RENTE
Percentsgewijze vergoeding die een schuldenaar betaalt voor het gebruik van datgene wat hij heeft geleend.
Reeds in het 2de millennium v.G.T. had Babylon een volledig ontwikkeld leenstelsel. De Codex Hammurabi laat zien dat de rente op geld en graan twintig procent was en stipuleerde dat een koopman die een hogere rente vorderde, het geleende bedrag erbij zou inschieten. In tegenstelling daarmee verbood de Wet die God aan Israël gaf, het tegen rente lenen aan behoeftige mede-Israëlieten. Niemand mocht profiteren van de financiële moeilijkheden waarin een ander verkeerde (Ex 22:25; Le 25:36, 37; De 23:19). En Spreuken 28:8 geeft te kennen dat rijkdom die verworven wordt uit onrechtvaardig geïnde rente, uiteindelijk in het bezit komt van „wie gunst betoont aan de geringen”.
Van buitenlanders mochten de Israëlieten wel rente nemen (De 23:20). Volgens joodse commentators heeft dit geen betrekking op noodsituaties, maar op zakelijke leningen (The Pentateuch and Haftorahs, onder redactie van J. H. Hertz, Londen, 1972, blz. 849). Gewoonlijk vertoefden buitenlanders slechts tijdelijk in Israël, veelal als kooplieden, en kon men terecht verwachten dat zij rente betaalden, te meer omdat zij zelf ook tegen rente uitleenden.
Terwijl gewetensvolle Israëlieten Gods wet inzake het renteloos lenen gehoorzaamden (Ps 15:5; Ez 18:5, 8, 17), werd het mettertijd blijkbaar heel gewoon om rente te eisen en kregen behoeftige schuldenaars het zwaar te verduren (Ne 5:1-11; Jes 24:2; Ez 18:13; 22:12). Jezus Christus hield Gods wet in dit opzicht echter hoog en gaf er zelfs een bredere toepassing aan, door te zeggen: „Blijft . . . lenen zonder rente, zonder te hopen iets terug te krijgen” (Lu 6:34, 35). Het zou daarom misplaatst zijn te weigeren iemand te helpen die wegens voortdurende tegenspoed en niet door een fout van hemzelf zijn schuld misschien niet kan terugbetalen. Maar wanneer de lening niet nodig is om armoede te lenigen, zou er geen bezwaar tegen zijn om rente te berekenen op een lening. Dat het juist is rente te ontvangen op geïnvesteerd kapitaal, blijkt uit het feit dat Jezus zelf in een van zijn illustraties liet uitkomen dat de slechte slaaf berispt werd omdat hij het geld van zijn meester niet bij de bankiers had gedeponeerd, zodat het rente had kunnen opleveren. — Mt 25:26, 27; Lu 19:22, 23.