Ouderlingen — behandel Gods kudde met tederheid!
„Wij zijn in uw midden vriendelijk geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert.” — 1 THESSALONICENZEN 2:7.
1. Waarom kan iedere loyale getuige van Jehovah zich geborgen voelen?
JEHOVAH is de Grote Herder. Hij verschaft zijn met schapen te vergelijken dienstknechten op overvloedige wijze wat zij nodig hebben en leidt hen „in de sporen van rechtvaardigheid” ter wille van zijn heilige naam. Degenen die zijn wil doen, hoeven dan ook niets kwaads te vrezen en kunnen naar hun mededogende God opzien voor vertroosting. Ja, iedere loyale getuige van Jehovah heeft goede reden zich geborgen te voelen in Gods liefdevolle zorg. — Psalm 23:1-4.
2. Welke hoedanigheden legt Jezus, als de weerspiegeling van Jehovah’s heerlijkheid, aan de dag?
2 Jezus Christus „is de weerspiegeling van [Gods] heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen” (Hebreeën 1:1-4). Daarom legt dus ook Jezus, de Voortreffelijke Herder, liefde en mededogen aan de dag (Johannes 10:14, 15). Zo zag hij bij een bepaalde gelegenheid „een grote schare, maar hij werd met medelijden jegens hen bewogen, omdat zij als schapen zonder herder waren. En hij begon hun vele dingen te leren.” — Markus 6:34.
3. (a) Welke hoedanigheden moeten christelijke onderherders in navolging van Jehovah God en Jezus Christus aan de dag leggen? (b) Welke raad en waarschuwing gaf de apostel Paulus aan opzieners?
3 Alle christenen behoren ’navolgers van God te zijn en in liefde te blijven wandelen zoals ook de Christus hen heeft liefgehad’ (Efeziërs 5:1, 2). Zij dienen dus liefdevol en mededogend te zijn. Vooral behoort dit het geval te zijn bij onderherders van Gods kudde. De apostel Paulus zei: „Schenkt aandacht aan uzelf en aan de gehele kudde, onder welke de heilige geest u tot opzieners heeft aangesteld, om de gemeente van God te weiden, welke hij met het bloed van zijn eigen Zoon heeft gekocht. Ik weet dat er na mijn heengaan onderdrukkende wolven bij u zullen binnendringen, die de kudde niet teder zullen behandelen, en uit uw eigen midden zullen mannen opstaan die verdraaide dingen zullen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken.” — Handelingen 20:28-30.
4. (a) Wat gebeurde er mettertijd in overeenstemming met Paulus’ waarschuwing in Handelingen 20:29, 30? (b) Welke vragen verdienen nu aandacht?
4 Mettertijd verschenen er afvallige „onderdrukkende wolven” en zij ’behandelden de kudde niet met tederheid’. Hoe gelukkig zijn wij dan ook dat ouderlingen onder Jehovah’s Getuigen niet zo’n tirannie uitoefenen! Maar toch, wat voor behandeling mogen medegelovigen verwachten te ontvangen van deze door de geest aangestelde opzieners? En hoe kunnen zulke aangestelde broeders tedere zorg voor Jehovah’s schapen tonen?
Niet over de kudde heersen
5. (a) Hoe behandelen wereldse leiders hun onderdanen vaak? (b) Hoe toonde Jezus dat tirannie onder zijn volgelingen niet mag voorkomen?
5 Wij kunnen terecht verwachten dat christelijke ouderlingen ons op een meedogende wijze behandelen. Zij zijn niet als wereldse heersers, die hun onderdanen vaak voorschrijven wat zij moeten doen. Er wordt bijvoorbeeld bericht dat de Frankische koning Karel de Grote (regeringsperiode 768-814 G.T.) „de Saksen op straffe des doods dwong zich te laten dopen, verbrekers van de grote vasten tot de strengste straffen veroordeelde en overal kracht voor overreding in de plaats stelde” (The History of the Christian Church, door William Jones). Tirannie mag onder Jezus’ volgelingen niet voorkomen, want hij zei: „Gij weet dat de regeerders van de heidenen over hen heersen en hun grote mannen hen tiranniseren. Zo moet het niet zijn onder u, maar wie onder u groot wil zijn, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste plaats wil innemen, moet uw slaaf zijn, evenals de Zoon des mensen niet gekomen is om gediend te worden, maar om anderen te dienen, en zijn leven te geven om vele anderen los te kopen.” — Matthéüs 20:25-28, An American Translation.
6. (a) Welke belangrijke elementen springen eruit, als het ouderlingen betreft? (b) Wat mag de gemeente van ouderlingen verwachten, en hoe dienen deze mannen zichzelf te bezien?
6 Een christelijke man die ’een opzienersambt tracht te verkrijgen, begeert een voortreffelijk werk’ (1 Timótheüs 3:1). Wanneer wij dit en Jezus’ zojuist aangehaalde raad in aanmerking nemen, springen deze belangrijke elementen eruit: (1) christelijke ouderlingen moeten anderen niet tiranniseren; (2) degenen die verantwoordelijkheid dragen onder Jezus’ volgelingen, moeten hun slaven zijn en niet hun meesters; en (3) mannen die een opzienersambt trachten te verkrijgen, dienen het te bezien als „een voortreffelijk werk” en niet als een verheven positie (Spreuken 25:27; 1 Korinthiërs 1:31). De term „ouderling” is helemaal niet iets wat enige man boven andere aanbidders van Jehovah verheft. In plaats daarvan heeft de gemeente reden om van alle ouderlingen te verwachten dat zij geestelijk rijpe, ervaren en nederige mannen zijn die de leiding nemen in heilige dienst. Ja, ouderlingen dienen zichzelf te bezien als nederige slaven van Jehovah God, Jezus Christus en medechristenen. — Romeinen 12:11; Galaten 5:13; Kolossenzen 3:24.
7. (a) Hoe dienen ouderlingen in hun bejegening van anderen 2 Korinthiërs 1:24 toe te passen? (b) Wat dienen ouderlingen te doen met instructies die van het Besturende Lichaam worden ontvangen?
7 Nederig als een slaaf te dienen ten behoeve van anderen weerhoudt een ouderling er vanzelf van te proberen over hen ’te heersen’. En hoe goed is het dat onze opzieners net zo’n houding aan de dag leggen als Paulus! Hij zei tegen christenen te Korinthe: ’Wij zijn niet de meesters over uw geloof, maar wij zijn medewerkers tot uw vreugde’ (2 Korinthiërs 1:24). In overeenstemming daarmee zullen degenen die liefdevol opzicht uitoefenen, medegelovigen geen lasten opleggen in de vorm van allerlei onnodige menselijke bepalingen. In plaats daarvan laten opzieners onder Jehovah’s Getuigen zich leiden door schriftuurlijke beginselen en dienen zij de gemeente op vriendelijke, behulpzame wijze. Zij tonen ook diepe bezorgdheid voor Gods kudde door instructies die worden ontvangen van het Besturende Lichaam van Jehovah’s Getuigen, snel toe te passen. — Handelingen hfdst. 15.
8. Welke houding had Paulus ten opzichte van medegelovigen, en hoe dient dit op twintigste-eeuwse ouderlingen van invloed te zijn?
8 Omdat Paulus tedere bezorgdheid voor Gods kudde koesterde, kon hij tot christenen in Thessaloníka zeggen: „Wij zijn in uw midden vriendelijk geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden” (1 Thessalonicenzen 2:7, 8). Paulus handelde zoals een zogende moeder doet, die haar kinderen zo intens liefheeft dat zij hun belangen voor die van haarzelf plaatst en die tedere bezorgdheid voor hen heeft. Dit moet twintigste-eeuwse ouderlingen er wel heel sterk toe bewegen Gods kudde met tederheid te behandelen!
Bronnen van steun en verkwikking
9. Welke omstandigheden van Jehovah’s hedendaagse volk werden in Jesaja 32:1, 2 voorzegd?
9 Verwijzend naar deze dag van Koninkrijksheerschappij door Jezus Christus voorzei de profeet Jesaja dat er een koning zou „regeren voor louter rechtvaardigheid” en dat „vorsten” zouden heersen „voor louter gerechtigheid”. Ouderlingen in de huidige theocratische organisatie behartigen dus de belangen van het opgerichte hemelse koninkrijk — beslist een vorstelijke dienst! Op de mannen die zo’n verantwoordelijkheid dragen, zijn Jesaja’s verdere profetische woorden van toepassing: „Ieder moet als een wijkplaats voor de wind blijken te zijn en een schuilplaats voor de slagregen, als waterstromen in een waterloos land, als de schaduw van een zware, steile rots in een uitgeput land.” — Jesaja 32:1, 2.
10. Waarvan dient iedere ouderling onder Jehovah’s Getuigen een bron te zijn?
10 In tegenstelling tot de onderdrukkende religieuze leiders van de christenheid zijn ouderlingen onder Jehovah’s Getuigen bronnen van steun en verkwikking. Functionerend in lichamen van oudere mannen bevorderen zij vrede, rust en zekerheid onder Jehovah’s volk. Individueel kan iedere ouderling tot deze voortreffelijke toestand bijdragen door Gods kudde met tederheid te behandelen.
Met gerechtigheid en rechtvaardigheid
11. (a) Welke algemene toestand die onder eerste-eeuwse christenen bestond, bestaat ook in de meeste gemeenten van Jehovah’s Getuigen in deze tijd? (b) Welke verantwoordelijkheid hebben opzieners tegenover de gemeente, en waarom?
11 Hoewel in sommige eerste-eeuwse christelijke gemeenten problemen rezen, was hun algemene toestand er een van vrede, eenheid en vreugde (1 Korinthiërs 1:10-12; 3:5-9; Efeziërs 1:2; Jakobus 2:1-9; 3:2-12; 4:11, 12; 1 Johannes 1:3, 4). Ook in de meeste gemeenten van Jehovah’s Getuigen in deze tijd heerst vanwege Gods zegen, Christus’ leiderschap en het getrouwe werk van aangestelde opzieners een voortreffelijke geestelijke toestand. In hun zorg voor het handhaven van vrede, eenheid en vreugde in de gemeente zoeken deze mannen goddelijke hulp en streven zij er ijverig naar Gods organisatie in moreel en geestelijk opzicht rein te houden (Jesaja 52:11). Een onreine organisatie zou nooit vredig en vreugdevol kunnen zijn, en ze zou beslist niet Gods goedkeuring en zegen genieten. Hij is „te zuiver van ogen om het kwaad te zien”, om kwaaddoen te tolereren (Habakuk 1:13). Onder andere wordt van ouderlingen verwacht dat zij op een oprechte, schriftuurlijke wijze rechterlijke aangelegenheden behartigen. Maar wat zijn enkele factoren om in gedachte te houden bij de behandeling van zulke zaken?
12. Wat dient er met het oog op Galaten 6:1 gedaan te worden, zonder dat ouderlingen een onderzoek hoeven in te stellen naar persoonlijke aangelegenheden die niet in strijd zijn met bijbelse wetten of beginselen?
12 Eén punt is dat in zaken van persoonlijke geschillen de betrokkenen de kwestie mogelijk zelf kunnen oplossen (Matthéüs 18:15-17). Aangezien ouderlingen geen ’meesters over ons geloof’ zijn, wordt er niet van hen verwacht dat zij een onderzoek instellen naar zuiver persoonlijke aangelegenheden waar geen ernstige overtredingen van bijbelse wetten of beginselen bij betrokken zijn. Als er aanwijzingen zijn dat iemand ’een misstap heeft gedaan voordat hij zich ervan bewust is’, zullen degenen die geestelijke hoedanigheden bezitten, uiteraard willen trachten „zo iemand in een geest van zachtaardigheid weer terecht te brengen”. — Galaten 6:1.
13. Hoe toont de Schrift aan dat ouderlingen alleen mogen handelen op grond van bewijzen van kwaaddoen, en niet op basis van ’horen zeggen’?
13 Ouderlingen moeten dienen „voor louter gerechtigheid” en dus ook altijd onpartijdig zijn. Zij behoren dus te handelen op grond van bewijzen van kwaaddoen en niet op grond van wat een beschuldiger slechts van horen zeggen heeft. Paulus gaf de raad: „Aanvaard geen beschuldiging tegen een oudere man dan alleen op grond van de verklaring van twee of drie getuigen” (1 Timótheüs 5:19). Volgens Jehovah’s maatstaf diende iemand die was beschuldigd van een zonde waar de doodstraf op stond, ter dood gebracht te worden ’op de verklaring van twee of drie getuigen, niet slechts één’. Bovendien werd de beschuldigde kennelijk met zijn beschuldigers geconfronteerd, en als het bewijsmateriaal toereikend was, ’diende de hand van de getuigen het eerst op hem te komen om hem ter dood te brengen’. — Deuteronomium 17:6, 7.
14. (a) Wat probeerde Diótrefes ten onrechte te doen? (b) Wat verwacht God van ouderlingen als zij rechterlijke aangelegenheden behandelen?
14 Er moet een goede schriftuurlijke basis bestaan om rechterlijke actie te kunnen ondernemen. Hoe blij zijn wij dat gemeenteopzieners niet zijn als de trotse Diótrefes in de eerste eeuw G.T.! Ten onrechte probeerde hij degenen die reizende broeders gastvrij wensten te ontvangen, „uit de gemeente te werpen”. De apostel Johannes nam dit en andere misdragingen niet licht op en waarschuwde: ’Als ik kom, zal ik zijn werken in herinnering brengen’ (3 Johannes 9, 10). Een rechterlijk comité in deze tijd moet er dan ook zeker van zijn dat er een bijbelse basis voor bestaat als zij tot uitsluiting overgaan.a Natuurlijk verwacht God van christelijke ouderlingen dat zij rechtvaardig zijn in hun bejegening van anderen. Ja, degenen die de zaken van Jehovah’s aardse organisatie besturen, moeten „bekwame mannen” zijn, mannen „die God vrezen, betrouwbare mannen”. — Exodus 18:21.
15. Welke rol dient gebed te spelen bij rechterlijke verhoren?
15 Ieder christelijk rechterlijk comité dient Jehovah’s hulp te zoeken in oprecht gebed. Een bijeenkomst met een broeder of zuster die van ernstig kwaaddoen wordt beschuldigd, behoort met gebed geopend te worden. Het zou zelfs passend zijn om gedurende de bespreking te bidden op welk moment maar ook dat er een bijzondere behoefte aan Gods hulp zou ontstaan. — Jakobus 5:13-18.
16. Op welke wijze dienen ouderlingen rechterlijke verhoren te doen verlopen, en waarom?
16 Ouderlingen weten dat een medegelovige die van kwaaddoen wordt beschuldigd, een „schaap” is in Gods kudde en met tederheid behandeld dient te worden. (Vergelijk Ezechiël 34:7-14.) Letterlijke schapen hebben tedere zorg nodig, want het zijn bangelijke dieren die voor bescherming van hun herder afhankelijk zijn. Hoe staat het dus met de figuurlijke schapen in de plaatselijke gemeente? Zij voelen zich ongetwijfeld geborgen in de zorg van de Grote Herder, Jehovah God, en de Voortreffelijke Herder, Jezus Christus. Maar onderherders van de kudde moeten zo handelen dat zij bijdragen tot de innerlijke vrede en het gevoel van zekerheid van de met schapen te vergelijken dienstknechten van Jehovah. Als u een christelijke onderherder bent, voelen uw broeders en zusters zich dan zeker en rustig in uw zorg? Het is waar dat ouderlingen op krachtige wijze bijbelse wetten en beginselen moeten hoog houden. Maar de Schrift legt hun de verplichting op de schapen liefdevol te bejegenen en rechterlijke verhoren op een kalme, ordelijke, vriendelijke en van consideratie getuigende wijze te doen verlopen.
17. Welke schriftuurlijke punten dienen ouderlingen in gedachte te houden, vooral tijdens rechterlijke verhoren?
17 Omdat wij onvolmaakt zijn, ’struikelen wij allen vele malen’ in wat wij zeggen (Jakobus 3:2). Elk van ons heeft Gods barmhartigheid en Christus’ „zoenoffer” nodig (1 Johannes 1:8–2:2; Psalm 130:3). Een christelijke onderherder dient dus een nederige kijk op zichzelf te hebben. Hij moet ook Jezus’ woorden in gedachte houden: „Zoals gij wilt dat de mensen u doen, doet hun evenzo” (Lukas 6:31). Deze raad dient vooral tijdens rechterlijke verhoren toegepast te worden. Geestelijk bekwame mannen dienen te proberen een dwalende christen terecht te brengen ’in een geest van zachtaardigheid, terwijl zij zichzelf in het oog houden, opdat ook zij niet verzocht worden’. — Galaten 6:1; 1 Korinthiërs 10:12.
18. (a) Wat zou het gevolg kunnen zijn als ouderlingen anderen tijdens rechterlijke verhoren hardvochtig bejegenen? (b) Waarvoor moeten, in het licht van Markus 9:42, ouderlingen en andere christenen op hun hoede zijn?
18 Als ouderlingen anderen gedurende rechterlijke verhoren hardvochtig zouden bejegenen, zou dit voor zulke personen schadelijk kunnen blijken te zijn. Maar zelfs als er geen emotionele of letterlijke schade uit zou voortvloeien, dan zou er toch ernstige geestelijke schade kunnen ontstaan en ook de kwalificaties van de opzieners zouden in twijfel getrokken kunnen worden. (Vergelijk Jakobus 2:13.) Hieruit volgt dat ouderlingen bij rechterlijke verhoren en bij alle andere gelegenheden vriendelijk moeten zijn en ervoor moeten waken anderen tot struikelen te brengen. Natuurlijk moeten alle christenen in dit opzicht voorzichtigheid betrachten, want Jezus zei: „Al wie een van deze kleinen die geloven, tot struikelen brengt, het zou beter voor hem zijn dat hem een molensteen zoals door een ezel wordt rondgedraaid, om de hals werd gehangen en hij metterdaad in de zee werd geworpen” (Markus 9:42). De bovenste van twee molenstenen kon zo groot zijn dat er gewoonlijk de kracht van een dier nodig was om de steen te laten ronddraaien, en niemand die met zo’n gewicht aan zijn hals in zee werd geworpen, zou dat overleven. Stellig zal een ouderling er dan ook zorg aan besteden geen aanleiding te geven tot struikelen, waarbij immers zowel hijzelf alsook ieder persoon die aldus tot struikelen wordt gebracht, blijvende geestelijke schade zou kunnen oplopen. — Filippenzen 1:9-11.
Blijf tedere zorg betonen
19. Welke raad gaf Petrus medeouderlingen, en wat heeft hun juiste reactie hierop te maken met hun vooruitzichten?
19 De apostel Petrus toonde hoe medeopzieners de kudde moesten weiden toen hij schreef: „Weidt de kudde Gods die aan uw zorg is toevertrouwd, niet onder dwang, maar gewillig; noch uit liefde voor oneerlijke winst, maar bereidwillig; noch als personen die heersen over hen die Gods erfdeel zijn, maar door u voorbeelden voor de kudde te betonen. En wanneer de opperherder openbaar gemaakt is, zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid ontvangen” (1 Petrus 5:2-4). Slechts door zulke raad toe te passen en door tedere zorg voor de kudde van God aan de dag te leggen kunnen gezalfde opzieners hun hemelse beloning als onsterfelijke geestelijke schepselen verkrijgen en kunnen ouderlingen met een aardse hoop eeuwig leven in het komende wereldomvattende paradijs ontvangen.
20. (a) Hoe moeten christelijke onderherders hun medegelovigen bejegenen? (b) Wat is uw mening over de voorbeeldige dienst en de tedere zorg van liefdevolle ouderlingen?
20 Zowel Jehovah God als Jezus Christus zijn liefdevolle, meedogende herders. Terwijl christelijke onderherders enerzijds op ferme wijze de hand houden aan goddelijke maatstaven, moeten zij dus anderzijds liefde en mededogen tonen in de bejegening van hun met schapen te vergelijken medegelovigen. Alle loyale getuigen van Jehovah hebben beslist diepe waardering voor de voorbeeldige dienst van zulke opofferingsgezinde ouderlingen die het hun toevertrouwde pand behoeden en Gods kudde met tederheid behandelen. Die waardering, te zamen met gepast respect, kan getoond worden door gehoorzaam te zijn aan hen die onder ons de leiding nemen.
[Voetnoten]
a Een persoon kan tegen een beslissing om hem uit te sluiten in beroep gaan als hij gelooft dat er een ernstige beoordelingsfout is gemaakt. Zie de bladzijden 147 en 148 van het boek Georganiseerd om onze bediening te volbrengen, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Hoe denkt u hierover?
◻ Hoe toonde Jezus aan dat tirannie niet onder zijn volgelingen mag voorkomen?
◻ Wat dienen ouderlingen te doen wanneer er instructies van het Besturende Lichaam worden ontvangen?
◻ Waarvan moeten ouderlingen volgens Jesaja 32:1, 2 een bron zijn?
◻ Hoe laat de Schrift zien dat ouderlingen niet mogen handelen op basis van louter ’horen zeggen’?
◻ Hoe dienen christelijke ouderlingen de kudde te behandelen?
[Illustratie op blz. 18]
Oprecht gebed is uitermate belangrijk wanneer een rechterlijk comité met een medegelovige samenkomt