KLEUREN
In de bijbel worden ter aanduiding van kleuren niet zoveel precieze uitdrukkingen gebruikt als op hedendaagse kleurkaarten voorkomen. De bijbelschrijvers droegen een idee van kleuren over met behulp van de context of door onbekende voorwerpen met iets bekends te vergelijken (Ex 16:31; Opb 1:14). De aanblik van algemeen bekende dingen als bloed, sneeuw, bepaalde vogels, vuur, edelstenen, enzovoort, werden als kleuraanduidingen gebruikt (2Kon 3:22; Ps 51:7; Hgl 5:11; Mt 16:2, 3; Opb 9:17). Kleuren werden ook in een zinnebeeldige betekenis gebruikt, en bepaalde begrippen werden soms met specifieke kleuren in verband gebracht.
Blauw is de kleur van diverse geverfde materialen, zoals draden, snoeren, doeken en kledingstukken (Ex 26:4, 31, 36; 39:22; Nu 4:7). Aan het kleed van iedere Israëliet moest boven de van franje voorziene rand van de zoom een blauw snoer worden aangebracht (Nu 15:38, 39). Hyacintblauw is een van de mooie kleuren waarmee de in Openbaring 9:17 genoemde borstharnassen waren opgesierd.
Bruin komt alleen in een beschrijving van schapen voor. — Ge 30:32, 33, 35, 40.
Geel en zwavelgeel worden eveneens genoemd. — Le 13:30, 32, 36; Opb 9:17.
Grijs wordt gewoonlijk met betrekking tot het haar van oudere mensen gebruikt (Ge 42:38; Le 19:32; Sp 20:29). Kostbare wol was soms roodgrijs. — Ez 27:18.
Groen komt vaak in de Schrift voor maar heeft zelden strikt betrekking op kleur. In plaats daarvan doet het denken aan de frisheid en levenskracht van de plantengroei, of het duidt op de gezonde en welvarende toestand waarin iets verkeert (Ge 1:30; 9:3; Ex 10:15; 2Kon 19:26; Opb 8:7). Geelachtig groen of geelgroen wordt gebruikt met betrekking tot de kleur van dingen als melaatsachtige plekken in een stuk stof en in uit steen en mortel opgetrokken huizen of in de beschrijving van gelouterd goud. — Le 13:49; 14:37; Ps 68:13.
Karmozijn was een van de kleuren van kostbare geverfde stoffen (2Kr 2:7, 14; 3:14; Na 2:3). Ook zonden worden vergeleken met de diepe tint van karmozijn. — Jes 1:18.
Purper en roodpurper worden in de Schrift vaak genoemd, hoewel er geen onderscheid wordt gemaakt tussen de vele purperschakeringen die werden verkregen door de verschillende kleurstoffen of verfmethoden die werden gebruikt (Ex 25:4; Nu 4:13; Ez 27:7, 16; Da 5:7, 29; Mr 15:17, 20; Lu 16:19; Opb 17:4). Daar purper zeer duur was, werd deze kleur vaak met rijkdom, eer en koninklijke majesteit in verband gebracht of als symbool daarvan gebruikt.
Rood, vuurrood en geelrood zijn termen die worden gebruikt ter beschrijving van verschillende dingen, zoals haar (Ge 25:25), geverfde ramsvellen (Ex 25:5), dieren (Nu 19:2; Re 5:10; Za 1:8), kleding (Jes 63:2) en de avondlucht (Mt 16:2, 3). Het Hebreeuwse woord voor „rood” (ʼa·dhomʹ) is afgeleid van dam, wat „bloed” betekent. — Ge 25:30; 9:6.
Scharlaken, een zeer heldere tint rood, wordt in verband met koorden, draden, kledingstukken en zonde gebruikt (Ge 38:28, 30; Joz 2:18; Jer 4:30; Mt 27:28; Jes 1:18). Het in Openbaring hoofdstuk 17 beschreven „wilde beest” is scharlakengekleurd (vs. 3), waardoor het wordt onderscheiden van „het wilde beest” uit hoofdstuk 13. De hoer, die op het scharlakengekleurde beest zit, is met purper en scharlaken getooid (Opb 17:3-5). Het visioen laat aldus op zinnebeeldige wijze zien dat het „beest” aanspraak maakt op koningsmacht en dat de berijdster zich zowel in luxe baadt als zich koninklijke waardigheid heeft toegeëigend.
Vermiljoen (Jer 22:14; Ez 23:14) duidt in het bijbelse spraakgebruik op een roodachtige soort verf die vervaardigd werd uit ijzer- of loodoxiden. Ze schijnt voor het eerst te zijn ingevoerd door de Feniciërs, die de oxiden importeerden uit N-Afrika, waar ze als natuurlijke delfstoffen voorkwamen. Later werden ze in het Midden-Oosten gewonnen.
Vuriggekleurd. Zo wordt het uiterlijke aanzien van de grote draak, Satan de Duivel, symbolisch beschreven (Opb 12:3). Zoals in Openbaring 6:4 wordt afgeschilderd, symboliseert een vuriggekleurd paard oorlog tussen natiën.
Wit is de kleur die in de Schrift het vaakst wordt vermeld. Deze kleur wordt niet alleen gebruikt om iets te beschrijven, maar ook als symbool van rechtvaardigheid en geestelijke reinheid (Opb 3:4; 7:9, 13, 14). Het in Openbaring 6:2 en 19:11 genoemde witte paard symboliseert de reine, rechtvaardige oorlogvoering onder leiding van Jezus Christus.
Zowel de armen als degenen die een hogere maatschappelijke positie innamen, droegen witte klederen. Wanneer er gewag wordt gemaakt van de kleding waarin engelen gehuld zijn, worden zij gewoonlijk als in het wit gekleed afgebeeld (Mr 16:5; Jo 20:12; Opb 19:14). Enkele andere dingen die als wit worden beschreven, zijn haar (Le 13:3; Mt 5:36), vlees (Le 13:16), korenvelden die rijp zijn voor de oogst (Jo 4:35) en Gods troon, waarop hij zit om in rechtvaardigheid te oordelen (Opb 20:11). Jezus vergeleek de schriftgeleerden en Farizeeën met witgekalkte graven (Mt 23:27). Deze gelijkenis ontleende hij aan het gebruik om vóór het Pascha de graven in de omgeving van Jeruzalem wit te kalken teneinde te verhinderen dat de mensen die het Pascha kwamen vieren, onrein zouden worden door ze aan te raken. In de bijbel wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende nuances van wit, zoals roodachtig wit (Le 13:19, 24) en dofwit (Le 13:39).
Zwart wordt genoemd in de beschrijving van haar (Le 13:31; Mt 5:36), paarden (Za 6:2, 6), huid (Job 30:30) en de zon (Opb 6:12). In Openbaring 6:5, 6 stelt het zwarte paard honger voor. In de Schrift wordt ook melding gemaakt van „zwart marmer” en „zwarte verf”. — Es 1:6; Jer 4:30.
Gemengde kleuren. Behalve de genoemde specifieke kleuren staan er in de bijbel een aantal uitdrukkingen ter beschrijving van voorwerpen die geen nader aangeduide of een gemengde kleur hebben — bijvoorbeeld: blozend (Hgl 5:10), bont (Ge 30:32, 33; Jer 12:9), bontgekleurd (Ez 17:3; Za 6:3, 7), gestreept (Ge 37:3; 2Sa 13:19), gevlekt (Ge 31:10, 12; Za 6:3, 6), rossig (1Sa 16:12), tweekleurig (Ez 27:24), veelkleurig (Ez 16:16; 27:16, 24), vlammende kleuren (Jes 63:1), zwartachtig (Hgl 1:6) en in verscheidene kleuren (Ez 27:7). — Zie VERVEN.
De mantel van Christus. De kleur van de mantel waarmee Jezus Christus op de dag van zijn terechtstelling werd bekleed, heeft sommigen ertoe gebracht te betogen dat de bijbel zichzelf in dit opzicht tegenspreekt. Mattheüs zegt dat de soldaten Christus „een scharlaken mantel” omhingen (Mt 27:28), terwijl die volgens Markus en Johannes van purper was (Mr 15:17; Jo 19:2). Hierbij is echter geen sprake van een tegenstrijdigheid, maar veeleer van een verschillende beschrijving van de kleur van het kledingstuk, waardoor te kennen wordt gegeven dat de evangelieschrijvers geen heimelijk overleg met elkaar hebben gepleegd, doch hun verslag onafhankelijk van elkaar hebben opgetekend. Mattheüs beschreef de mantel zoals die hem toescheen, dat wil zeggen, zoals de kleur op hem overkwam, en hij legde de nadruk op het rood van de kleur. Johannes en Markus schonken minder aandacht aan de rode tint en zeiden dat de mantel purperkleurig was. „Purper” kan worden toegepast op elke kleur waarin zowel blauw als rood voorkomt. Markus en Johannes zijn het dus met Mattheüs eens dat het kledingstuk roodachtig was. Natuurlijk kan het door de achtergrond en door lichtreflectie verschillende schakeringen hebben gekregen. De kleur van een wateroppervlak kan op verschillende tijden variëren, afhankelijk van de specifieke kleur van de lucht en de lichtreflectie op een bepaald moment. Wanneer deze factoren in aanmerking worden genomen, blijkt dus dat de evangelieschrijvers elkaar niet tegenspraken toen zij de kleur beschreven van de mantel waarmee de spottende Romeinse soldaten Christus op de laatste dag van zijn leven als mens bekleedden.