Onderwijs in het openbaar en van huis tot huis
’Ik ben er niet voor teruggeschrokken . . . u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen.’ — HANDELINGEN 20:20, Byington.
1. Welk commentaar gaf een katholieke geestelijke op de doeltreffendheid van de van-huis-tot-huisbediening van Jehovah’s Getuigen?
„KATHOLIEKEN brengen Evangelie van deur tot deur”. Zo luidde een kop in The Providence Sunday Journal van 4 oktober 1987. De krant berichtte dat een van de voornaamste doelstellingen van deze activiteit was, „enkele van hun inactieve parochianen uit te nodigen zich weer actiever met het parochieleven te gaan bezighouden”. Geestelijke John Allard, raadsman van het Bureau voor Evangelisatie in het diocees Providence (VS), werd als volgt geciteerd: „Wij zullen beslist heel wat scepticisme ontmoeten. De mensen zullen zeggen: ’Daar gaan ze, net als de Jehovah’s Getuigen.’ Maar de Jehovah’s Getuigen zijn doeltreffend, waar of niet? Ik wil wedden dat u een willekeurige Koninkrijkszaal in de staat [Rhode Island, VS] kunt binnenlopen en daar hele gemeenten van gewezen katholieken zult aantreffen.”
2. Welke vraag wordt terecht opgeworpen?
2 Ja, Jehovah’s Getuigen staan alom bekend wegens hun doeltreffende van-huis-tot-huisbediening. Maar waarom gaan zij van huis tot huis?
De apostolische methode
3. (a) Welke opdracht gaf Jezus Christus zijn discipelen? (b) Wat was de voornaamste manier waarop Christus’ vroege volgelingen hun opdracht ten uitvoer brachten?
3 Jezus Christus gaf zijn volgelingen de betekenisvolle opdracht: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb. En ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Mattheüs 28:19, 20). De voornaamste manier waarop dat werk gedaan zou worden, werd onmiddellijk na de pinksterdag van 33 G.T. duidelijk. „Zij bleven zonder ophouden elke dag in de tempel en van huis tot huis onderwijzen en het goede nieuws over de Christus, Jezus, bekendmaken” (Handelingen 5:42). Zo’n twintig jaar later hield de apostel Paulus zich met de van-huis-tot-huisbediening bezig, want hij bracht de christelijke ouderlingen uit de stad Efeze in herinnering: „Ik [heb] mij er niet van . . . weerhouden u al wat nuttig was te vertellen en u in het openbaar en van huis tot huis te onderwijzen.” — Handelingen 20:20.
4. Waarom kunnen wij zeggen dat Handelingen 5:42 en Handelingen 20:20 betekenen dat de prediking van Jezus’ volgelingen van huis tot huis werd verbreid?
4 In Handelingen 5:42 zijn de woorden „van huis tot huis” de vertaling van katʼ oiʹkon. Kaʹta wordt hier in „distributieve” zin gebruikt. De prediking van de discipelen werd derhalve van het ene huis naar het andere „gedistribueerd” of verbreid. In een commentaar op Handelingen 20:20 schreef Randolph O. Yeager dat Paulus „zowel op openbare vergaderingen [de·moʹsi·a] als van huis tot huis (distributief [kaʹta] met de accusatief) [onderwees]. Paulus had drie jaar in Efeze doorgebracht. Hij bezocht ieder huis, of in elk geval predikte hij tot alle mensen (vers 26). Hier vinden wij de schriftuurlijke rechtvaardiging voor zowel de van-huis-tot-huisevangelisatie als de evangelisatie op openbare vergaderingen.”
5. Waarom had Paulus het in Handelingen 20:20 niet uitsluitend over gezelligheidsvisites bij ouderlingen of over herderlijke bezoeken?
5 Een soortgelijk gebruik van kaʹta komt voor in Lukas 8:1, waar gezegd wordt dat Jezus „van stad tot stad en van dorp tot dorp” predikte. In Handelingen 20:20 gebruikte Paulus de meervoudsvorm katʼ oiʹkous. Hier staat in sommige bijbelvertalingen „in uw huizen”. Maar de apostel doelde niet uitsluitend op gezelligheidsvisites bij ouderlingen of herderlijke bezoeken in de huizen van medegelovigen. Zijn volgende woorden tonen aan dat hij sprak over een van-huis-tot-huisbediening onder ongelovigen, want hij zei: „Doch ik heb zowel aan joden als aan Grieken grondig getuigenis afgelegd omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus” (Handelingen 20:21). Medegelovigen hadden reeds berouw getoond en geloof geoefend in Jezus. Vandaar dat zowel Handelingen 5:42 als Handelingen 20:20 betrekking heeft op het prediken tot ongelovigen „van huis tot huis” of van deur tot deur.
Geen vervanging ervoor
6. Wat is er gezegd over de aard van Paulus’ predikingswerk in Efeze?
6 In een commentaar op Paulus’ woorden in Handelingen 20:20 schreef Abiel Abbot Livermore in 1844: „Hij stelde zich er niet tevreden mee slechts in de openbare vergadering toespraken te houden, met voorbijzien van andere mogelijkheden, maar legde zich op persoonlijke basis, van huis tot huis, ijverig op zijn belangrijke werk toe en bracht de waarheid des hemels letterlijk bij de haard en het hart van de Efeziërs thuis.” Meer recent werd opgemerkt: „De van-huis-tot-huisverbreiding van het evangelie karakteriseerde de eerste-eeuwse christenen van meet af aan (vgl. Handelingen 2:46; 5:42). . . . [Paulus] had zich grondig gekweten van zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van zowel joden als heidenen in Efeze, en er was voor hen geen verontschuldiging meer als zij in hun zonden ten onder gingen.” — The Wesleyan Bible Commentary, Deel 4, blz. 642, 643.
7. Waarom kan er gezegd worden dat God de van-huis-tot-huisbediening van Jehovah’s Getuigen goedkeurt?
7 Hoewel spreken in het openbaar zijn plaats heeft bij de bekendmaking van het goede nieuws, is het geen vervanging voor het persoonlijke contact aan de deur. In dit verband zei de bijbelgeleerde Joseph Addison Alexander: „De kerk heeft nog niets uitgevonden wat de plaats van de prediking in de kerk en bij de huizen kan innemen of de uitwerking daarvan kan evenaren.” De bijbelgeleerde O. A. Hills zei in dit verband: „Het onderwijs in het openbaar en het onderwijs van huis tot huis moeten hand in hand gaan.” Jehovah’s Getuigen verschaffen onderricht door middel van lezingen op hun wekelijkse openbare vergaderingen. Zij beschikken ook over duidelijke bewijzen dat de apostolische methode om de bijbelse waarheid van huis tot huis te verbreiden doeltreffend is. En Jehovah hecht er beslist zijn goedkeuring aan, want als gevolg van die bediening doet hij elk jaar duizenden mensen naar zijn verheven aanbidding stromen. — Jesaja 2:1-4; 60:8, 22.
8. (a) Wat is er gezegd over de reden waarom de van-huis-tot-huisprediking doeltreffend is? (b) Hoe kunnen Jehovah’s Getuigen met Paulus vergeleken worden wat de prediking op de stoep en andere vormen van getuigenis geven betreft?
8 Een andere autoriteit heeft gezegd: „De mensen kunnen gemakkelijker het onderwijs onthouden dat is gegeven op hun eigen stoep dan op de stoep van de kerk.” Welnu, Paulus stond geregeld op de stoep en gaf daarmee een voortreffelijk voorbeeld als bedienaar. „Hij stelde zich er niet tevreden mee in de synagoge en op de markt te onderwijzen en gesprekken te voeren”, schreef de bijbelgeleerde Edwin W. Rice. „Hij ’onderwees’ altijd ijverig ’van huis tot huis’. De strijd die hij in Efeze voerde, was een van-huis-tot-huis-, van-man-tegen-man-, van-aangezicht-tot-aangezichtgevecht tegen het kwaad, met het doel mensen voor Christus te winnen.” Jehovah’s Getuigen beseffen dat gesprekken van persoon tot persoon op de stoep doeltreffend zijn. Bovendien brengen zij nabezoeken en praten zelfs graag met tegenstanders indien die bereid zijn de gelegenheid tot een redelijke discussie te geven. Wat een overeenkomst met Paulus! Over hem schreef F. N. Peloubet: „Paulus’ werk bestond niet louter in het houden van bijeenkomsten. Ongetwijfeld bezocht hij veel mensen persoonlijk bij hen thuis wanneer hij ook maar hoorde dat iemand vragen had of zo belangstellend of ook wel vijandig was dat hij over religie wilde praten.”
Ouderlingen moeten de leiding nemen
9. Welk voorbeeld gaf Paulus zijn medeouderlingen?
9 Welk voorbeeld gaf Paulus zijn medeouderlingen? Hij liet zien dat zij vrijmoedige en onvermoeibare van-huis-tot-huisverkondigers van het goede nieuws moesten zijn. In 1879 schreef J. Glentworth Butler: „[De Efezische ouderlingen] wisten dat [Paulus] zich in zijn prediking volstrekt niet liet beheersen door de gedachte aan persoonlijk gevaar of populariteit; dat hij niets had achtergehouden van de onontbeerlijke waarheid; dat hij niet met een eenzijdige voorliefde had uitgeweid over bijzondere of nieuwe aspecten van de waarheid, maar dat hij uitsluitend alles wat nuttig was ’tot stichting’ of tot opbouw beklemtoond had: de gehele raad Gods in zijn zuiverheid en volheid! En dit getrouwe ’uiteenzetten’, dit vurige ’onderwijzen’ van de christelijke waarheid, was zijn gewoonte geweest, niet alleen in de school van Tyrannus en op andere vergaderplaatsen van discipelen, maar ook in elk huisgezin dat hij maar kon bereiken. Van huis tot huis en van ziel tot ziel had hij dag aan dag de blijde boodschap gebracht met een zelfde vurig verlangen als Christus. Voor alle klassen en rassen, voor de vijandige jood en de spottende Griek, was zijn ene thema — dat wat, indien volledig uitgewerkt, alle andere fundamentele reddende waarheden omvat — berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus Christus.”
10, 11. (a) Wat verwachtte Paulus van de Efezische ouderlingen in verband met de christelijke bediening? (b) Aan wat voor prediking nemen Jehovah’s Getuigen, met inbegrip van de ouderlingen, net als Paulus deel?
10 Wat verwachtte Paulus dan in wezen van de Efezische ouderlingen? De bijbelgeleerde E. S. Young parafraseerde de woorden van de apostel als volgt: „Ik heb niet alleen in het openbaar gesproken, maar ik heb ook van huis tot huis gearbeid, onder alle bevolkingsgroepen, zowel joden als heidenen. Het thema van mijn bediening voor alle bevolkingsgroepen was ’berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus Christus’.” W. B. Riley gaf Paulus’ woorden nog anders weer en schreef: „De klare bedoeling was: ’Ik verwacht dat u zult voortzetten wat ik begonnen ben, zowel in daden als in onderwijs, en ik verwacht dat u weerstand zult bieden zoals ik weerstand geboden heb; dat u zowel op persoonlijke basis als in het openbaar zult onderwijzen zoals ik gedaan heb, op straat en van huis tot huis, dat u insgelijks aan joden en aan Grieken getuigenis zult afleggen omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus Christus, want dat zijn de grondbeginselen!’”
11 Het is duidelijk dat Paulus in Handelingen hoofdstuk 20 zijn medeouderlingen toonde dat er van hen werd verwacht dat zij van-huis-tot-huisgetuigen van Jehovah zouden zijn. In dit opzicht moesten de eerste-eeuwse ouderlingen de leiding nemen en andere gemeenteleden een goed voorbeeld geven. (Vergelijk Hebreeën 13:17.) Jehovah’s Getuigen prediken dus net als Paulus van huis tot huis en vertellen mensen van alle natiën over Gods koninkrijk, berouw jegens Hem en geloof in Jezus Christus (Markus 13:10; Lukas 24:45-48). En van de aangestelde ouderlingen onder de hedendaagse Getuigen wordt verwacht dat zij in dat van-huis-tot-huiswerk de leiding nemen. — Handelingen 20:28.
12. Wat weigerden sommige voormalige ouderlingen, maar waarin nemen ouderlingen thans de leiding?
12 In 1879 begon Charles Taze Russell Zion’s Watch Tower and Herald of Christ’s Presence, nu De Wachttoren, Aankondiger van Jehovah’s koninkrijk geheten, te publiceren. Russell en andere bijbelonderzoekers maakten de Koninkrijksboodschap op de apostolische manier bekend. In latere jaren verzaakten echter sommige gemeenteouderlingen hun verantwoordelijkheden om getuigenis te geven. Eén Getuige schreef bijvoorbeeld: „Alles ging goed totdat de aankondiging kwam dat allen aan het getuigenisgeven van huis tot huis en aan de lectuurverspreiding moesten deelnemen, en wel in het bijzonder aan het van-huis-tot-huiswerk op zondag. Dat was in 1927. Onze gekozen ouderlingen waren daartegen en trachtten de hele klas ervan af te houden dit werk op te nemen of er in enig opzicht aan deel te nemen.” Mettertijd hadden mannen die niet aan de van-huis-tot-huisprediking wilden deelnemen, niet langer het voorrecht als ouderlingen te dienen. Ook nu wordt van hen die als ouderlingen en dienaren in de bediening dienen, verwacht dat zij de leiding nemen in het getuigenisgeven van huis tot huis en andere vormen van de christelijke bediening.
Iedereen een Getuige
13. (a) Wat dienen wij te doen ook al luisteren mensen niet naar de Koninkrijksboodschap? (b) Hoe is Paulus met Ezechiël vergeleken?
13 Christenen dienen met Jehovah’s hulp de Koninkrijksboodschap van huis tot huis bekend te maken, ook al wordt die niet met waardering ontvangen. Ezechiël moest als Gods wachter de mensen waarschuwen, of zij nu luisterden of niet (Ezechiël 2:5-7; 3:11, 27; 33:1-6). E. M. Blaiklock trok een vergelijking tussen Ezechiël en Paulus en schreef: „Uit [Paulus’ toespraak in Handelingen hoofdstuk 20] komt een duidelijk beeld van de bediening in Efeze naar voren. Merk het volgende op: Ten eerste Paulus’ volhardende getrouwheid. Hij was niet uit op populariteit of de goedkeuring van het publiek. Net als Ezechiël was hem de taak van wachter opgedragen, en hij kweet zich van zijn taak met een oprechte ijver en moed die zijn woorden ondersteunden. Ten tweede zijn liefdevolle medeleven. Hij was er de man niet naar om onbewogen een onheilsboodschap over zijn lippen te laten komen. Ten derde zijn onvermoeibare evangelisatie. In het openbaar en van huis tot huis, in de stad en in heel de provincie had hij het evangelie gepredikt.”
14. Waarom rust de verantwoordelijkheid om getuigenis te geven op een ieder die zich in gebed door bemiddeling van Jezus Christus aan Jehovah God opdraagt?
14 Gods rijke zegen op zijn hedendaagse dienstknechten laat er geen twijfel over bestaan dat het hem behaagt dat zij de naam Jehovah’s Getuigen dragen (Jesaja 43:10-12). Daarnaast zijn zij tevens getuigen van Christus, want Jezus zei tot zijn volgelingen: „Gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u gekomen is, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:8). Getuigenis geven is dus de verantwoordelijkheid die rust op een ieder die zich in gebed door bemiddeling van Jezus Christus aan Jehovah God opdraagt.
15. Wat is er gezegd over het getuigeniswerk van de vroege christenen?
15 Over getuigenis geven is gezegd: „De gehele kerk was erbij betrokken. De zendingsactiviteit van de vroege kerk was niet de verantwoordelijkheid van een ’Zendingsgenootschap van Vrouwen’ of een ’Overzeese-zendingsraad’. Ook werd het getuigeniswerk niet overgelaten aan speciaal opgeleide mensen zoals ouderlingen, diakenen of zelfs apostelen. . . . In die vroege dagen waren kerk en zending één begrip. Het zendingsprogramma van de vroege kerk was gebaseerd op twee uitgangspunten: (1) De voornaamste taak van de kerk is wereldevangelisatie. (2) De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van die taak berust bij de gehele christelijke gemeenschap.” — J. Herbert Kane.
16. Wat erkennen zelfs schrijvers in de christenheid omtrent christenen en getuigenis geven?
16 Hoewel hedendaagse schrijvers van de christenheid het niet eens zijn met de Koninkrijksboodschap, erkennen sommige wel dat christenen de verplichting hebben om getuigenis te geven. In het boek Everyone a Minister bijvoorbeeld merkt Oscar E. Feucht op: „Geen pastoor kan de bediening vervullen die God aan iedere gelovige heeft gegeven. Helaas heeft een eeuwenlange verkeerde gedachtengang in de kerk de taken van 500 parochianen tot de taak van één enkele pastoor gemaakt. Zo was het niet in de vroege kerk. Zij die geloofden, predikten het Woord overal.”
17. Wat kan er gezegd worden over de plaats die getuigenis geven in het leven van de vroege christenen innam?
17 Getuigenis geven nam in het leven van de vroege christenen de voornaamste plaats in, net zoals dat onder Jehovah’s volk in deze tijd het geval is. „Algemeen gesproken”, zo schreef Edward Caldwell Moore van de Harvard University, „werden de eerste drie eeuwen van de christelijke beweging gekenmerkt door een groot enthousiasme voor de verbreiding van het geloof. De christelijke passie was de evangelisatie, het bekendmaken van de boodschap van verlossing. . . . De verbreiding van de invloed en de leringen van Jezus was in de vroegste periode echter slechts voor een klein deel te danken aan mannen die wij zendelingen zouden noemen. Het werd tot stand gebracht door mannen uit alle ambachten en beroepen en uit alle rangen en standen van de maatschappij. [Zij] droegen dat geheim van het innerlijke leven, die nieuwe houding tegenover de wereld, die naar hun ervaring redding betekende, naar de verste grenzen van het [Romeinse] rijk. . . . [Het vroege christendom] was volledig overtuigd van het naderende einde van de bestaande wereldorde. Het geloofde in de plotselinge en wonderbare vestiging van een nieuwe wereldorde.”
18. Door welke schitterende hoop worden de dromen van politieke leiders verre overtroffen?
18 Bij de van-huis-tot-huisprediking en andere vormen van hun bediening wijzen Jehovah’s Getuigen hun toehoorders vol vreugde op de nieuwe wereld die God heeft beloofd. De voorzegde zegeningen van eindeloos leven in die wereld overtreffen verre de dierbaarste dromen van degenen in deze tijd die graag een nieuwe wereldorde zouden willen verwezenlijken (2 Petrus 3:13; Openbaring 21:1-4). Hoewel men zou denken dat iedereen in Gods schitterende nieuwe wereld zou willen leven, is dat niet het geval. Laten wij in het volgende artikel echter enkele doeltreffende manieren beschouwen waarop Jehovah’s dienstknechten degenen die eeuwig leven zoeken, kunnen onderwijzen.
Wat zou u antwoorden?
◻ Waarom kunnen wij zeggen dat Handelingen 5:42 en Handelingen 20:20 betekenen dat Jezus’ volgelingen van huis tot huis dienen te prediken?
◻ Hoe weten wij dat God de van-huis-tot-huisbediening van Jehovah’s Getuigen goedkeurt?
◻ Wat wordt, met betrekking tot de bediening, van ouderlingen en dienaren in de bediening vereist?
◻ Welke plaats dient getuigenis geven in het leven van een christen in te nemen?
[Illustratie op blz. 10]
In 33 G.T. gaven Jezus’ discipelen zonder ophouden van huis tot huis getuigenis
[Illustratie op blz. 13]
Paulus onderwees „van huis tot huis”. Deze vorm van bediening wordt thans door Jehovah’s Getuigen uitgeoefend