’De getrouwe slaaf’ en zijn Besturende Lichaam
„Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven?” — MATTHÉÜS 24:45.
1. Waarom is Jehovah bereid autoriteit te delegeren, en aan wie vooral heeft hij autoriteit gedelegeerd?
JEHOVAH is een God van orde. Hij is ook de Bron van alle rechtmatige autoriteit. Aangezien Jehovah vertrouwen heeft in de loyaliteit van zijn getrouwe schepselen, is hij bereid autoriteit te delegeren. Degene aan wie hij de meeste autoriteit heeft gedelegeerd, is zijn Zoon, Jezus Christus. Ja, God heeft „alle dingen onder zijn voeten onderworpen en heeft hem hoofd over alle dingen gemaakt met betrekking tot de gemeente”. — Efeziërs 1:22.
2. Hoe noemt Paulus de christelijke gemeente, en aan wie heeft Christus autoriteit gedelegeerd?
2 De apostel Paulus noemt de christelijke gemeente „Gods huisgezin” en zegt dat Jehovah’s getrouwe Zoon, Jezus Christus, over dit huisgezin werd gesteld (1 Timótheüs 3:15; Hebreeën 3:6). Christus op zijn beurt delegeert autoriteit aan de leden van Gods huisgezin. Wij kunnen dit opmaken uit Jezus’ woorden in Matthéüs 24:45-47. Hij zei daar: „Wie is werkelijk de getrouwe en beleidvolle slaaf, die door zijn meester over diens huisknechten is aangesteld om hun te rechter tijd hun voedsel te geven? Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt! Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen.”
De eerste-eeuwse huisbestuurder
3. Wie vormen „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, en welke uitdrukking wordt gebruikt voor de individuele leden?
3 Uit onze zorgvuldige studie van de Schrift weten wij dat de met de geest gezalfde leden van Gods huisgezin, zoals zij op elk gegeven moment met elkaar op aarde aanwezig zijn, collectief „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, de „beheerder” of „huisbestuurder” vormen. De afzonderlijke leden van Jehovah’s huisgezin worden als „huisknechten” of een „lichaam van bedienden” aangeduid. — Matthéüs 24:45; Lukas 12:42, Studiebijbel, voetnoot.
4. Welke vraag wierp Jezus kort voor zijn dood op, en met wie vergeleek hij zich?
4 Enkele maanden voor zijn dood had Jezus de vraag opgeworpen die in Lukas 12:42 staat: „Wie is werkelijk de getrouwe, de beleidvolle beheerder, die door zijn meester over diens lichaam van bedienden zal worden aangesteld om hun te rechter tijd hun mate van voedselbenodigdheden te blijven geven?” Vervolgens vergeleek Jezus zich enkele dagen voor zijn dood met een man die toen hij op het punt stond naar het buitenland te reizen, zijn slaven bij zich riep en zijn bezittingen aan hen toevertrouwde. — Matthéüs 25:14.
5. (a) Wanneer stelde Jezus anderen aan om voor zijn bezittingen te zorgen? (b) Welke uitgebreide toewijzing gaf Christus aan degenen die deel zouden gaan uitmaken van zijn uit vele leden bestaande huisbestuurder?
5 Wanneer stelde Jezus anderen aan om voor zijn bezittingen te zorgen? Hij deed dit na zijn opstanding. In de bekende woorden van Matthéüs 28:19, 20 gaf Christus degenen die deel zouden gaan uitmaken van zijn uit vele leden bestaande huisbestuurder, eerst een uitgebreide toewijzing om te evangeliseren en getuigenis af te leggen. Door individueel getuigenis te geven „tot de verst verwijderde streek der aarde”, zouden de bedienden het zendingsveld dat Jezus gedurende zijn aardse bediening begonnen was te ontginnen, uitbreiden (Handelingen 1:8). Dit hield in dat zij als „gezanten . . . in de plaats van Christus” zouden optreden. Als „beheerders van heilige geheimen Gods” zouden zij discipelen maken en geestelijk voedsel aan hen uitdelen. — 2 Korinthiërs 5:20; 1 Korinthiërs 4:1, 2.
Het besturende lichaam van het huisgezin
6. Wat heeft de eerste-eeuwse beheerderklasse onder inspiratie kunnen verschaffen?
6 De met de geest gezalfde christenen zouden in collectieve zin de beheerder of huisbestuurder van de meester zijn, en zij hadden de taak gekregen op de juiste, gelegen tijd komend geestelijk voedsel aan de individuele leden van het huisgezin van God uit te delen. Tussen de jaren 41 en 98 G.T. schreven leden van de eerste-eeuwse beheerderklasse onder inspiratie 5 historische verslagen, 21 brieven en het boek Openbaring ten behoeve van hun broeders. Deze geïnspireerde geschriften bevatten voortreffelijk geestelijk voedsel voor de huisknechten, dat wil zeggen, de individuele gezalfde leden van Gods huisgezin.
7. Met welk doel koos Christus een klein aantal mannen uit de slaafklasse?
7 Hoewel alle gezalfde christenen collectief Gods huisgezin vormen, zijn er overvloedige bewijzen dat Christus een klein aantal mannen uit de slaafklasse heeft gekozen om als een zichtbaar besturend lichaam te fungeren. De vroege geschiedenis van de gemeente laat zien dat de twaalf apostelen, onder wie Matthias, het fundament van het eerste-eeuwse besturende lichaam vormden. Dit blijkt uit Handelingen 1:20-26. In verband met een vervanging van Judas Iskáriot wordt daar melding gemaakt van „zijn ambt van opzicht” en van „deze bediening en dit apostelschap”.
8. Wat behoorde zoal tot de verantwoordelijkheden van het eerste-eeuwse besturende lichaam?
8 Zo’n ambt van opzicht hield ook in dat de apostelen de verantwoordelijkheid hadden geschikte mannen in dienstposities aan te stellen en de bediening te organiseren. Maar het omvatte meer. Het hield eveneens in onderwijs te geven en leerstellige punten te verduidelijken. Als een vervulling van Jezus’ belofte in Johannes 16:13 zou „de geest der waarheid” de christelijke gemeente progressief in alle waarheid leiden. Direct vanaf het begin bleven degenen die het woord aanvaardden en gedoopte gezalfde christenen werden, zich toeleggen op „het onderwijs van de apostelen”. De reden trouwens waarom zeven aanbevolen mannen aangesteld werden om zorg te dragen voor de noodzakelijke aangelegenheid van het verdelen van stoffelijk voedsel, was opdat „de twaalf” zelf vrij zouden kunnen blijven om ’zich aan gebed en aan de bediening van het woord te wijden’. — Handelingen 2:42; 6:1-6.
9. Hoe werd het vroege besturende lichaam tot elf leden gereduceerd, maar waarom werd dat aantal blijkbaar niet direct weer op twaalf gebracht?
9 Het schijnt dat het besturende lichaam aanvankelijk uitsluitend uit Jezus’ apostelen bestond. Maar zou dit zo blijven? Omstreeks 44 G.T. werd de apostel Jakobus, de broer van Johannes, door Herodes Agrippa I ter dood gebracht (Handelingen 12:1, 2). Blijkbaar werd er geen poging gedaan om hem als apostel te vervangen, zoals dit in het geval van Judas was gebeurd. Waarom niet? Ongetwijfeld omdat Jakobus als eerste van de twaalf apostelen in getrouwheid gestorven was. Judas daarentegen was een goddeloze afvallige en moest dus worden vervangen om het aantal fundamentstenen van het geestelijke Israël weer op twaalf te brengen. — Efeziërs 2:20; Openbaring 21:14.
10. Wanneer en hoe werd het eerste-eeuwse besturende lichaam uitgebreid, en hoe werd het door Christus gebruikt om Gods huisgezin te leiden?
10 De oorspronkelijke leden van het eerste-eeuwse besturende lichaam waren apostelen, mannen die met Jezus hadden gewandeld en getuige waren geweest van zijn dood en opstanding (Handelingen 1:21, 22). Maar deze situatie zou veranderen. Met het verstrijken der jaren groeiden andere christelijke mannen uit tot personen van geestelijk kaliber en werden als ouderlingen in de gemeente Jeruzalem aangesteld. Op z’n laatst in 49 G.T. was het besturende lichaam uitgebreid en omvatte het behalve de overgebleven apostelen nog een aantal andere oudere mannen in Jeruzalem (Handelingen 15:2). De samenstelling van het besturende lichaam was dus niet strak en onveranderlijk vastgesteld, maar klaarblijkelijk leidde God het zo dat de samenstelling veranderde al naar gelang de omstandigheden van zijn volk. Christus, het actieve Hoofd van de gemeente, gebruikte dit vergrote besturende lichaam om tot een beslissing te komen inzake de belangrijke leerstellige kwestie of niet-joodse christenen besneden moesten worden en zich aan de wet van Mozes moesten onderwerpen. Het besturende lichaam schreef een brief waarin werd uiteengezet tot welke beslissing men was gekomen en vaardigde verordeningen uit die nagekomen moesten worden. — Handelingen 15:23-29.
Een tijd van afrekening voor de huisbestuurder
11. Werd de krachtige leiding die het besturende lichaam gaf, door de broeders gewaardeerd, en waaruit blijkt dat Jehovah deze regeling zegende?
11 Individueel en als gemeenten waardeerden de vroege christenen deze krachtige leiding die het besturende lichaam gaf. Nadat de gemeente in Syrisch Antiochíë de brief van het besturende lichaam had gelezen, verheugden zij zich over de aanmoediging. Naarmate andere gemeenten de inlichtingen ontvingen en de verordeningen nakwamen, werden ze „aanhoudend in het geloof bevestigd en namen ze van dag tot dag voortdurend in aantal toe” (Handelingen 16:5). Het was duidelijk dat God deze regeling zegende. — Handelingen 15:30, 31.
12, 13. Welke gebeurtenissen voorzei Jezus in zijn gelijkenissen van de minen en de talenten?
12 Maar laten wij nog een aspect van deze belangrijke aangelegenheid beschouwen. In zijn illustratie van de minen vergeleek Jezus zich met een man van edele geboorte die naar een ver land reisde om koningsmacht voor zich te verkrijgen en vervolgens terugkeerde (Lukas 19:11, 12). Als resultaat van zijn opstanding in 33 G.T. werd Jezus Christus tot de rechterhand van God verhoogd, waar hij zou moeten wachten totdat zijn vijanden tot een voetbank voor zijn voeten gesteld zouden worden. — Handelingen 2:33-35.
13 In een parallelle illustratie — de gelijkenis van de talenten — zette Jezus uiteen dat de meester na een lange tijd terugkwam om afrekening met zijn slaven te houden. Tot de slaven die zich getrouw hadden betoond, zei de meester: „Gij zijt over weinig dingen getrouw geweest. Ik zal u over veel dingen aanstellen. Ga de vreugde van uw meester binnen.” Maar met betrekking tot de ontrouwe slaaf verklaarde hij: „Zelfs wat hij heeft, [zal hem] nog ontnomen worden. En werpt de onnutte slaaf in de duisternis buiten.” — Matthéüs 25:21-23, 29, 30.
14. Wat verwachtte Jezus van zijn met de geest gezalfde slaven?
14 Na een lange tijd — bijna negentien eeuwen — werd Christus in 1914, aan het einde van „de bestemde tijden der natiën”, met koningsmacht bekleed (Lukas 21:24). Kort daarna ’kwam hij en hield afrekening’ met zijn slaven, de met de geest gezalfde christenen (Matthéüs 25:19). Wat verwachtte Jezus van hen, zowel individueel als collectief? De toewijzing van de beheerder was sinds de eerste eeuw niet veranderd. Christus had talenten aan afzonderlijke personen toevertrouwd — aan „een ieder naar zijn eigen bekwaamheid”. Jezus verwachtte dan ook evenredige resultaten (Matthéüs 25:15). De regel uit 1 Korinthiërs 4:2 gold: „Wat . . . van beheerders wordt verwacht is, dat elkeen getrouw wordt bevonden.” Met de talenten woekeren betekende getrouw als gezanten van God op te treden, discipelen te maken en geestelijke waarheden aan hen uit te delen. — 2 Korinthiërs 5:20.
De „slaaf” en zijn Besturende Lichaam toen de tijd van het einde naderbij kwam
15. (a) Wat verwachtte Christus van zijn samengestelde huisbestuurder? (b) Wat wijst erop dat Christus verwachtte dat de slaafklasse hiermee bezig zou zijn voordat hij zijn huisgezin kwam inspecteren?
15 Jezus verwachtte van gezalfde christenen dat zij collectief als een getrouwe beheerder zouden optreden, die zijn lichaam van bedienden „te rechter tijd hun mate van voedselbenodigdheden” zou geven (Lukas 12:42). Christus zei volgens Lukas 12:43: „Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt!” Dit duidt erop dat Christus’ met de geest gezalfde slaven er reeds gedurende enige tijd voordat hij kwam om afrekening met hen te houden, mee bezig zouden zijn geestelijk voedsel aan leden van de christelijke gemeente, Gods huisgezin, uit te delen. Wie vond Christus daarmee bezig toen hij in 1914 terugkeerde met koninklijke macht en ertoe overging in 1918 het huis van God te inspecteren? — Maleachi 3:1-4; Lukas 19:12; 1 Petrus 4:17.
16. Waarom vond Christus, toen hij in 1918 het huis van God kwam inspecteren, de kerken van de christenheid er niet mee bezig geestelijk voedsel te rechter tijd uit te delen?
16 Naarmate Jezus’ lange wachttijd aan Jehovah’s rechterhand ten einde liep, werd het geleidelijk duidelijk wie ook al in de tijd vóór 1914 geestelijk voedsel aan Christus’ huisknechten gaf. Denkt u dat de kerken der christenheid dat deden? Stellig niet, want ze waren diep in de politiek verwikkeld. Ze hadden zich als gewillige werktuigen laten gebruiken voor de koloniale expansie en hadden geprobeerd elkaar te overtreffen in bewijzen van hun patriottisme, waardoor ze het nationalisme bevorderden. Als gevolg hiervan laadden ze niet lang daarna zware bloedschuld op zich, namelijk toen ze hun actieve steun verleenden aan de politieke regeringen die bij de eerste wereldoorlog betrokken waren. Geestelijk gesproken was hun geloof door het modernisme verzwakt. Een geestelijke crisis ontstond doordat veel van hun geestelijken een gemakkelijke prooi werden voor de hogere kritiek en het evolutionisme. Van de geestelijken der christenheid viel geen geestelijk voedsel te verwachten!
17. Waarom verwierp Christus sommige gezalfde christenen, en welke consequenties had dat voor hen?
17 Evenmin werd er in voedzaam geestelijk voedsel voorzien door die gezalfde christenen die meer belangstelling voor hun persoonlijke redding hadden, dan dat zij zich erom bekommerden met het talent van hun Meester te woekeren. Zij gaven er blijk van ’traag’ te zijn, ongeschikt om zorg te dragen voor de bezittingen van de Meester. Zij werden dus „in de duisternis buiten” geworpen, waar de kerken der christenheid zich altijd al hebben bevonden. — Matthéüs 25:24-30.
18. Wie vond de Meester ermee bezig zijn lichaam van bedienden geestelijk voedsel te rechter tijd te verschaffen, en wat is het bewijs voor dit antwoord?
18 Wie vond de Meester, Jezus Christus, toen hij in 1918 kwam om zijn slaven te inspecteren, er dus mee bezig zijn lichaam van bedienden te rechter tijd hun mate van voedselbenodigdheden te geven? Welnu, wie had, toen die tijd aanbrak, aan oprechte waarheidszoekers het juiste begrip verschaft omtrent het loskoopoffer, de goddelijke naam, de onzichtbare tegenwoordigheid van Christus en de belangrijkheid van 1914? Wie had de leugen van de Drieëenheid, de onsterfelijkheid van de menselijke ziel alsook het hellevuur ontmaskerd? En wie had voor de gevaren van de evolutietheorie en het spiritisme gewaarschuwd? De feiten laten zien dat het de groep gezalfde christenen was die zich verbonden had met de uitgevers van het tijdschrift Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence, thans genoemd De Wachttoren — Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk.
19. Hoe had zich vóór 1918 al een getrouwe slaafklasse gemanifesteerd, door middel waarvan had deze geestelijk voedsel uitgedeeld, en sinds wanneer?
19 In de uitgave van The Watchtower van 1 november 1944 stond: „In 1878, veertig jaar voordat de Heer in 1918 tot de tempel kwam, was er een klasse van oprechte gewijde christenen die zich hadden losgemaakt van de organisaties der rooms-katholieke hiërarchie en protestantse geestelijken en die ernaar streefden het christendom te beoefenen . . . Het daaropvolgende jaar, namelijk in juli 1879, verscheen de eerste uitgave van dit tijdschrift, The Watchtower, dat werd gepubliceerd opdat de waarheden die God door bemiddeling van Christus als ’voedsel te rechter tijd’ verschafte, regelmatig verspreid zouden kunnen worden aan zijn hele huisgezin van gewijde kinderen.”
20. (a) Hoe verscheen er een hedendaags besturend lichaam op het toneel? (b) Wat deden de leden van het Besturende Lichaam, en onder wiens leiding?
20 Teneinde informatie te verschaffen over de ontwikkeling van het hedendaagse Besturende Lichaam, werd in De Wachttoren van 1 april 1972 uiteengezet: „Vijf jaar later [in 1884] werd Zion’s Watch Tower Tract Society rechtspersoonlijkheid verleend en diende dit Genootschap als een ’werktuig’ om duizenden oprechte personen die trachtten God te leren kennen en zijn Woord te begrijpen . . ., van geestelijk voedsel te voorzien. Opgedragen, gedoopte, gezalfde christenen gingen zich met dat Genootschap op het hoofdbureau in Pennsylvania verbinden. Zij stelden zich, of zij nu tot de Bestuursraad behoorden of niet, beschikbaar voor het speciale werk van de ’getrouwe en beleidvolle slaaf’-klasse. Zij hielpen in het voeden en leiden van de slaafklasse en aldus verscheen er een besturend lichaam. Dit gebeurde kennelijk onder leiding van Jehovah’s onzichtbare werkzame kracht of heilige geest, en ook onder leiding van het Hoofd van de christelijke gemeente, Jezus Christus.”
21. (a) Wie trof Christus bezig met het uitdelen van geestelijk voedsel, en hoe beloonde hij hen? (b) Wat wachtte de getrouwe slaaf en zijn Besturende Lichaam?
21 Toen Jezus Christus derhalve in 1918 degenen inspecteerde die beweerden zijn slaven te zijn, trof hij een internationale groep christenen aan die bijbelse waarheden publiceerden die niet alleen binnen de gemeente konden worden gebruikt, maar ook daarbuiten in het predikingswerk. In 1919 bleek de situatie werkelijk zo te zijn als Christus had voorzegd: „Gelukkig is die slaaf wanneer zijn meester hem bij zijn aankomst daarmee bezig vindt! Voorwaar, ik zeg u: Hij zal hem aanstellen over al zijn bezittingen” (Matthéüs 24:46, 47). Deze ware christenen gingen de vreugde van hun Meester binnen. Aangezien zij zich „over weinig dingen getrouw” hadden betoond, werden zij door de Meester „over veel dingen” aangesteld (Matthéüs 25:21). De getrouwe slaaf en zijn Besturende Lichaam stonden op hun post, gereed voor een grotere toewijzing. Wat dienen wij blij te zijn dat dit zo was, want loyale christenen ontvangen door het toegewijde werk van de getrouwe slaaf en zijn Besturende Lichaam rijke zegeningen!
Hoofdpunten om te onthouden
◻ Wie is het Hoofd van Gods huisgezin, en aan wie heeft hij autoriteit gedelegeerd?
◻ Welke collectieve toewijzing gaf Christus aan de slaafklasse?
◻ Welk ander collectieve lichaam bestond er binnen de slaafklasse, en welke speciale taken had dit lichaam?
◻ Wie was, toen Christus Gods huisgezin kwam inspecteren, ermee bezig geestelijk voedsel te verschaffen aan de leden ervan?
◻ Hoe verscheen er een hedendaags besturend lichaam?
[Illustratie op blz. 10]
De eerste-eeuwse „slaaf” had een besturend lichaam dat bestond uit de apostelen en de oudere mannen van de gemeente in Jeruzalem