De zienswijze van de bijbel
Moeten wij onze geloften nakomen?
EEN overigens gelukkig getrouwd paar staat voor een hartverscheurend probleem. Toen zij jaren geleden in bijzonder netelige gezinsproblemen verwikkeld waren, beloofden zij plechtig een tiende van hun inkomen aan God te schenken als hij hen uit hun moeilijkheden zou halen. Nu, op hoge leeftijd en geconfronteerd met onverwachte financiële problemen, vragen zij zich af: „Zijn wij verplicht ons aan die gelofte te houden?”
Het lastige parket waarin zij zitten, onderstreept de raad van de wijze man, niet te haastig te zijn met woorden: „Het is beter dat gij niet plechtig belooft, dan dat gij plechtig belooft en niet betaalt. Laat niet toe dat uw mond uw vlees doet zondigen, en zeg niet voor het aangezicht van de engel dat het een vergissing was.” — Prediker 5:5, 6.
Geen slappe excuses
Lichtvaardig gedane eden en vage beloften mogen dan de norm zijn in de hedendaagse toegeeflijke samenleving, wij kunnen niet verwachten dat God knap verzonnen excuses gelooft; zelfs zakenmensen weten wel beter. Zo wordt in het artikel „Zakelijke integriteit: Een oxymoron?” in het blad voor het bedrijfsleven Industry Week verzucht: „Wij gaan er niet meer van uit dat mensen de waarheid spreken, dat zij doen wat juist is in plaats van slim, dat zij aan hun verplichtingen voldoen.” Hoewel handige leugens zoals „de cheque is onderweg” bij menselijke schuldeisers misschien even wat ademruimte geven, laten engelen zich nooit misleiden.
Dit wil niet zeggen dat God engelen gebruikt om het inlossen van geloften af te dwingen zoals een onscrupuleus woekeraar van zware jongens gebruik maakt om van zijn ongelukkige slachtoffers woekerrente los te krijgen. In plaats daarvan laat God zijn engelen liefdevol „geesten voor [opbouwende] openbare dienst [zijn], uitgezonden om te dienen ten behoeve van hen die redding zullen beërven” (Hebreeën 1:14). Als zodanig kunnen engelen een rol spelen bij het verhoren van onze oprechte gebeden en doen zij dat ook.
Als wij echter loze beloften blijven doen in onze gebeden, kunnen wij dan met recht Gods zegen verwachten? De wijze man verklaart: „Waarom zou de ware God verontwaardigd worden wegens uw stem en het werk van uw handen [althans tot op zekere hoogte] teniet moeten doen?” — Prediker 5:6b.
Het is dan ook niet de angst voor een wrekende engel die ons ertoe moet bewegen onze geloften in te lossen in plaats van met excuses te komen. Wij moeten veeleer prijs stellen op een goede verhouding met God en oprecht Gods gunst op onze activiteit wensen. Het bovengenoemde echtpaar bracht het schitterend als volgt onder woorden: „Wij willen een rein geweten tegenover God hebben en in overeenstemming met zijn wil handelen.”
Behoud een goed geweten
Om een rein geweten te hebben in verband met het inlossen van een gelofte, moeten wij eerlijk tegenover onszelf zijn. Ter illustratie: Stel dat iemand u een groot bedrag schuldig was maar door tegenslag niet in staat bleek zijn schuld af te lossen. Wat zou u liever hebben — dat hij zich van de hele schuld afmaakte als onmogelijk af te lossen, of dat hij op zijn minst afsprak u naar vermogen geregeld kleine bedragen te betalen?
Veronderstel in dezelfde geest eens dat de overhaaste gelofte die iemand heeft afgelegd om al zijn tijd of andere middelen aan juiste christelijke activiteiten te wijden, gewoon niet na te komen is. Zouden wij ons dan niet moreel verplicht moeten voelen om ons er naargelang onze huidige omstandigheden dat toelaten, zo goed mogelijk aan te houden? „Indien de bereidheid er eerst is,” schreef Paulus, „dan is ze vooral aanvaardbaar naar hetgeen men heeft”, of wij nu veel kunnen geven of slechts weinig (2 Korinthiërs 8:12). Maar hoe staat het met geloften die iemand heeft gedaan voordat hij of zij een nauwkeurige kennis van de bijbelse waarheid had?
Onjuiste of onschriftuurlijke geloften
Als wij vernemen dat een gelofte onrein of immoreel is, dan moeten wij die onmiddellijk herroepen om onze handen niet te branden! (2 Korinthiërs 6:16-18) Voorbeelden van onreine geloften zijn:
◻ Geloften gedaan aan valse goden of godinnen, zoals de Babylonische „koningin des hemels”. — Jeremia 44:23, 25.
◻ Onwettige geloften, zoals de eed van veertig mannen om geen hap voedsel te gebruiken voordat zij de apostel Paulus gedood hadden. — Handelingen 23:13, 14.
◻ Geloften die met afvalligheid verband houden, te wijten aan de „leringen van demonen, door . . . mensen die leugens spreken, . . . die verbieden te trouwen en gebieden zich te onthouden van spijzen die God heeft geschapen om met dankzegging te worden gebruikt door hen die geloof hebben en de waarheid nauwkeurig kennen”. — 1 Timotheüs 4:1-3.
Het kan klaarblijkelijk dus zijn dat wij sommige geloften uit het verleden ongeldig moeten verklaren. Maar waarom zouden wij in het geval van geloften waarbij niets onschriftuurlijks betrokken was, proberen eronderuit te komen? Moeten wij met onze huidige nauwkeurige kennis geen groter respect dan ooit tonen voor in het verleden gedane geloften?
Overdenk uw vroegere en toekomstige geloften
Wij moeten daarom ook heel goed nadenken voordat wij eventuele toekomstige geloften aan onze aanbidding verbinden. Geloften mogen niet eenvoudig gebruikt worden als motivatie om iets te doen of te laten, bijvoorbeeld meer tijd aan de christelijke aanbidding te besteden of zich niet meer te overeten. Jezus maakte echter niet tegen alle eden bezwaar, niet tegen de eed bijvoorbeeld die wel bij een rechtszaak wordt verlangd. Maar hij trok blijkbaar de grens bij lukraak geuite eden, want hij waarschuwde: „Tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moogt niet zweren zonder uw eed gestand te doen, maar gij moet uw geloften aan Jehovah betalen.’ Ik zeg u echter: Zweert in het geheel niet” (Mattheüs 5:33, 34). Waarom stelde hij zich op dat standpunt? Waren geloften minder gepast geworden dan vroeger?
De eden die gelovigen in oude tijden aflegden, waren vaak voorwaardelijk. Zij beloofden Jehovah dan in een plechtig gebed: ’Als u me door deze crisis heen helpt, zal ik dit of dat voor u doen.’ Maar Jezus zei: „Indien gij de Vader om iets vraagt, zal hij het u in mijn naam geven.” Jezus raadde gelovigen uit zijn tijd dus allesbehalve aan voorwaardelijke geloften te doen, maar verzekerde hun juist: „Tot op de tegenwoordige tijd hebt gij niets in mijn naam gevraagd. Vraagt en gij zult ontvangen.” — Johannes 16:23, 24.
Dit vertrouwen in de naam of de positie van Jezus moet ook een troost zijn voor iedereen die zich nog steeds schuldig voelt omdat hij, hoe hij zijn best ook doet, niet kan volbrengen wat hij God „onbezonnen met zijn lippen” heeft beloofd (Leviticus 5:4-6). Zonder onze vroegere geloften licht op te nemen, kunnen wij nu dus niet alleen in Jezus’ naam bidden, maar ook een beroep op God doen Jezus’ loskoopoffer voor onze zonden aan te wenden en hem om vergeving smeken in Jezus’ naam. Zo kunnen wij „de volle verzekerdheid van het geloof” ontvangen, ’nu ons hart gezuiverd is van een boos geweten’. — Hebreeën 10:21, 22.
[Illustratieverantwoording op blz. 24]
Priesters die een gelofte afleggen in Montmartre