Gezamenlijke bewoners in een hersteld „land”
„Wat u aangaat, de priesters van Jehovah zult gij worden genoemd; de dienaren van onze God zal men u heten.” — JESAJA 61:6.
1, 2. (a) Hoe stond het er met de proselieten in Israël voor? (b) Welke geest hebben leden van de „grote schare” in deze tijd aan de dag gelegd?
IN DE oudheid trad Israël, wanneer de natie getrouw was, voor het oog van de gehele wereld op als getuige van Jehovah’s heerlijkheid (Jesaja 41:8, 9; 43:10). Veel buitenlanders reageerden gunstig en gingen Jehovah in verbondenheid met Zijn uitverkoren volk aanbidden. In feite zeiden zij tot Israël wat Ruth tot Naomi zei: „Uw volk zal mijn volk zijn, en uw God mijn God” (Ruth 1:16). Zij onderwierpen zich aan de bepalingen van het Wetsverbond. De mannen lieten zich besnijden (Exodus 12:43-48). Sommige van de vrouwen trouwden met Israëlieten. Rachab uit Jericho en Ruth de Moabitische werden voorouders van Jezus Christus (Mattheüs 1:5). Zulke proselieten waren een deel van de gemeente Israël. — Deuteronomium 23:7, 8.
2 Net als de proselieten in Israël heeft de „grote schare” in deze tijd tot het gezalfde overblijfsel gezegd: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is” (Openbaring 7:9; Zacharia 8:23). Zij erkennen dat deze gezalfde christenen Jehovah’s „getrouwe en beleidvolle slaaf” zijn, en zij werken zo nauw met hen samen dat de gezalfden en de „andere schapen” „één kudde, één herder” zijn (Mattheüs 24:45-47; Johannes 10:16). Wat zal er met de grote schare gebeuren wanneer al hun gezalfde broeders hun hemelse beloning ontvangen? Zij hoeven niet bevreesd te zijn. Gedurende deze „laatste dagen” heeft Jehovah voorbereidingen voor die tijd getroffen. — 2 Timotheüs 3:1.
Een geestelijk „land”
3. Wat zijn de „nieuwe hemelen” die door Petrus werden voorzegd, en wanneer werden ze gegrondvest?
3 De hemelse regeringsregeling, waarvan de 144.000 gezalfde christenen deel zullen uitmaken, werd door de apostel Petrus voorzegd. Hij zei: „Er zijn nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, die wij overeenkomstig zijn belofte verwachten, en daarin zal rechtvaardigheid wonen” (2 Petrus 3:13). Deze „nieuwe hemelen” werden in 1914 gegrondvest, toen Christus in het hemelse koninkrijk als Koning op de troon werd geplaatst. Maar hoe staat het met de „nieuwe aarde”?
4. (a) Welke onverwachte gebeurtenis vond in 1919 plaats? (b) Wat was de ’natie die in één keer geboren werd’, en wat was het ’land dat met weeën werd voortgebracht’?
4 In 1919 bevrijdde Jehovah het gezalfde overblijfsel uit gevangenschap aan Babylon de Grote (Openbaring 18:4). Voor de leiders van de christenheid kwam deze dramatische gebeurtenis totaal onverwachts. De bijbel zegt erover: „Wie heeft zo iets gehoord? Wie heeft dergelijke dingen gezien? Zal een land op één dag met weeën worden voortgebracht? Of zal een natie in één keer geboren worden?” (Jesaja 66:8) Toen de gezalfde gemeente plotseling als een bevrijd volk voor de natiën verscheen, was ze inderdaad een natie die „in één keer geboren” was. Maar wat was het „land”? In zekere zin was het een geestelijk equivalent van het land van het oude Israël. Het was het domein van activiteit dat aan de pasgeboren „natie” was gegeven, een plaats waar de paradijsprofetieën uit het boek Jesaja een hedendaagse, geestelijke vervulling ondergaan (Jesaja 32:16-20; 35:1-7; vergelijk Hebreeën 12:12-14). Waar een christen zich in fysiek opzicht ook mag bevinden, hij is in dat „land”.
5. Welke kern kwam in 1919 tot bestaan? Leg dit uit.
5 Wat had dit met de door Petrus voorzegde „nieuwe aarde” te maken? Welnu, die nieuwe „natie”, die in 1919 in een hersteld „land” geboren werd, zou uitgroeien tot een wereldomvattende organisatie bestaande uit gezalfde en niet-gezalfde lofprijzers van Jehovah. Deze organisatie zal Armageddon overleven en Gods nieuwe wereld binnengaan. Aldus zou die natie beschouwd kunnen worden als de kern van de rechtvaardige mensenmaatschappij, de nieuwe aarde, die na de vernietiging van Satans wereld zal bestaan.a Tegen het midden van de jaren dertig waren de gezalfden, als groep, in het herstelde land bijeenvergaderd. Sindsdien is de nadruk gelegd op het bijeenvergaderen van de grote schare andere schapen, waarvan het aantal in deze tijd bijna vijf miljoen bedraagt (Openbaring 14:15, 16). Is het „land” overbevolkt? Nee, de grenzen ervan kunnen zo ver uitgebreid worden als noodzakelijk is (Jesaja 26:15). Het is werkelijk opwindend te zien hoe de bevolking groeit doordat het gezalfde overblijfsel het „land” met „opbrengst” — gezond, versterkend geestelijk voedsel — vult (Jesaja 27:6). Maar welke positie nemen deze andere schapen in het herstelde „land” van Gods volk in?
Buitenlanders actief bezig in het „land”
6. Hoe zijn buitenlanders actief bezig in het „land” van Gods volk?
6 Net als de proselieten in het land Israël zich aan de Mozaïsche wet onderwierpen, gehoorzaamt de grote schare die zich in deze tijd in het herstelde „land” bevindt, Jehovah’s geboden. Daar zij door hun gezalfde broeders onderwezen zijn, onthouden zij zich van valse aanbidding in al haar vormen en nemen de heiligheid van bloed in acht (Handelingen 15:19, 20; Galaten 5:19, 20; Kolossenzen 3:5). Zij hebben Jehovah lief met geheel hun hart, verstand, ziel en kracht en hebben hun naaste lief als zichzelf (Mattheüs 22:37; Jakobus 2:8). In het oude Israël hielpen proselieten mee aan de bouw van Salomo’s tempel en verleenden zij herhaaldelijk steun bij het herstel van de ware aanbidding (1 Kronieken 22:2; 2 Kronieken 15:8-14; 30:25). In deze tijd heeft de grote schare ook een aandeel aan bouwprojecten. Zij helpen bijvoorbeeld mee aan het opbouwen van gemeenten en kringen, om nog maar niet te spreken over het ondernemen van letterlijke bouwprojecten, zoals Koninkrijkszalen, congreshallen en bijkantoorfaciliteiten.
7. Wat gebeurde er in het Jeruzalem na de ballingschap toen er niet genoeg levieten waren om tempeldiensten te verrichten?
7 Toen Israël in 537 v.G.T. uit de ballingschap in Babylon terugkeerde, begonnen zij de dienst op het tempelterrein te organiseren. De levieten die terugkeerden waren echter niet erg talrijk. Derhalve werden aan de Nethinim — besneden inwonende vreemdelingen die vroeger assistenten van de levieten waren — toegenomen voorrechten in de tempeldienst gegeven. Zij waren evenwel niet de gelijken van de gezalfde Aäronitische priesters.b — Ezra 7:24; 8:15-20; Nehemia 3:22-26.
8, 9. Hoe hebben de andere schapen een steeds groter aandeel aan het werk dat bestaat in het verrichten van heilige dienst gedurende de laatste dagen?
8 Gezalfde christenen in deze tijd hebben dit patroon gevolgd. Naarmate „de tijd van het einde” voortschrijdt, wordt het aantal van de overgeblevenen van de gezalfden steeds kleiner in het „land” van Gods volk (Daniël 12:9; Openbaring 12:17). Met het oog hierop neemt de grote schare nu het leeuwedeel van het werk dat bestaat in het verrichten van „heilige dienst” voor haar rekening (Openbaring 7:15). Onder leiding van hun gezalfde broeders ’brengen zij God een slachtoffer van lof, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken’. Zij ’vergeten niet goed te doen en anderen met hen te laten delen’, wetend dat ’zulke slachtoffers God welgevallig zijn’. — Hebreeën 13:15, 16.
9 Bovendien is er, nu de grote schare elk jaar met honderdduizenden toeneemt, een steeds groeiende noodzaak voor opzicht. Eens werd dit uitsluitend door gezalfde christenen uitgeoefend. Nu is het noodzakelijk geworden het opzicht over de meeste gemeenten alsook over kringen, districten en bijkantoren aan de andere schapen toe te vertrouwen. In 1992 werd aan enkelen van hen het voorrecht gegeven bijeenkomsten van comités van het Besturende Lichaam bij te wonen en als niet-stemgerechtigde helpers dienst te doen. Toch blijven de andere schapen loyaal aan hun gezalfde medechristenen en vinden zij het een voorrecht hen als Jehovah’s getrouwe en beleidvolle slaaf te ondersteunen. — Mattheüs 25:34-40.
„Als een stamhoofd”
10, 11. Hoe hebben, net als dit met sommige Filistijnen het geval was, sommige voormalige vijanden van Gods volk een verandering van hart ondergaan? Met welk resultaat?
10 De manier waarop de getrouwe en beleidvolle slaaf andere schapen in posities van verantwoordelijkheid heeft gebruikt, werd in Zacharia 9:6, 7 voorzegd. Daar lezen wij: „Ik zal de trots van de Filistijn stellig afsnijden. En ik wil zijn met bloed bevlekte dingen uit zijn mond verwijderen en zijn walgelijkheden van tussen zijn tanden, en ook hijzelf zal stellig overblijven voor onze God; en hij moet als een stamhoofd in Juda worden, en Ekron als de Jebusiet.”c De Filistijnen waren gezworen vijanden van Jehovah’s volk, zoals Satans wereld dit is in deze tijd (1 Johannes 5:19). Net als de Filistijnen ten slotte als volk werden verdelgd, zo zal deze wereld, met haar religieuze, politieke en commerciële elementen, binnenkort Jehovah’s verwoestende toorn ervaren. — Openbaring 18:21; 19:19-21.
11 Volgens de woorden van Zacharia ondergingen sommige Filistijnen echter een verandering van hart, en hierdoor werd afgeschaduwd dat sommige wereldlingen in deze tijd niet in vijandschap met Jehovah zouden blijven. Zij zouden niet langer religieuze afgoderij met haar afschuwelijke riten en walgelijke slachtoffers beoefenen en zouden gereinigd worden in Jehovah’s ogen. In onze tijd bevinden zich zulke veranderde „Filistijnen” in de gelederen van de grote schare.
12. Hoe is in de hedendaagse tijd „Ekron” „als de Jebusiet” geworden?
12 Volgens de profetie zou de belangrijke Filistijnse stad Ekron „als de Jebusiet” worden. Ook de Jebusieten waren eens vijanden van Israël. Jeruzalem was in hun handen totdat David de stad veroverde. Niettemin werden sommigen van degenen die de oorlogen met Israël overleefden, kennelijk proselieten. Zij dienden in het land Israël als slaven en hadden zelfs het voorrecht om mee te werken aan de bouw van de tempel (2 Samuël 5:4-9; 2 Kronieken 8:1-18). Heden ten dage hebben „Ekronieten” die zich tot de aanbidding van Jehovah keren, ook dienstvoorrechten in het „land” onder het opzicht van de getrouwe en beleidvolle slaaf.
13. Wat waren stamhoofden in de wereld uit de oudheid?
13 Zacharia zegt dat de Filistijnen als een stamhoofd in Juda zouden zijn. Het Hebreeuwse woord ʼal·loefʹ, wanneer het met „stamhoofd” wordt vertaald, betekent „leider van duizend” (of: „chiliarch”). Het was een zeer hoge positie. De oude natie Edom had blijkbaar slechts dertien stamhoofden (Genesis 36:15-19). Het woord „stamhoofd” wordt niet vaak gebruikt wanneer er over Israël wordt gesproken, maar de uitdrukking „hoofd [of: overste] van duizend” komt veelvuldig voor. Toen Mozes vertegenwoordigers van de natie Israël ontbood, riep hij „de hoofden van de duizenden van Israël” op.d Er waren er twaalf van hen, die kennelijk alleen aan Mozes ondergeschikt waren (Numeri 1:4-16). Zo was het ook in de organisatie van het leger; oversten van duizend stonden direct onder de legeraanvoerder of de koning. — 2 Samuël 18:1, 2; 2 Kronieken 25:5.
14. Hoe is in deze tijd de „Filistijn” als een stamhoofd geworden?
14 Zacharia voorzei niet dat de berouwvolle Filistijn werkelijk een stamhoofd in Israël zou worden. Dat zou niet juist zijn, want hij was geen geboren Israëliet. Maar hij zou als een stamhoofd zijn, doordat hij een gezagspositie zou innemen vergelijkbaar met die van een stamhoofd. En zo blijkt het ook te zijn. Naarmate het overblijfsel van gezalfde christenen in aantal afneemt en velen van hen die nog in leven zijn beperkt zijn door ouderdom, vullen goed getrainde andere schapen als het ware het tekort aan. Zij willen hun gezalfde broeders niet verdringen. Maar de getrouwe en beleidvolle slaaf verleent hun autoriteit in de mate waarin dit nodig is in het „land”, zodat Gods organisatie op een georganiseerde wijze voorwaarts kan blijven gaan. Zo’n progressieve ontwikkeling blijkt uit nog een andere profetie.
Priesters en landbouwers
15. (a) Wie zijn als vervulling van Jesaja 61:5, 6 „de priesters van Jehovah”, en wanneer doen zij in volledig opzicht in deze hoedanigheid dienst? (b) Wie zijn de „vreemden” die landbouwwerkzaamheden voor Israël verrichten, en wat is er in geestelijk opzicht bij dit werk betrokken?
15 Jesaja 61:5, 6 luidt: „Vreemden zullen werkelijk staan en uw kudden weiden, en de buitenlanders zullen uw landbouwers en uw wijngaardeniers zijn. En wat u aangaat, de priesters van Jehovah zult gij worden genoemd; de dienaren van onze God zal men u heten. Het vermogen der natiën zult gij eten, en in hun heerlijkheid zult gij uitgelaten over uzelf spreken.” In deze tijd zijn gezalfde christenen „de priesters van Jehovah”. In een uiteindelijke en volledige betekenis zullen zij als „priesters van Jehovah . . ., dienaren van onze God”, in het hemelse koninkrijk dienst doen (Openbaring 4:9-11). Wie zijn de „vreemden” die voor de landbouwwerkzaamheden verantwoordelijk zijn? Dit zijn de andere schapen, die in het „land” van het Israël Gods wonen. Waarin bestaat het aan hen toevertrouwde weiden van de kudde, bebouwen van het land en verzorgen van de wijngaarden? In de belangrijke geestelijke betekenis hebben deze taken te maken met het helpen, voeden en oogsten van mensen. — Jesaja 5:7; Mattheüs 9:37, 38; 1 Korinthiërs 3:9; 1 Petrus 5:2.
16. Wie zullen uiteindelijk al het werk in het „land” van Gods volk verrichten?
16 Op dit ogenblik zijn er nog maar weinig geestelijke Israëlieten op aarde over die een aandeel hebben aan het in geestelijk opzicht weiden van de kudde, bebouwen van het land en verzorgen van de wijngaarden. Wanneer de gezalfde gemeente in haar geheel ten slotte met Christus verenigd is, zal al dit werk aan de andere schapen overgelaten worden. Zelfs het menselijke opzicht over het „land” zal dan in handen zijn van bekwame andere schapen, die in het boek Ezechiël als een „overste”-klasse worden aangeduid. — Ezechiël hfdst. 45, 46.e
Het „land” blijft bestaan
17. Welke voorbereidingen heeft Jehovah gedurende deze laatste dagen getroffen?
17 Ja, de grote schare hoeft niet bevreesd te zijn! Jehovah heeft ruimschoots voorbereidingen voor hen getroffen. Een zeer belangrijke ontwikkeling op aarde gedurende deze laatste dagen is het bijeenvergaderen en verzegelen van de gezalfden (Openbaring 7:3). Terwijl Jehovah erop toeziet dat dit tot stand wordt gebracht, heeft hij de andere schapen echter in verbondenheid met hen bijeengebracht in een hersteld geestelijk land. Daar zijn zij geestelijk gevoed en opgeleid in een christelijke levenswijze. Verder zijn zij goed geïnstrueerd in heilige dienst, met inbegrip van het uitoefenen van opzicht. Hiervoor zijn zij Jehovah en hun gezalfde broeders intens dankbaar.
18. Gedurende welke gebeurtenissen zullen de andere schapen loyaal in het „land” van het geestelijke Israël blijven?
18 Wanneer Gog van Magog zijn laatste aanval op Gods volk doet, zullen de andere schapen samen met het gezalfde overblijfsel hun rechtschapenheid bewaren in „het land van het open plattelandsgebied”. Er zullen nog steeds andere schapen in dat „land” zijn wanneer zij de vernietiging van de natiën overleven en Gods nieuwe wereld binnengaan (Ezechiël 38:11; 39:12, 13; Daniël 12:1; Openbaring 7:9, 14). Wanneer zij getrouw blijven, zullen zij die verrukkelijke plaats nooit hoeven te verlaten. — Jesaja 11:9.
19, 20. (a) Onder welk grootse opzicht zullen de bewoners van het „land” in de nieuwe wereld staan? (b) Waar zien wij met grote verwachting naar uit?
19 Het Israël uit de oudheid werd door menselijke koningen geregeerd en had levitische priesters. In de nieuwe wereld zullen christenen onder een veel grootser opzicht staan. Onder Jehovah God zullen zij onderworpen zijn aan de grote Hogepriester en Koning, Jezus Christus, en aan de 144.000 medepriesters en -koningen — van wie zij sommigen vroeger als hun christelijke broeders en zusters op aarde hebben gekend (Openbaring 21:1). Getrouwe bewoners van het geestelijke land zullen leven op een aarde die tot een letterlijk paradijs hersteld is, en zij zullen uitbundige vreugde scheppen in de genezende zegeningen die via het Nieuwe Jeruzalem tot hen zullen komen. — Jesaja 32:1; Openbaring 21:2; 22:1, 2.
20 Terwijl Jehovah’s grootse hemelse wagen zich onstuitbaar voortbeweegt om Zijn voornemens te verwezenlijken, zien wij allen er met grote verwachting naar uit het ons toegewezen deel te vervullen (Ezechiël 1:1-28). Bedenk eens met wat een vreugde Jehovah’s zegevierende heiliging gevierd zal worden wanneer die voornemens uiteindelijk vervuld zijn! Het machtige lofgezang dat in Openbaring 5:13 staat opgetekend, zal dan door de hele schepping gezongen worden: „Aan Degene die op de troon zit en aan het Lam zij de zegen en de eer en de heerlijkheid en de macht tot in alle eeuwigheid”! Of onze plaats nu in de hemel of op aarde zal zijn, verlangen wij er niet vurig naar daar te zijn en in te stemmen met dat magnifieke koor van lofzang?
[Voetnoten]
a Zie „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, uitgegeven in 1957 door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., blz. 319, 320.
b Zie voor een volledige bespreking het artikel „Jehovah’s voorziening, de ’gegevenen’” in De Wachttoren van 15 april 1992.
c Zie Het herstel van het Paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!, in 1973 uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., blz. 264-269.
d Hebreeuws: raʼ·sjehʹ ʼal·fehʹ Yis·ra·ʼelʹ, in de Septuaginta weergegeven met chi·li·arʹchoi Is·ra·elʹ („chiliarchen van Israël”).
e Zie „De natiën zullen weten dat ik Jehovah ben” — Hoe?, in 1972 uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc., blz. 401-407.
Wat zou u antwoorden?
◻ Welk „land” werd in 1919 hersteld, en hoe werd het met bewoners gevuld?
◻ Hoe is aan andere schapen steeds meer verantwoordelijkheid toevertrouwd in het „land” van Gods herstelde volk?
◻ In welk opzicht zijn leden van de grote schare „als de Jebusiet”, en „als een stamhoofd in Juda”?
◻ Hoe lang zullen getrouwe andere schapen in het „land” blijven?
[Illustratie op blz. 23]
De hedendaagse Filistijn zal „als een stamhoofd in Juda” zijn
[Illustraties op blz. 24]
De gezalfden en de andere schapen verrichten samen dienst in het geestelijke land