BODE, BOODSCHAPPER
Iemand die een mondelinge of schriftelijke boodschap overbrengt, of die op een missie wordt gezonden (Ge 32:3-6; Re 6:34, 35; 11:12-27; 2Sa 5:11; 1Kon 19:2; 2Kon 19:8-14; Lu 7:18-24; 9:52). Soms dienden hardlopers of renboden in deze hoedanigheid (2Kr 30:6-10; Jer 51:31). Wanneer een boodschap heel snel overgebracht moest worden, werden boden te paard ingezet (2Kon 9:17-19; Es 8:10-14; zie KOERIER). In de oudheid behoorden tot de boden ook herauten, die koninklijke of staatsverordeningen afkondigden (Da 3:4-6; 5:29). Boden werden ook uitgezonden teneinde om vrede te smeken (Jes 33:7), om militaire ondersteuning te vragen (2Kon 16:7; 17:4), of om schatting of de overgave van een stad te eisen (1Kon 20:1-9; 2Kon 18:17-35). Teneinde hun missie te kunnen volbrengen, werd hun vrije doortocht verleend. Een onwaardige behandeling van koninklijke boden die voor een hoffelijkheidsbezoek naar een andere natie waren gezonden, was ernstig genoeg om een oorlog te ontketenen. — 2Sa 10:1-7; zie GEZANT.
Zowel het Hebreeuwse als het Griekse woord voor „bode” of „boodschapper” kan betrekking hebben op hemelse boodschappers of engelen (Ps 104:4; Jo 1:51). Of er menselijke boodschappers of engelenboden worden bedoeld, kan uit de context worden opgemaakt. In Jesaja 63:9 bijvoorbeeld is Jehovah’s „persoonlijke boodschapper” klaarblijkelijk zijn engel, want deze boodschapper redde de Israëlieten. — Vgl. Ex 14:19, 20.
Behalve van engelenboden heeft Jehovah zich herhaaldelijk van menselijke boodschappers bediend om mannen en vrouwen op aarde over bepaalde dingen in te lichten of om andere taken te vervullen (zie ENGEL). Zijn profeten en priesters waren zijn boodschappers voor de natie Israël (2Kr 36:15, 16; Hag 1:13; Mal 2:7). De uitingen van zijn profeten gingen onherroepelijk in vervulling, want Jehovah is ’Degene die de raad van zijn eigen boden volledig ten uitvoer brengt’. — Jes 44:26.
De „boodschapper van het verbond”. Als vervulling van Maleachi 3:1 verscheen Johannes de Doper als de boodschapper die voor Jehovah de weg bereidde door de joden op de komst van Gods voornaamste vertegenwoordiger, Jezus Christus, voor te bereiden. — Mt 11:10, 11; Mr 1:1-4; Lu 7:27, 28.
Als de voorzegde „boodschapper van het verbond” kwam Jezus Christus tot de tempel en reinigde deze (Mt 21:12, 13; Mr 11:15-17; Lu 19:45, 46). Hij was kennelijk de boodschapper van het Abrahamitische verbond, want op grond van dit verbond zouden de joden als eersten de gelegenheid krijgen om erfgenamen van het Koninkrijk te worden. Op dit verbond beriep Petrus zich toen hij de joden tot berouw aanspoorde. Het is ook opmerkenswaard dat Zacharias, de vader van Johannes de Doper, melding maakte van het Abrahamitische verbond in verband met het feit dat Jehovah ’een hoorn van redding in het huis van David’ had verwekt, welke hoorn de Messias was. — Vgl. Mt 10:5-7; 15:24; 21:31; Lu 1:69-75; Han 3:12, 19-26.