LOYALITEIT
In de Hebreeuwse Geschriften wordt het bijvoeglijk naamwoord cha·sidhʹ op „iemand die loyaal is” of „iemand van liefderijke goedheid” toegepast (Ps 18:25, vtn.). Het zelfstandig naamwoord cheʹsedh heeft betrekking op goedheid of vriendelijkheid, maar houdt meer in dan de gedachte aan tedere consideratie of goedheid die uit liefde voortspruit, hoewel deze eigenschappen erin opgesloten liggen. Het is goedheid die zich liefdevol aan een object hecht totdat het doel in verband met dat object verwezenlijkt is. Het is de soort van goedheid of vriendelijkheid zoals God die jegens zijn dienstknechten tot uitdrukking brengt en die zij jegens hem tot uitdrukking brengen. Ze brengt derhalve een soortgelijke gedachte over als loyaliteit, een rechtvaardige, verknochte, heilige loyaliteit, en wordt afwisselend met „liefderijke goedheid” en „loyale liefde” weergegeven. — Ge 20:13; 21:23; zie VRIENDELIJKHEID, GOEDHEID.
In de Griekse Geschriften brengen het zelfstandig naamwoord ho·siʹo·tes en het bijvoeglijk naamwoord hoʹsi·os de gedachte over van heiligheid, rechtvaardigheid, eerbied; godvruchtig, vroom zijn; zich nauwgezet kwijten van alle plichten jegens God. Er is een goede verhouding met God bij betrokken.
Er schijnen geen Nederlandse uitdrukkingen te zijn die de volle betekenis van de Hebreeuwse en Griekse woorden exact weergeven, maar „loyaliteit” — waarin dus de gedachte van toewijding en getrouwheid opgesloten ligt — is een woord dat, wanneer het in verband met God en de dienst voor hem wordt gebruikt, het begrip vrij dicht benadert. De beste manier om de volledige betekenis van de bijbelse termen in kwestie te bepalen, is te onderzoeken hoe ze in de bijbel worden gebruikt.
Jehovah’s loyaliteit. Jehovah God, de Allerheiligste, die door en door rechtvaardig is en die onverbrekelijke liefderijke goedheid betoont jegens degenen die hem dienen, handelt zelfs rechtvaardig en waarachtig jegens zijn vijanden en is uitermate betrouwbaar. Over hem wordt gezegd: „Groot en wonderbaar zijn uw werken, Jehovah God, de Almachtige. Rechtvaardig en waarachtig zijn uw wegen, Koning der eeuwigheid. Wie zal u niet werkelijk vrezen, Jehovah, en uw naam verheerlijken, omdat gij alleen loyaal zijt?” (Opb 15:3, 4) Dat Jehovah loyaal aan rechtvaardigheid en gerechtigheid vasthoudt en zijn volk liefheeft, beweegt hem ertoe rechterlijk op te treden indien dit nodig is, wat een engel ertoe bracht te zeggen: „Gij, Degene die is en die was, de Loyale, zijt rechtvaardig, omdat gij deze vonnissen hebt geveld.” — Opb 16:5; vgl. Ps 145:17.
Jehovah houdt zich loyaal aan zijn verbonden (De 7:9). Wegens het verbond dat hij met zijn vriend Abraham gesloten had, betoonde hij zich eeuwenlang lankmoedig en barmhartig jegens de natie Israël (2Kon 13:23). Bij monde van zijn profeet Jeremia deed hij het volgende beroep op Israël: „’Keer toch terug, o afvallig Israël’, is de uitspraak van Jehovah. ’Ik zal mijn aangezicht niet toornig op ulieden laten neerzien, want ik ben loyaal’” (Jer 3:12). Degenen die loyaal zijn jegens hem kunnen zich volledig op hem verlaten. David vroeg in gebed om Gods hulp en zei: „Jegens iemand die loyaal is, zult gij loyaal handelen; jegens de onberispelijke, sterke man zult gij onberispelijk handelen” (2Sa 22:26). David deed een beroep op het volk om zich van het slechte af te keren en het goede te doen, „want”, zo zei hij, „Jehovah heeft gerechtigheid lief, en hij zal zijn loyalen niet verlaten. Tot onbepaalde tijd zullen zij stellig worden behoed.” — Ps 37:27, 28.
Degenen die loyaal zijn jegens Jehovah kunnen erop rekenen dat hij hun heel nabij zal zijn en hen tot het einde van hun getrouwe loopbaan zal bijstaan, en zij kunnen er volledig verzekerd van zijn dat hij hen zal gedenken, welke situatie zich ook mag voordoen. Hij behoedt hun weg (Sp 2:8). Hij behoedt hun leven of ziel. — Ps 97:10.
Jezus Christus. Toen Jezus Christus op aarde was, werd hij zeer gesterkt door de wetenschap dat God omtrent hem had laten voorzeggen dat, aangezien hij Gods voornaamste ’loyale’ was, zijn ziel in Sjeool niet verlaten zou worden (Ps 16:10). Op de dag van het pinksterfeest in 33 G.T. paste de apostel Petrus deze profetie op Jezus toe en zei: „[David] voorzag . . . en sprak . . . over de opstanding van de Christus, dat hij niet werd verlaten in Hades en dat zijn vlees het verderf niet heeft gezien. Deze Jezus is door God opgewekt, van welk feit wij allen getuigen zijn” (Han 2:25-28, 31, 32; vgl. Han 13:32-37). The Expositor’s Greek Testament zegt in een commentaar op Handelingen 2:27 dat het (in Ps 16:10 gebruikte) Hebreeuwse woord cha·sidhʹ „niet alleen betrekking heeft op iemand die godvruchtig en vroom is, maar ook op iemand jegens wie Jehovah liefderijke goedheid bewijst”. — Onder redactie van W. R. Nicoll, 1967, Deel II.
God vereist loyaliteit. Jehovah vereist loyaliteit van zijn dienstknechten. Zij moeten hem navolgen (Ef 5:1). De apostel Paulus maakt christenen duidelijk dat zij „de nieuwe persoonlijkheid [dienen] aan te doen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit” (Ef 4:24). Wanneer hij hen aanmoedigt in de gemeente te bidden, zegt hij: „Daarom wens ik dat in elke plaats de mannen zich aan gebed wijden, waarbij zij loyale handen opheffen, zonder gramschap en woordenstrijd” (1Ti 2:8). Loyaliteit is een hoedanigheid die iemand moet bezitten wil hij voor een aanstelling als opziener in de gemeente van God in aanmerking komen. — Tit 1:8.