’Eerst moet het goede nieuws worden gepredikt’
„Ook moet eerst in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt.” — MARKUS 13:10.
1. Wat is één factor die Jehovah’s Getuigen doet verschillen van alle religies van de christenheid, en hoe komt dit?
ONDER al degenen die er aanspraak op maken christelijk te zijn, nemen alleen Jehovah’s Getuigen het prediken van het goede nieuws serieus op. Zij vormen de enige groep waarin ieder lid het als een persoonlijke verantwoordelijkheid ziet om op een geregelde basis zijn naaste te benaderen ten einde met hem over Gods voornemens te spreken. Waarom is dit zo? Omdat iedere Getuige vindt dat hij als christen in de voetstappen moet treden van Christus (1 Petrus 2:21). Wat ligt hier allemaal in opgesloten?
2. Hoe bezien veel mensen Jezus Christus, maar wat was zijn belangrijkste activiteit op aarde?
2 Voor velen is Jezus Christus alleen een man geweest die goeddeed. Hij genas de zieken, spijzigde de hongerigen en toonde liefde en goedheid jegens de behoeftigen. Maar Jezus deed veel meer. In de allereerste plaats was hij een ijverige prediker van het goede nieuws van Gods koninkrijk. Een paar maanden na zijn doop in de rivier de Jordaan begon Jezus in het openbaar te prediken: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Matthéüs 4:17). Zoals Markus in zijn verslag zegt, „ging Jezus naar Galiléa en predikte het goede nieuws van God en zei: ’De bestemde tijd is vervuld en het koninkrijk Gods is nabij gekomen. Hebt berouw en stelt geloof in het goede nieuws.’” — Markus 1:14, 15.
3, 4. (a) Waarop legde Jezus in zijn bediening de nadruk, al genas hij elke soort van ziekte? (b) Waartoe was Jezus uitgezonden? (c) Waarmee vergeleek Jezus zijn predikingswerk, en waartoe moedigde hij zijn discipelen aan?
3 Jezus nodigde Petrus, Andréas, Jakobus en Johannes uit hem te volgen en wij lezen: „Toen trok hij rond door geheel Galiléa, terwijl hij in hun synagogen onderwees en het goede nieuws van het koninkrijk predikte en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek onder het volk genas.” Toen de scharen in Galiléa hem daar wilden houden, zei hij: „Ik moet ook aan andere steden het goede nieuws van het koninkrijk Gods bekendmaken, want hiertoe werd ik uitgezonden.” Toen ging hij in de synagogen van Judéa prediken. — Matthéüs 4:18-23; Lukas 4:43, 44.
4 Weer naar Galiléa terugkerend, trok Jezus „van stad tot stad en van dorp tot dorp, terwijl hij het goede nieuws van het koninkrijk Gods predikte en bekendmaakte” (Lukas 8:1). Hij vergeleek zijn predikingswerk met een oogstwerk en zei: „De oogst is groot, maar er zijn weinig werkers. Smeekt daarom de Meester van de oogst dat hij werkers in zijn oogst uitzendt” (Matthéüs 9:35-38). Zelfs toen de scharen hem geen rust gunden, „ontving [hij] hen vriendelijk en ging tot hen spreken over het koninkrijk Gods, en hen die genezing nodig hadden, maakte hij gezond”. — Lukas 9:11.
5. Welke instructies gaf Jezus zijn apostelen en andere discipelen toen hij hen in de bediening uitzond?
5 Inderdaad genas Jezus de zieken en spijzigde hij bij bepaalde gelegenheden de hongerigen. Maar zijn voornaamste bezigheid was mensen te vertellen over het koninkrijk Gods. En hij wilde dat zijn volgelingen hetzelfde deden. Na zijn apostelen er een opleiding voor te hebben gegeven, zond hij hen twee aan twee uit om te prediken, zeggende: „Predikt op uw tocht en zegt: ’Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen’” (Matthéüs 10:7). Lukas verklaart dat hij hen uitzond „om het koninkrijk Gods te prediken en de zieken gezond te maken” (Lukas 9:2). Ook aan de zeventig discipelen gaf Jezus de opdracht ’de zieken te genezen en hun te blijven zeggen dat het koninkrijk Gods nabij is gekomen’. — Lukas 10:9.
6. Welke instructies gaf Jezus zijn volgelingen ten aanzien van hun bediening voordat hij naar de hemel opsteeg?
6 Voordat Jezus naar de hemel opsteeg, droeg hij zijn volgelingen op het predikingswerk voort te zetten en zelfs uit te breiden. Hij gebood hun: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën . . . en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Matthéüs 28:19, 20). Verder zei hij: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u gekomen is, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samária en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:8). Zowel Jezus als zijn apostelen schonken dus eerst aandacht aan de prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk.
Het Koninkrijk moet in onze tijd gepredikt worden
7. Wat zei Jezus over een predikingswerk dat in „het besluit van het samenstel van dingen” verricht moest worden?
7 In zijn profetie over gebeurtenissen die zouden plaatsvinden in „het besluit van het samenstel van dingen” zei Jezus: „En dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Matthéüs 24:3, 14). Of, zoals het in Markus 13:10 staat weergegeven: „Ook moet eerst in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt.” — Zie ook Openbaring 14:6, 7.
8. (a) Wat behelsde het goede nieuws in de tijd van de apostelen? (b) Wat omvat de boodschap van het goede nieuws nu?
8 In „de laatste dagen” omvat het goede nieuws van het Koninkrijk meer dan in de tijd dat Jezus op aarde was. Jezus predikte dat het Koninkrijk nabij was gekomen, waarmee hij de aandacht vestigde op het feit dat hij zich als de Messías en Koning in hun midden bevond (2 Timótheüs 3:1; Matthéüs 4:17; Lukas 17:21). Het goede nieuws dat door de vroege christenen werd gepredikt, behelsde ook de kwestie van Jezus’ opstanding en hemelvaart, en het moedigde zachtmoedigen aan geloof te stellen in het komende Koninkrijk (Handelingen 2:22-24, 32; 3:19-21; 17:2, 3; 26:23; 28:23, 31). Nu wij in „het besluit van het samenstel van dingen” zijn aangeland, omvat de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk ook de spectaculaire boodschap dat het Koninkrijk in de hemel is opgericht. — Openbaring 11:15-18; 12:10.
Wie zullen het goede nieuws prediken?
9. (a) Hoe zullen sommigen misschien betogen dat het prediken van het goede nieuws niet voor alle christenen in deze tijd verplicht is? (b) Van wie maakte Jehovah in het verleden gebruik om zijn woord te prediken, en wat betekent dit voor ons in deze tijd?
9 Wie zouden er thans een aandeel moeten hebben aan het predikingswerk? De christenheid is kennelijk van mening dat deze verplichting niet op iedereen rust, en het is waar dat toen Jezus zei dat het goede nieuws gepredikt zou worden, hij niet specificeerde wie dat zouden doen. Maar wie anders zou Jehovah voor een dergelijk werk gebruiken dan degenen die reeds geloof stellen in zijn Woord en zijn begonnen het in hun leven toe te passen? Toen Jehovah in de dagen van Noach besloot de goddeloze mensenwereld te waarschuwen voor een komende vernietiging, gebruikte hij een man die „wandelde met de ware God” (Genesis 6:9, 13, 14; 2 Petrus 2:5). Toen hij profetische boodschappen aan Israël wilde laten overbrengen, zond hij ’zijn knechten, de profeten’ (Jeremia 7:25; Amos 3:7, 8). De opgedragen natie Israël was een natie van zijn getuigen (Exodus 19:5, 6; Jesaja 43:10-12). Ja, Jehovah gebruikte zijn opgedragen dienstknechten als zijn getuigen.
10. Hoe valt uit de bewoordingen van Matthéüs 28:19, 20 op te maken dat het gebod om discipelen te maken voor alle christenen geldt?
10 Sommigen hebben aangevoerd dat het gebod in Matthéüs 28:19, 20 om discipelen te maken alleen aan de apostelen werd gegeven en daarom niet voor christenen in het algemeen geldt. Maar merk op wat Jezus zei: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën . . . en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” Jezus’ volgelingen moesten nieuwe discipelen leren alle dingen te onderhouden die Jezus geboden had. En een van de dingen die hij geboden had, was ’te gaan en discipelen te maken’. Stellig moest alle nieuwe discipelen geleerd worden ook dat specifieke gebod te onderhouden.
11. (a) Welke verplichting rustte op de christelijke gemeente in de eerste eeuw? (b) Wat is noodzakelijk wil iemand gered worden, en wat houdt dit in?
11 De christelijke gemeente in de eerste eeuw werd aangeduid als ’een volk [van God] tot een speciaal bezit, opdat zij alom de voortreffelijkheden zouden bekendmaken van degene die hen uit de duisternis had geroepen tot zijn wonderbaar licht’ (1 Petrus 2:9). De leden ervan legden ijverig getuigenis af van het koninkrijk Gods (Handelingen 8:4, 12). Tot alle „heiligen”, gezalfde christenen, in Rome werd gezegd dat ’men met de mond een openbare bekendmaking tot redding doet’ en dat ’een ieder die de naam van Jehovah aanroept, gered zal worden’ (Romeinen 1:7; 10:9, 10, 13). Deze openbare bekendmaking tot redding, die iemand bij zijn doop doet, houdt ook in dat hij in het openbaar het goede nieuws van Jehovah’s koninkrijk predikt.
12, 13. (a) Wat omvat „de openbare bekendmaking van onze hoop” waarvan in Hebreeën 10:23 melding wordt gemaakt? (b) Hoe laat Psalm 96 de noodzaak voor een openbare bekendmaking buiten de gemeente zien, en hoe vindt dit ondersteuning in Openbaring 7:9, 10?
12 De apostel Paulus schreef aan de Hebreeuwse christenen: „Laten wij zonder wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van onze hoop, want hij die beloofd heeft, is getrouw” (Hebreeën 10:23). Deze openbare bekendmaking beperkt zich niet tot uitingen tijdens bijeenkomsten van de gemeente (Psalm 40:9, 10). Een profetisch gebod om buiten de gemeente, tot de natiën, te prediken, vinden wij duidelijk in de woorden van Psalm 96:2, 3, 10: „Vertelt van dag tot dag het goede nieuws van de redding door hem. Maakt onder de natiën zijn heerlijkheid bekend, onder alle volken zijn wonderwerken. Zegt onder de natiën: ’Jehovah zelf is koning geworden.’” En inderdaad gaf Jezus in Matthéüs 28:19, 20 en Handelingen 1:8 christenen het gebod tot de natiën te prediken.
13 Op deze openbare prediking doelt Paulus in zijn verdere woorden tot de gezalfde Hebreeuwse christenen: „Laten wij door bemiddeling van hem God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken” (Hebreeën 13:15). Het boek Openbaring laat ons zien dat ook de „grote schare” die uit alle natiën is bijeengebracht, uit personen bestaat die met een luide stem uitroepen: „Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam” (Openbaring 7:9, 10). In deze tijd van het besluit van het samenstel van dingen wordt de prediking van het goede nieuws dus verricht door Jehovah’s opgedragen Getuigen, het overblijfsel van Christus’ geestelijke broeders en hun met schapen te vergelijken metgezellen die de „grote schare” vormen. Maar hoe moet dit werk in de praktijk verricht worden?
„In het openbaar en van huis tot huis”
14. Waar verrichtte Jezus zijn prediking, en wat kunnen wij daaruit leren?
14 Jezus predikte rechtstreeks tot de mensen. Zo lezen wij dat hij in de synagogen predikte. Waarom? Omdat mensen daar op de sabbat bijeenkwamen en luisterden naar het voorlezen en bespreken van de Schrift (Matthéüs 4:23; Lukas 4:15-21). Jezus predikte ook tot mensen die hij onderweg trof, mensen aan de zeeoever, op een berghelling, bij een bron buiten een stad, en in de huizen. Waar zich maar mensen bevonden, predikte Jezus tot hen. — Matthéüs 5:1, 2; Markus 1:29-34; 2:1-4, 13; 3:19; 4:1, 2; Lukas 5:1-3; 9:57-60; Johannes 4:4-26.
15. (a) Welke instructies gaf Jezus zijn discipelen toen hij hen uitzond om te prediken? (b) Hoe hebben sommige bijbelcommentators dit uitgelegd?
15 Toen Jezus zijn discipelen uitzond om te prediken, zond hij hen ook rechtstreeks naar de mensen toe. Dit valt op te maken uit zijn instructies die in Matthéüs 10:1-15, 40-42 staan opgetekend. In 10 vers 11 verklaarde hij: „Welke stad of welk dorp gij ook binnengaat, onderzoekt wie daarin het waard is, en blijft daar totdat gij vertrekt.” De Jerusalem Bible geeft dit vers weer met: „Vraag naar iemand die betrouwbaar is”, alsof de discipelen bij een vooraanstaand of welingelicht persoon in het dorp moesten informeren wie een goede reputatie had en het daarom waard was de boodschap te horen. (Zie ook Weymouth en de King James Version.) En dat is dan ook de uitleg die sommige bijbelcommentators van vers 11 geven.
16. Welke objectievere beschouwing van Jezus’ woorden in Matthéüs 10:11 laat zien hoe de apostelen moesten zoeken naar personen die het waard waren?
16 Men dient echter in gedachte te houden dat de theologen van de christenheid in het algemeen niet van huis tot huis gaan, en dat veel bijbelcommentators geneigd zijn de Schrift uit te leggen binnen de context van hun eigen ervaring. Een objectievere beschouwing van Jezus’ instructie wijst uit dat hij het erover had dat zijn discipelen, hetzij van huis tot huis of in het openbaar, naar mensen moesten zoeken die het waard waren dat hun de boodschap van het Koninkrijk werd uiteengezet (Matthéüs 10:7). Hun individuele reactie zou dit duidelijk maken. — Matthéüs 10:12-15.
17. Wat bewijst dat Jezus’ discipelen voor hun bezoeken aan personen die het waard waren, niet alleen maar afgingen op aanbevelingen of slechts van tevoren gemaakte afspraken nakwamen?
17 Dit blijkt uit Jezus’ woorden in Matthéüs 10:14: „Als iemand u ergens niet ontvangt of niet naar uw woorden luistert, verlaat dan dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten.” Jezus sprak erover dat zijn discipelen zonder voorafgaande uitnodiging mensen zouden bezoeken om tot hen te prediken. Goed, zij zouden ook onderdak aanvaarden in een van de huisgezinnen waar gunstig op de boodschap werd gereageerd (Matthéüs 10:11). Het belangrijkste was echter het predikingswerk. In Lukas 9:6 staat: „Toen gingen zij op weg en trokken van dorp tot dorp het gebied door, terwijl zij overal het goede nieuws bekendmaakten en genezingen verrichtten.” (Zie ook Lukas 10:8, 9.) Personen die het waard waren, die de discipelen in hun huis ontvingen als profeten en hun wellicht „een beker koud water” gaven of zelfs onderdak boden, zouden hun beloning niet mislopen. Zij zouden de Koninkrijksboodschap horen. — Matthéüs 10:40-42.
18, 19. (a) Hoe verrichtten de vroege christenen volgens Handelingen 5:42 hun predikingswerk? (b) Hoe laten Paulus’ woorden in Handelingen 20:20, 21 zien dat hij sprak over een bediening ten behoeve van niet-gelovigen, en niet over herderlijk werk binnen de gemeente?
18 Nadat de christelijke gemeente was opgericht, lezen wij over de apostelen: „En zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken” (Handelingen 5:42; zie de voetnoot in de Engelse NW-Verwijsbijbel). De uitdrukking in het Grieks die met „van huis tot huis” is vertaald, is katʼ oiʹkon. Kaʹta is hier in distributieve zin gebruikt. Men zou dan ook kunnen zeggen dat de prediking van de discipelen gedistribueerd werd van huis tot huis. Zij legden geen van tevoren afgesproken gezelligheidsbezoekjes af. Een soortgelijk gebruik van kaʹta vinden wij in Lukas 8:1 in de uitdrukking „van stad tot stad en van dorp tot dorp”.
19 Dezelfde uitdrukking in het meervoud, katʼ oiʹkous, wordt door de apostel Paulus in Handelingen 20:20 gebruikt. Daar verklaarde hij zich „er niet van [te hebben] weerhouden . . . u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen”. De uitdrukking „van huis tot huis” wordt in sommige vertalingen weergegeven met „in uw huizen”. Sommige bijbelcommentators in de christenheid zeggen dan ook dat Paulus hier verwijst naar herderlijke bezoeken in de huizen van gelovigen. Maar Paulus’ volgende woorden laten zien dat hij sprak over een bediening ten behoeve van niet-gelovigen, want hij zegt: „Doch ik heb zowel aan joden als aan Grieken grondig getuigenis afgelegd omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus.” — Handelingen 20:21.
20. (a) In welke mate hebben Jehovah’s Getuigen in onze tijd het goede nieuws van het Koninkrijk gepredikt? (b) Hoe bezien sommigen het doorgaan met de prediking wellicht?
20 Van deze methode om de mensen te bereiken dient men zich daarom te bedienen in onze tijd waarin het „goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde [moet] worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën” (Matthéüs 24:14). Al meer dan 65 jaar prediken Jehovah’s Getuigen ijverig het goede nieuws van Gods opgerichte koninkrijk in het openbaar en van huis tot huis — momenteel in ruim 200 landen. Wat een groots getuigenis wordt er gegeven! En dit ondanks het feit dat thans de meesten de boodschap horen „zonder te reageren”, en sommigen zelfs met ergernis (Matthéüs 13:15). Waarom blijven Jehovah’s Getuigen prediken in gebieden waar mensen niet willen luisteren of hen zelfs tegenstaan? Deze vraag zal in het volgende artikel beschouwd worden.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat kenmerkte volgens de Schrift Jezus’ bediening?
◻ Welke aanwijzingen kregen de apostelen in hun bediening?
◻ Welk werk moet er in onze tijd worden gedaan, en waarom?
◻ Van wie zou Jehovah gebruik maken om in onze tijd het goede nieuws te prediken?
◻ Waar en hoe moet het predikingswerk worden verricht?