 G.T. in Rome opgetekend door „Lukas, de geliefde geneesheer” (Kolossenzen 4:14). Net als de apostelen gehoorzaamt Jehovah’s hedendaagse volk hun hemelse Regeerder wanneer menselijke eisen in conflict komen met zijn wil. Maar wat kunnen wij nog meer uit Handelingen leren? (Wij doen de suggestie dat u bij uw persoonlijke studie de vet gedrukt aangegeven gedeelten voor uzelf leest.)
Jezus geeft getuigen hun opdracht
3. Wat was de voornaamste zorg van Jezus’ volgelingen nadat zij ’in heilige geest waren gedoopt’?
3 De apostelen konden een krachtig standpunt voor God innemen omdat zij geestelijk waren gesterkt. Christus stierf aan een martelpaal, maar zij wisten dat hij een opstanding had gekregen (1:1-5). Jezus „toonde . . . dat hij levend was” en onderwees in gematerialiseerde lichamen veertig dagen lang Koninkrijkswaarheden. Hij zei zijn discipelen ook in Jeruzalem te wachten op een doop „in heilige geest”. Vervolgens zou de prediking hun voornaamste zorg zijn, net als voor Jehovah’s Getuigen in deze tijd. — Lukas 24:27, 49; Johannes 20:19–21:24.
4. Wat zou er gebeuren als de heilige geest op Jezus’ volgelingen zou komen?
4 Omdat de apostelen nog niet in heilige geest waren gedoopt, dachten zij ten onrechte aan een aardse regering die een eind zou maken aan de Romeinse overheersing, toen zij vroegen: „Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?” (1:6-8) Nee, zei Jezus feitelijk, want ’het kwam hun niet toe kennis te verkrijgen van de tijden en tijdperken’. ’Wanneer de heilige geest op hen gekomen was’, zou die hun de kracht geven om te getuigen van Gods hemelse koninkrijk en niet een op deze aarde. Zij zouden prediken in Jeruzalem, Judéa en Samária, „en tot de verst verwijderde streek der aarde”. Met behulp van de geest verrichten Jehovah’s Getuigen zo’n werk in deze laatste dagen op een wereldomvattende schaal.
5. Hoe zou Jezus op dezelfde wijze komen als hij was heengegaan?
5 Vlak nadat Jezus die opdracht tot een wereldwijde prediking had gegeven, begon hij naar de hemel op te stijgen. Die hemelvaart begon met een naar boven gerichte beweging van zijn discipelen vandaan, en later ging Jezus binnen in de aanwezigheid van zijn hemelse Regeerder en nam zijn activiteit in het geestenrijk een aanvang (1:9-11). Nadat een wolk Jezus aan het gezicht van zijn apostelen had onttrokken, dematerialiseerde hij zijn vleselijke lichaam. Twee engelen verschenen en zeiden dat hij ’op dezelfde wijze zou komen’. En zo is het ook gegaan. Alleen Jezus’ discipelen zagen hem vertrekken, zoals ook alleen Jehovah’s Getuigen zijn onzichtbare wederkomst herkennen.
Jehovah maakt een keus
6. Hoe werd er voor Judas Iskáriot een vervanger gekozen?
6 Spoedig waren de apostelen weer terug in Jeruzalem (1:12-26). In een bovenvertrek (misschien in het huis van Markus’ moeder Maria) hielden de elf getrouwe apostelen aan in het gebed, samen met Jezus’ halfbroers, zijn andere discipelen en zijn moeder Maria (Markus 6:3; Jakobus 1:1). Maar wie zou Judas’ „ambt van opzicht” ontvangen? (Psalm 109:8) Ongeveer 120 discipelen waren aanwezig toen God een man koos om de plaats in te nemen van Jezus’ verrader, Judas, en het aantal apostelen weer op twaalf te brengen. De gekozene moest iemand zijn die gedurende Jezus’ bediening een discipel was en een getuige van zijn opstanding. Natuurlijk moest de man ook Jehovah als zijn Regeerder erkennen. Na gebed werd het lot geworpen over Matthias en Jozef Barsabbas. God deed het lot op Matthias vallen. — Spreuken 16:33.
7. (a) Hoe kon gezegd worden dat Judas ’met het loon voor onrechtvaardigheid een veld had gekocht’? (b) Hoe stierf Judas?
7 Judas Iskáriot had stellig niet Jehovah als zijn Regeerder erkend. Voor dertig zilverstukken had hij nota bene Gods Zoon verraden! Judas bracht dat geld naar de overpriesters terug, maar Petrus zei dat de verrader ’met het loon voor onrechtvaardigheid een veld had gekocht’. Hoe zat dat nu? Wel, hij verschafte het geld en de reden voor de aankoop van het „Bloedveld”, zoals het genoemd werd. Het is geïdentificeerd met een vlak stuk land aan de zuidkant van het dal van Hinnom. Nu zijn verhouding tot de hemelse Regeerder volledig geruïneerd was, „hing [Judas] zich op” (Matthéüs 27:3-10). Misschien brak het touw of de tak, zodat hij ’met het hoofd vooroverstortte en met veel geluid midden openbarstte’ toen hij op scherpgekante rotsen viel. Moge niemand van ons een valse broeder zijn!
Met heilige geest vervuld!
8. Wanneer werden Jezus’ discipelen in heilige geest gedoopt, en met welke uitwerking?
8 Hoe stond het met de beloofde doop in heilige geest? Deze vond plaats met Pinksteren 33 G.T., tien dagen na Jezus’ hemelvaart (2:1-4). Wat een opwindende gebeurtenis was die doop! Stel u het tafereel voor. Ongeveer 120 discipelen waren in het bovenvertrek toen ’er plotseling uit de hemel een gedruis als van een voortgestuwde, stevige bries het huis vervulde’. Het was geen wind maar het klonk als zodanig. Een tong „als van vuur” zette zich op elke discipel en apostel. „Zij werden allen met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken.” Toen die doop plaatsvond, werden zij ook door heilige geest verwekt, gezalfd en verzegeld ten teken van een geestelijke erfenis. — Johannes 3:3, 5; 2 Korinthiërs 1:21, 22; 1 Johannes 2:20.
9. Waarover spraken de met de geest vervulde discipelen?
9 Deze gebeurtenis was van invloed op in Jeruzalem aanwezige joden en proselieten uit ’elk van de natiën onder de hemel’ (2:5-13). Verwonderd vroegen zij: ’Hoe komt het dat een ieder van ons zijn geboortetaal hoort?’ Het kunnen talen zijn geweest die werden gesproken in Medië (ten oosten van Judéa), Frygië (in Klein-Azië) en Rome (in Europa). Terwijl de discipelen in verscheidene talen „over de grote daden van God” spraken, ontstond bij veel luisteraars grote verbazing, maar spotters opperden dat zij dronken waren.
Petrus geeft een bezielend getuigenis
10. Van welke profetie vormde de gebeurtenis met Pinksteren 33 G.T. een vervulling, en heeft dit een hedendaagse parallel?
10 Petrus begon zijn getuigenis door aan te voeren dat negen uur ’s morgens te vroeg was om dronken te zijn (2:14-21). In plaats daarvan was deze gebeurtenis een vervulling van Gods belofte om heilige geest uit te storten op zijn volk. God inspireerde Petrus om naar onze tijd te wijzen door de woorden toe te voegen „in de laatste dagen” en „zij zullen profeteren” (Joël 2:28-32). Jehovah zou wonderen geven in de hemel en tekenen op de aarde voordat zijn grote dag kwam, en alleen degenen die in geloof zijn naam zouden aanroepen, zouden gered worden. Een soortgelijke uitstorting van de geest op gezalfden heeft hen in staat gesteld in deze tijd zeer dynamisch en doeltreffend te „profeteren”.
11. Wat hebben de joden met betrekking tot Jezus gedaan, en wat deed God?
11 Vervolgens identificeerde Petrus de Messías (2:22-28). God bevestigde dat Jezus de Messías was door hem in staat te stellen krachtige werken, tekenen en wonderen te verrichten (Hebreeën 2:3, 4). Maar de joden lieten hem „door de hand van wetteloze mensen”, Romeinen die zich niet aan Gods wet hielden, aan een paal slaan. Jezus was „volgens het vastgestelde raadsbesluit en de voorkennis van God . . . overgeleverd” in de zin dat dit de goddelijke wil was. God wekte Jezus echter op en ruimde zijn menselijke lichaam op zodanige wijze uit de weg dat het geen verderf ondervond. — Psalm 16:8-11.
12. Wat voorzag David, en waarvan hangt redding af?
12 Profetieën over de Messías ontvingen nog verdere nadruk naarmate Petrus zijn getuigenis vervolgde (2:29-36). Hij zei dat David de opstanding van zijn grootste zoon, Jezus de Messías, had voorzien. Van een verhoogde positie aan Gods rechterhand in de hemel had Jezus de heilige geest uitgestort die hij van zijn Vader had ontvangen (Psalm 110:1). Petrus’ toehoorders ’zagen en hoorden’ de werking ervan omdat zij tongen als van vuur waarnamen boven de hoofden van de discipelen en de buitenlandse talen hoorden die zij spraken. Hij zette ook uiteen dat redding afhangt van het erkennen van Jezus als Heer en Messías. — Romeinen 10:9; Filippenzen 2:9-11.
Jehovah geeft de toename
13. (a) Wat moesten joden en proselieten erkennen om op de juiste wijze gedoopt te kunnen worden? (b) Hoevelen werden er gedoopt, en welke uitwerking had dat in Jeruzalem?
13 Wat waren Petrus’ woorden effectief! (2:37-42) Zijn toehoorders waren diep in hun hart getroffen dat zij hadden toegestemd in de terechtstelling van de Messías. Daarom drong hij er bij hen op aan: „Hebt berouw, en laat een ieder van u worden gedoopt in de naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden, en gij zult als vrije gave de heilige geest ontvangen.” Joden en proselieten erkenden reeds dat Jehovah hun God was en dat zij zijn geest nodig hadden. Nu moesten zij berouw hebben en Jezus als de Messías aanvaarden om gedoopt te kunnen worden in de naam (in erkenning van positie of functie) van de Vader, de Zoon en de heilige geest (Matthéüs 28:19, 20). Door getuigenis te geven aan die joden en proselieten gebruikte Petrus de eerste geestelijke sleutel die Jezus hem had gegeven om de deur van kennis en gelegenheden te openen opdat gelovige joden het hemelse koninkrijk konden binnengaan (Matthéüs 16:19). Op die ene dag werden er 3000 gedoopt! Stel u zich die vele getuigen van Jehovah voor bij hun prediken in dat kleine gebied van Jeruzalem!
14. Waarom en op welke manier hadden gelovigen „alle dingen gemeenschappelijk”?
14 Velen die uit afgelegen gebieden afkomstig waren, beschikten niet over de middelen om lang te kunnen blijven maar zouden wel graag meer over hun nieuwe geloof willen leren en tot anderen willen prediken. Daarom hielpen Jezus’ vroege volgelingen elkaar liefdevol, zoals ook Jehovah’s Getuigen dat in deze tijd doen (2:43-47). Gelovigen hadden tijdelijk „alle dingen gemeenschappelijk”. Sommigen verkochten bezittingen, en de opbrengst werd verdeeld onder allen die in behoeftige omstandigheden verkeerden. Dit gaf de gemeente een voortreffelijk begin terwijl ’Jehovah dagelijks degenen die gered werden, aan hen toevoegde’.
Een genezing en de uitwerking ervan
15. Wat gebeurde er toen Petrus en Johannes de tempel binnengingen, en hoe reageerden de mensen?
15 Jehovah ondersteunde Jezus’ volgelingen door middel van „tekenen” (3:1-10). Zo gebeurde het dat toen Petrus en Johannes om drie uur ’s middags de tempel binnengingen voor het uur van gebed dat in verband stond met het avondoffer, er bij de Schone Poort, vragend om „gaven van barmhartigheid”, een man zat die vanaf zijn geboorte kreupel was. ’Zilver en goud bezit ik niet,’ zei Petrus, ’maar wat ik heb, geef ik u: In de naam van Jezus Christus de Nazarener, loop!’ De man was ogenblikkelijk genezen! Toen hij de tempel binnenging, ’lopend en springend en God lovend’, waren de mensen ’met verrukking vervuld’. Misschien herinnerden sommigen zich de woorden: ’De kreupele zal klimmen net als een hert.’ — Jesaja 35:6.
16. Hoe waren de apostelen in staat een kreupele man te genezen?
16 Het verbaasde volk verzamelde zich in de zuilengang van Salomo, een overdekte zuilengang aan de oostkant van de tempel. Hier gaf Petrus een getuigenis (3:11-18). Hij liet zien dat God de apostelen in staat had gesteld de kreupele man te genezen door bemiddeling van Zijn verheerlijkte Knecht, Jezus (Jesaja 52:13–53:12). De joden hadden „die heilige en rechtvaardige” verloochend; niettemin had Jehovah hem opgewekt. Hoewel het volk en hun regeerders niet wisten dat zij de Messías ter dood brachten, deed God aldus profetische woorden dat „zijn Christus zou lijden”, in vervulling gaan. — Daniël 9:26.
17. (a) Wat moesten de joden doen? (b) Wat is er gebeurd sinds het ’uitzenden van Christus’ in onze tijd?
17 Petrus toonde de joden wat zij vanwege hun behandeling van de Messías moesten doen (3:19-26). Zij moesten ’berouw hebben’, ofwel wroeging voelen over hun zonden, en ’zich omkeren’, of bekeerd worden, een tegenovergestelde handelwijze gaan volgen. Als zij geloof oefenden in Jezus als de Messías en het loskoopoffer aanvaardden, zou er voor hen van Jehovah de verkwikking komen die hun ten deel valt wier zonden zijn vergeven (Romeinen 5:6-11). De joden werden eraan herinnerd dat zij de zonen waren van het verbond dat God met hun voorvaders had gesloten, toen hij tot Abraham zei: „In uw zaad zullen alle families van de aarde gezegend worden.” God had zijn Messiaanse Knecht dus allereerst gezonden tot redding van berouwvolle joden. Interessant is dat er sinds het ’uitzenden van Christus’ in hemelse Koninkrijksmacht in 1914, een verkwikkend herstel van waarheden en theocratische organisatie heeft plaatsgevonden onder Jehovah’s Getuigen. — Genesis 12:3; 18:18; 22:18.
Zij zouden niet ophouden!
18. Welke „steen” werd door joodse „bouwlieden” verworpen, en in wie alleen is er redding?
18 Vertoornd dat Petrus en Johannes Jezus’ opstanding verkondigden, stelden de overpriesters, de tempelhoofdman en de Sadduceeën hen in verzekerde bewaring (4:1-12). De Sadduceeën geloofden niet in de opstanding, maar veel anderen werden gelovigen, waarbij alleen al de mannen zo’n 5000 in getal waren. Tijdens de ondervraging voor Jeruzalems hooggerechtshof zei Petrus dat de kreupele man was genezen „in de naam van Jezus Christus de Nazarener”, door hen aan een paal gehangen maar opgewekt door God. Deze „steen” die door joodse „bouwlieden” was verworpen, was „het hoofd van de hoek” geworden (Psalm 118:22). „Bovendien”, zo zei Petrus, „is er in niemand anders redding.”
19. Hoe antwoordden de apostelen op het bevel met prediken op te houden?
19 Er werd een poging gedaan zulk gepraat een halt toe te roepen (4:13-22). Met de genezen man erbij, viel dit ’opmerkenswaardige teken’ onmogelijk te ontkennen, maar Petrus en Johannes werd gelast ’nergens te spreken of te onderwijzen op basis van de naam van Jezus’. Wat was hun antwoord? ’Wij kunnen niet ophouden te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben.’ Zij gehoorzaamden Jehovah als hun Regeerder!
Gebeden verhoord!
20. Waar baden de discipelen om, en met welk resultaat?
20 Zoals Jehovah’s Getuigen bidden op vergaderingen, zo baden de discipelen toen de vrijgelaten apostelen berichtten wat hun was overkomen (4:23-31). Zij maakten er gewag van hoe de regeerders Herodes Antipas en Pontius Pilatus, te zamen met de tot de natiën behorende Romeinen en mensen van Israël, vergaderd waren tegen de Messías (Psalm 2:1, 2; Lukas 23:1-12). In antwoord op het gebed vervulde Jehovah de discipelen met heilige geest, zodat zij het woord van God met vrijmoedigheid spraken. Zij vroegen hun Regeerder niet een eind te maken aan de vervolging maar hen in staat te stellen desondanks vrijmoedig te prediken.
21. Wie was Barnabas, en welke hoedanigheden bezat hij?
21 Gelovigen bleven alle dingen gemeenschappelijk hebben, en er was geen enkele behoeftige (4:32-37). Eén man die bijdragen schonk, was de leviet Jozef uit Cyprus. De apostelen gaven hem de bijnaam Barnabas, hetgeen betekent „Zoon van vertroosting”, waarschijnlijk omdat hij behulpzaam en hartelijk was. Stellig willen wij allemaal dat soort van personen zijn. — Handelingen 11:22-24.
Leugenaars ontmaskerd
22, 23. Wat was de zonde van Ananías en Saffíra, en hoe kunnen wij voordeel trekken van wat hun is overkomen?
22 Ananías en zijn vrouw Saffíra hielden er echter mee op Jehovah als hun Regeerder te erkennen (5:1-11). Zij verkochten een veld en hielden iets van het geld terwijl zij het deden voorkomen alsof zij de apostelen het hele bedrag gaven. Kennis die hem door Gods geest was verleend, stelde Petrus in staat hun huichelachtigheid te onderscheiden, en het leidde tot hun dood. Wat een waarschuwing voor degenen die Satan ertoe verlokt zich van slinksheid te bedienen! — Spreuken 3:32; 6:16-19.
23 Na dit voorval had niemand die slechte beweegredenen had, meer de moed zich bij de discipelen aan te sluiten. Anderen werden gelovigen (5:12-16). En omdat de zieken en degenen die door onreine geesten werden gekweld, geloof stelden in Gods kracht, werden zij bovendien „allen zonder uitzondering genezen”.
Gehoorzaam God in plaats van mensen
24, 25. Waarom vervolgden de joodse leiders de apostelen, maar welke norm stelden deze getrouwen voor al Jehovah’s dienstknechten?
24 De hogepriester en de Sadduceeën probeerden nu de schitterende groei tegen te gaan door alle apostelen gevangen te zetten (5:17-25). Maar die nacht bevrijdde Gods engel hen. En bij het aanbreken van de dag waren zij in de tempel aan het onderwijzen! Vervolging kan Jehovah’s dienstknechten niet tegenhouden.
25 Toch werd er druk uitgeoefend toen de apostelen voor het Sanhedrin werden gehaald (5:26-42). Op het bevel met onderwijzen op te houden, zeiden zij echter: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen.” Hiermee werd een norm gesteld voor Jezus’ discipelen, een die in deze tijd door Jehovah’s Getuigen wordt gevolgd. Na een waarschuwing door Gamaliël, een leraar der Wet, lieten de leiders de apostelen slagen toedienen, gaven hun het bevel met prediken op te houden en lieten hen gaan.
26. Hoe valt de bediening van de apostelen te vergelijken met die van Jehovah’s Getuigen in deze tijd?
26 De apostelen waren verheugd dat zij waardig gerekend waren ten behoeve van Jezus’ naam oneer te lijden. „En zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws . . . bekendmaken.” Ja, zij waren van-huis-tot-huispredikers. En datzelfde geldt voor Gods hedendaagse getuigen, die eveneens zijn geest hebben ontvangen omdat zij hem gehoorzamen en zeggen: „Jehovah is onze Regeerder!”
Wat zou u antwoorden?
◻ Welke opdracht hadden, respectievelijk hebben, Jezus’ vroegere en huidige volgelingen te vervullen?
◻ Wat gebeurde er op de dag van Pinksteren 33 G.T.?
◻ Wanneer en hoe gebruikte Petrus de eerste geestelijke sleutel die Jezus hem gegeven had?
◻ Wat kunnen wij leren van wat Ananías en Saffíra overkomen is?
◻ Welke norm stelden de apostelen voor alle getuigen van Jehovah toen hun bevolen werd met prediken te stoppen?