Aan Gods vereisten voldoen maakt Jehovah groot
„Ik wil hem grootmaken met dankzegging.” — PSALM 69:30.
1. (a) Waarom verdient Jehovah het grootgemaakt te worden? (b) Hoe maken wij hem groot met dankzegging?
JEHOVAH is de Almachtige God, de Universele Soeverein, de Schepper. Als zodanig verdienen zijn naam en voornemens het grootgemaakt te worden. Jehovah grootmaken betekent hem zeer hoog te achten, hem door woord en daad te prijzen en te verheerlijken. Om dit „met dankzegging” te kunnen doen, is het nodig dat wij altijd dankbaar zijn voor wat hij thans voor ons doet en voor wat hij in de toekomst zal doen. De houding die wij moeten hebben, wordt te kennen gegeven in Openbaring 4:11, waar getrouwe geestelijke schepselen in de hemel bekendmaken: „Gij, Jehovah, ja onze God, zijt waardig de heerlijkheid en de eer en de kracht te ontvangen, want gij hebt alle dingen geschapen, en vanwege uw wil bestonden ze en werden ze geschapen.” Hoe maken wij Jehovah groot? Door over hem te leren en vervolgens te doen wat hij van ons verlangt. Wij dienen ons net zo te voelen als de psalmist toen hij zei: „Leer mij uw wil te doen, want gij zijt mijn God.” — Psalm 143:10.
2. Hoe handelt Jehovah met degenen die hem grootmaken en met degenen die dat niet doen?
2 Jehovah waardeert degenen die hem grootmaken. Daarom is hij ’de beloner van wie hem ernstig zoeken’ (Hebreeën 11:6). Wat is de beloning? In gebed tot zijn hemelse Vader zei Jezus: „Dit betekent eeuwig leven, dat zij voortdurend kennis in zich opnemen van u, de enige ware God, en van hem die gij hebt uitgezonden, Jezus Christus” (Johannes 17:3). Ja, zij die Jehovah „grootmaken met dankzegging” zullen „de aarde bezitten, en zij zullen er eeuwig op verblijven” (Psalm 37:29). Daarentegen „zal [er] geen toekomst blijken te zijn voor al wie slecht is” (Spreuken 24:20). En in deze laatste dagen is de noodzaak om Jehovah groot te maken dringend, omdat hij weldra de goddelozen zal verdelgen terwijl hij de rechtvaardigen in leven zal houden. „De wereld gaat . . . voorbij en ook haar begeerte, maar wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid.” — 1 Johannes 2:17; Spreuken 2:21, 22.
3. Waarom dienen wij aandacht te schenken aan het boek Maleachi?
3 Jehovah’s wil staat in de bijbel, want „de gehele Schrift is door God geïnspireerd” (2 Timotheüs 3:16). Dat Woord van God bevat veel verslagen over de wijze waarop Jehovah degenen die hem grootmaken zegent en wat er gebeurt met degenen die dat niet doen. Een van die verslagen handelt over datgene wat er in de tijd van de profeet Maleachi in Israël plaatsvond. Omstreeks het jaar 443 v.G.T., tijdens Nehemia’s stadhouderschap in Juda, schreef Maleachi het boek dat zijn naam draagt. Dit krachtige en opwindende boek bevat inlichtingen en profetieën die „werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn” (1 Korinthiërs 10:11). Door aandacht te schenken aan Maleachi’s woorden kunnen wij geholpen worden ons voor te bereiden op „de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah”, wanneer Hij dit goddeloze samenstel vernietigt. — Maleachi 4:5.
4. Welke zes punten worden in Maleachi hoofdstuk 1 onder onze aandacht gebracht?
4 Hoe worden wij door Maleachi’s boek, dat meer dan 2400 jaar geleden werd opgetekend, in deze 21ste eeuw geholpen om ons op die grote en vrees inboezemende dag van Jehovah voor te bereiden? Het eerste hoofdstuk vestigt onze aandacht op minstens zes punten die van essentieel belang zijn als wij Jehovah met dankzegging willen grootmaken om zijn gunst en eeuwig leven te verwerven: (1) Jehovah heeft zijn volk lief. (2) Wij moeten waardering tonen voor heilige dingen. (3) Jehovah verwacht van ons dat wij hem het beste geven. (4) Ware aanbidding wordt gemotiveerd door onzelfzuchtige liefde, niet door hebzucht. (5) Aanvaardbare dienst voor God is geen moeizame formaliteit. (6) Ieder van ons moet rekenschap afleggen aan God. Laten wij daarom in dit eerste van drie artikelen over het boek Maleachi elk van die punten bespreken en daarbij Maleachi hoofdstuk 1 nader beschouwen.
Jehovah heeft zijn volk lief
5, 6. (a) Waarom had Jehovah Jakob lief? (b) Wat kunnen wij verwachten als wij Jakobs getrouwheid navolgen?
5 Jehovah’s liefde wordt duidelijk gemaakt in de eerste verzen van Maleachi. Het boek begint met de woorden: „Een formele uitspraak: Het woord van Jehovah betreffende Israël.” Verder zegt God: „Ik heb ulieden liefgehad.” Jehovah haalt in hetzelfde vers een voorbeeld aan en zegt: „Ik had Jakob lief.” Jakob was een man die geloof in Jehovah had. Mettertijd veranderde Jehovah Jakobs naam in Israël, en Jakob werd een voorvader van de natie Israël. Omdat Jakob een man van geloof was, had Jehovah hem lief. Degenen onder het volk die Jakobs houding ten opzichte van Jehovah tentoonspreidden, werden ook door Hem bemind. — Maleachi 1:1, 2.
6 Als wij Jehovah liefhebben en loyaal bij zijn volk blijven, kunnen wij troost putten uit de woorden in 1 Samuël 12:22: „Jehovah zal zijn volk niet in de steek laten ter wille van zijn grote naam.” Jehovah heeft zijn volk lief en beloont hen, uiteindelijk met eeuwig leven. Daarom lezen wij: „Vertrouw op Jehovah en doe het goede; verblijf op de aarde en handel met getrouwheid. Schep ook heerlijke verrukking in Jehovah, en hij zal u de beden van uw hart geven” (Psalm 37:3, 4). Onze liefde voor Jehovah omvat een tweede punt dat in Maleachi hoofdstuk 1 onder onze aandacht wordt gebracht.
Toon waardering voor heilige dingen
7. Waarom haatte Jehovah Esau?
7 Nadat Jehovah heeft gezegd, zoals wij in Maleachi 1:2, 3 lezen: „Ik had Jakob lief”, verklaart hij vervolgens: „Esau heb ik gehaat.” Vanwaar dit verschil? Jakob maakte Jehovah groot, maar zijn tweelingbroer, Esau, deed dat niet. Esau werd ook Edom genoemd. In Maleachi 1:4 wordt het land Edom het gebied der goddeloosheid genoemd en worden de bewoners openlijk veroordeeld. Esau kreeg de naam Edom (wat „Rood” betekent) nadat hij zijn kostbare eerstgeboorterecht aan Jakob had verkocht voor een rood gerecht. „Zo verachtte Esau het eerstgeboorterecht”, zegt Genesis 25:34. De apostel Paulus gaf medegelovigen de dringende raad erop toe te zien „dat er geen hoereerder is noch iemand die geen waardering heeft voor heilige dingen, zoals Esau, die in ruil voor één maaltijd zijn rechten als eerstgeborene weggaf”. — Hebreeën 12:14-16.
8. Wat bracht Paulus ertoe Esau met een hoereerder te vergelijken?
8 Waarom legde Paulus een verband tussen Esau’s handelingen en hoererij? Omdat een mentaliteit zoals die van Esau ertoe kan leiden dat een persoon gebrek aan waardering voor heilige dingen krijgt. Dat kan op zijn beurt ernstige zonden zoals hoererij tot gevolg hebben. Ieder van ons zou zich daarom kunnen afvragen: ’Kom ik wel eens in de verleiding mijn christelijke erfdeel — eeuwig leven — te verkwanselen voor zoiets tijdelijks als een schotel linzen? Veracht ik misschien zonder het te beseffen heilige dingen?’ Esau had een ongeduldig verlangen om een fysieke begeerte te bevredigen. Hij zei tegen Jakob: „Laat mij alstublieft vlug wat opslokken van dat rode” (Genesis 25:30). Helaas hebben sommige van Gods dienstknechten in feite gezegd: „Vlug! Waarom zouden we wachten tot we officieel getrouwd zijn?” De begeerte naar seksuele bevrediging tot elke prijs is hun schotel linzen geworden.
9. Hoe kunnen wij eerbiedige vrees voor Jehovah behouden?
9 Mogen wij nooit heilige dingen verachten door minachting te hebben voor eerbaarheid, rechtschapenheid en ons geestelijke erfdeel. Laten wij niet zijn als Esau, maar als de getrouwe Jakob en eerbiedige vrees voor God behouden door diepe waardering voor heilige dingen te tonen. Hoe kunnen wij dit doen? Door er nauwgezet op toe te zien aan Jehovah’s vereisten te voldoen. Dit brengt ons vanzelf op een derde punt dat in Maleachi hoofdstuk 1 naar voren wordt gebracht. Wat is dat?
Jehovah het beste geven wat wij hebben
10. In welk opzicht verachtten de priesters Jehovah’s tafel?
10 Juda’s priesters die gedurende Maleachi’s tijd in de tempel te Jeruzalem dienst verrichtten, brachten Jehovah niet de beste slachtoffers. Maleachi 1:6-8 zegt: „’Een zoon, van zijn kant, eert een vader; en een knecht zijn voortreffelijke meester. Indien ik dan een vader ben, waar is de eer jegens mij? En indien ik een voortreffelijk meester ben, waar is de vrees voor mij?’ heeft Jehovah der legerscharen gezegd tot u, o priesters die mijn naam veracht.” „Op welke wijze hebben wij uw naam veracht?”, vroegen de priesters. „Door op mijn altaar verontreinigd brood aan te bieden”, antwoordde Jehovah. „Op welke wijze hebben wij u verontreinigd?”, vroegen de priesters. Dus zei Jehovah tegen hen: „Doordat gij zegt: ’De tafel van Jehovah is iets verachtelijks.’” Die priesters gaven er blijk van Jehovah’s tafel te verachten telkens wanneer zij een gebrekkig dier ten slachtoffer aanboden en zeiden: „Het is niets kwaads.”
11. (a) Wat zei Jehovah over onaanvaardbare slachtoffers? (b) In welk opzicht ging het volk in het algemeen niet vrijuit?
11 Vervolgens redeneerde Jehovah aangaande zulke onaanvaardbare slachtoffers: „Breng het alstublieft eens naar uw stadhouder toe. Zal hij een welgevallen in u hebben, of zal hij u vriendelijk ontvangen?” Nee, hun stadhouder zou niet ingenomen zijn met zo’n geschenk. Dan zal zeker de Universele Soeverein geen gebrekkige offers aanvaarden! En de schuld lag niet alleen bij de priesters. Zeker, zij gaven blijk van minachting voor Jehovah doordat zij feitelijk de slachtoffers brachten. Maar ging het volk in het algemeen vrijuit? Volstrekt niet! Zij waren degenen die deze blinde, kreupele en zieke dieren hadden uitgezocht en die ze naar de priesters hadden gebracht om geofferd te worden. Wat schandalig!
12. Hoe worden wij geholpen om Jehovah het beste te geven?
12 Jehovah het allerbeste geven is de manier om te tonen dat wij hem echt liefhebben (Mattheüs 22:37, 38). In tegenstelling tot de eigenzinnige priesters in Maleachi’s tijd geeft Jehovah’s organisatie in deze tijd veel voortreffelijk schriftuurlijk onderricht dat ons helpt Jehovah met dankzegging groot te maken door aan Gods vereisten te voldoen. Hiermee houdt een vierde belangrijk punt verband dat we uit Maleachi hoofdstuk 1 kunnen opmaken.
Ware aanbidding wordt gemotiveerd door liefde, niet door hebzucht
13. Wat deden de priesters waaruit bleek dat zij zich door hebzucht lieten leiden?
13 De priesters in Maleachi’s tijd waren zelfzuchtig, liefdeloos en belust op geld. Hoe weten wij dat? Maleachi 1:10 zegt: „’Wie is er ook onder u die de deuren zal sluiten? En gijlieden zult mijn altaar niet ontsteken — niet om niet. Geen behagen heb ik in u’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’en in de offergave uit uw hand heb ik geen welgevallen.’” Ja, die hebzuchtige priesters verlangden nota bene een vergoeding voor de eenvoudigste tempeldiensten — zij eisten betaling voor het sluiten van deuren en het ontsteken van het altaarvuur! Het is dan ook geen wonder dat Jehovah geen welgevallen had in de offergaven uit hun hand!
14. Waarom kunnen wij zeggen dat Jehovah’s Getuigen gemotiveerd worden door liefde?
14 De hebzucht en zelfzucht van de zondige priesters in het oude Jeruzalem kunnen ons terecht te binnen brengen dat, volgens Gods Woord, hebzuchtige personen Gods koninkrijk niet zullen beërven (1 Korinthiërs 6:9, 10). Wanneer wij bij de egoïstische handelwijze van die priesters stilstaan, krijgen wij meer waardering voor het wereldwijde predikingswerk dat door Jehovah’s Getuigen wordt verricht. Het is vrijwillig; wij vragen nooit geld voor enig deel van onze bediening. Nee, „wij zijn geen venters van het woord van God” (2 Korinthiërs 2:17). Net als Paulus kan ieder van ons naar waarheid zeggen: „Ik [heb] u het goede nieuws van God gaarne kosteloos . . . bekendgemaakt” (2 Korinthiërs 11:7). Merk op dat Paulus ’het goede nieuws gaarne bekendmaakte’. Dat wijst op een vijfde punt dat in Maleachi hoofdstuk 1 onder onze aandacht wordt gebracht.
Dienst voor God — Geen moeizame formaliteit
15, 16. (a) Welke houding legden de priesters ten opzichte van het brengen van slachtoffers aan de dag? (b) Hoe brengen Jehovah’s Getuigen hun slachtoffers?
15 De ontrouwe priesters in het oude Israël bezagen het brengen van slachtoffers als een vermoeiende formaliteit. Het was een last voor hen. Zoals in Maleachi 1:13 staat, zei God tegen hen: „Gij hebt gezegd: ’Zie! Wat een afmatting!’ en gij hebt gemaakt dat men er de neus voor optrekt.” Die priesters trokken hun neus op voor Gods heilige dingen, of verachtten ze. Laten wij bidden dat wij persoonlijk nooit als zij worden. Mogen wij in plaats daarvan altijd de geest aan de dag leggen die in de woorden van 1 Johannes 5:3 tot uiting komt: „Dit betekent de liefde tot God, dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last.”
16 Laten wij het een genoegen vinden om geestelijke slachtoffers aan God te brengen en dit nooit als een vermoeiende last bezien. Mogen wij acht slaan op de profetische woorden: „Zegt tot [Jehovah], gij allen: ’Moogt gij dwaling vergeven; en aanvaard wat goed is, en wij willen als tegenprestatie de jonge stieren van onze lippen offeren’” (Hosea 14:2). De uitdrukking „jonge stieren van onze lippen” duidt op geestelijke slachtoffers, de woorden die wij tot lof van Jehovah en zijn voornemens spreken. Hebreeën 13:15 zegt: „Laten wij door bemiddeling van [Jezus Christus] God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken.” Wat zijn wij blij dat onze geestelijke slachtoffers niet louter formaliteiten zijn maar oprechte uitingen van onze liefde voor God! Dit brengt ons op een zesde punt dat uit Maleachi hoofdstuk 1 af te leiden is.
Eenieder moet rekenschap afleggen
17, 18. (a) Waarom vervloekte Jehovah ’degene die arglistig handelde’? (b) Wat hadden degenen die arglistig handelden niet in aanmerking genomen?
17 De mensen in Maleachi’s tijd waren zelf verantwoordelijk voor hun daden, en dat geldt ook voor ons (Romeinen 14:12; Galaten 6:5). Daarom zegt Maleachi 1:14: „Vervloekt is degene die arglistig handelt wanneer er in zijn kudde een [gaaf] mannetjesdier voorhanden is en hij een gelofte doet en Jehovah een ondeugdelijk dier offert.” Iemand die een kudde bezat, had niet de beschikking over slechts één enkel dier — laten wij zeggen, één schaap — zodat hij geen keus had. Wanneer hij een dier uitzocht om dat ten slachtoffer te brengen, hoefde hij niet een dier te kiezen dat blind, kreupel of ziek was. Als hij wel zo’n gebrekkig dier uitkoos, zou daaruit blijken dat hij Jehovah’s offerregeling verachtte, want iemand die een kudde dieren bezat, kon beslist wel een dier vinden dat niet zulke gebreken had!
18 Terecht vervloekte Jehovah dus degene die arglistig handelde, degene die een geschikt mannelijk dier had maar een blind, kreupel of ziek dier als slachtoffer naar de priester bracht — of misschien wel moest slepen. Toch is er geen enkele aanwijzing te vinden dat een van de priesters Gods wet aanhaalde die liet zien dat gebrekkige dieren niet aanvaardbaar waren (Leviticus 22:17-20). Redelijke mensen wisten dat het hun slecht zou vergaan als zij hadden geprobeerd hun stadhouder met zo’n geschenk op te schepen. Maar in werkelijkheid hadden zij te maken met de Universele Soeverein, Jehovah, die veel, veel groter is dan enige menselijke stadhouder. Maleachi 1:14 brengt het als volgt onder woorden: „’Ik ben een groot Koning’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’en mijn naam zal vrees inboezemend zijn onder de natiën.’”
19. Waar hunkeren wij naar, en wat dienen wij te doen?
19 Als loyale dienstknechten van God hunkeren wij naar de dag dat de Grote Koning, Jehovah, door de hele mensheid vereerd wordt. Dan zal „de aarde . . . stellig vervuld zijn van de kennis van Jehovah, zoals de wateren ook de zee bedekken” (Jesaja 11:9). Laten wij er intussen naar streven om aan Jehovah’s vereisten te voldoen door de psalmist na te volgen die zei: „Ik wil hem grootmaken met dankzegging” (Psalm 69:30). Daartoe heeft Maleachi nog meer raad die tot groot nut kan zijn. Laten wij daarom in de twee volgende artikelen nauwgezet aandacht schenken aan andere delen van het boek Maleachi.
Kunt u zich dit herinneren?
• Waarom dienen wij Jehovah groot te maken?
• Waarom waren de slachtoffers die in Maleachi’s tijd door de priesters werden gebracht, onaanvaardbaar voor Jehovah?
• Hoe brengen wij Jehovah een slachtoffer van lof?
• Wat dient de motivatie voor de ware aanbidding te zijn?
[Illustratie op blz. 9]
Maleachi’s profetie wees vooruit naar onze tijd
[Illustratie op blz. 10]
Esau had geen waardering voor heilige dingen
[Illustratie op blz. 11]
De priesters en het volk brachten onaanvaardbare offers
[Illustratie op blz. 12]
Wereldwijd brengen Jehovah’s Getuigen slachtoffers van lof zonder daarvoor iets in rekening te brengen