De vroege christenen en de Mozaïsche wet
„De Wet [is] onze leermeester geworden die tot Christus leidt.” — GALATEN 3:24.
1, 2. Wat waren enkele van de voordelen welke de Israëlieten ten deel vielen die zich nauwgezet aan de Mozaïsche wet hielden?
IN HET jaar 1513 v.G.T. gaf Jehovah de Israëlieten een wetsstelsel. Hij zei tot het volk dat hij hen, als ze zijn stem gehoorzaamden, zou zegenen en ze zich in een gelukkig, voldoening schenkend leven zouden verheugen. — Exodus 19:5, 6.
2 Dat wetsstelsel, de Mozaïsche wet of eenvoudig „de Wet” genoemd, was „heilig en rechtvaardig en goed” (Romeinen 7:12). Het bevorderde voortreffelijke eigenschappen als vriendelijkheid, eerlijkheid, moraliteit en gemeenschapszin (Exodus 23:4, 5; Leviticus 19:14; Deuteronomium 15:13-15; 22:10, 22). De Wet spoorde de joden er ook toe aan elkaar lief te hebben (Leviticus 19:18). Bovendien mochten ze geen omgang hebben met of zich vrouwen nemen uit niet-joden die niet onder de Wet stonden (Deuteronomium 7:3, 4). Als een „muur” die de joden en niet-joden van elkaar scheidde, verhinderde de Mozaïsche wet dat Gods volk door het heidense denken en handelen werd bezoedeld. — Efeziërs 2:14, 15; Johannes 18:28.
3. Welke uitwerking had de Wet, aangezien niemand haar volmaakt kon houden?
3 Maar zelfs de meest gewetensvolle joden konden Gods Wet niet volmaakt houden. Verwachtte Jehovah te veel van hen? Nee. Een van de redenen waarom de Wet aan Israël werd gegeven, was „om overtredingen openbaar te maken” (Galaten 3:19). De Wet maakte oprechte joden ervan bewust dat ze dringend behoefte hadden aan een Verlosser. Toen Die kwam, verheugden getrouwe joden zich. Hun bevrijding van de vloek van zonde en dood was nabij! — Johannes 1:29.
4. In welk opzicht was de Wet een ’leermeester die tot Christus leidde’?
4 De Mozaïsche wet zou een tijdelijke regeling zijn. Toen de apostel Paulus aan medechristenen schreef, noemde hij haar een ’leermeester die tot Christus leidde’ (Galaten 3:24). Een leermeester uit oude tijden bracht kinderen naar school en weer naar huis. Hij was gewoonlijk niet de onderwijzer; hij leidde de kinderen slechts naar de onderwijzer. Insgelijks was het de bedoeling van de Mozaïsche wet om godvrezende joden tot Christus te leiden. Jezus beloofde dat hij „alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” met zijn volgelingen zou zijn (Mattheüs 28:20). Toen de christelijke gemeente eenmaal was gevormd, diende de „leermeester” — de Wet — dan ook geen verder doel meer (Romeinen 10:4; Galaten 3:25). Maar sommige joodse christenen begrepen deze uiterst belangrijke waarheid niet onmiddellijk. Dientengevolge bleven ze zelfs na Jezus’ opstanding sommige vereisten van de Wet in acht nemen. Maar anderen corrigeerden hun denkwijze. Daardoor gaven ze ons in deze tijd een voortreffelijk voorbeeld. Laten we eens zien hoe.
Opwindende ontwikkelingen in de christelijke leer
5. Welke instructies ontving Petrus in een visioen, en waarom was hij geschokt?
5 In 36 G.T. had de christelijke apostel Petrus een opmerkelijk visioen. Destijds gebood een stem uit de hemel hem vogels en andere dieren die onder de Wet als onrein werden beschouwd, te slachten en te eten. Petrus was geschokt! Hij had nog nooit „iets gegeten wat verontreinigd en onrein was”. Maar de stem zei tot hem: „De dingen die God heeft gereinigd, moogt gij niet langer verontreinigd noemen” (Handelingen 10:9-15). Petrus hield niet star aan de Wet vast, maar hij veranderde zijn zienswijze. Dit leidde ertoe dat hij een verbazingwekkende ontdekking deed met betrekking tot Gods voornemens.
6, 7. Waardoor kon Petrus tot de slotsom komen dat hij nu tot niet-joden kon prediken, en welke conclusies trok hij waarschijnlijk ook nog?
6 Wat er gebeurde, was het volgende: Er kwamen drie mannen naar het huis waar Petrus verbleef om hem te vragen hen te vergezellen naar het huis van een godvruchtige onbesneden niet-jood genaamd Cornelius. Petrus nodigde deze mannen binnen en bewees hun gastvrijheid. Aangezien Petrus de betekenis van dit visioen had begrepen, ging hij de volgende dag met hen mee naar het huis van Cornelius. Daar gaf Petrus een grondig getuigenis omtrent Jezus Christus. Toen zei Petrus: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem.” Niet alleen Cornelius maar ook zijn bloedverwanten en intieme vrienden oefenden geloof in Jezus, en „de heilige geest [viel] op allen die het woord hoorden”. Aangezien Petrus Jehovah’s hand in de aangelegenheid zag, „gebood hij dat zij in de naam van Jezus Christus gedoopt zouden worden”. — Handelingen 10:17-48.
7 Waardoor kon Petrus tot de slotsom komen dat niet-joden die zich niet aan de Mozaïsche wet hielden, nu volgelingen van Jezus Christus konden worden? Door geestelijk onderscheidingsvermogen. Aangezien God had getoond dat hij onbesneden niet-joden had goedgekeurd door zijn geest op hen uit te storten, onderscheidde Petrus dat ze voor de doop aanvaard konden worden. Terzelfder tijd drong het kennelijk tot Petrus door dat God niet van niet-joodse christenen verlangde dat ze de wet van Mozes hielden om voor de doop in aanmerking te komen. Als u destijds geleefd had, zou u dan uw zienswijze net zo bereidwillig als Petrus veranderd hebben?
Sommigen bleven de „leermeester” volgen
8. Welke opvatting ten aanzien van de besnijdenis die anders was dan die van Petrus werd door sommige christenen in Jeruzalem voorgestaan, en waarom?
8 Nadat Petrus het huis van Cornelius had verlaten, ging hij naar Jeruzalem. Het nieuws dat onbesneden niet-joden „het woord van God hadden aangenomen”, had de gemeente daar bereikt, en een aantal joodse discipelen was verontrust over de aangelegenheid (Handelingen 11:1-3). Hoewel „de voorstanders van de besnijdenis” erkenden dat niet-joden Jezus’ volgelingen konden worden, stonden ze erop dat deze mensen uit niet-joodse natiën de Wet in acht namen om gered te kunnen worden. In gebieden met een overwegend niet-joodse bevolking waar maar weinig joodse christenen waren, was de besnijdenis echter niet noodzakelijkerwijs een geschilpunt. De twee zienswijzen bleven ongeveer dertien jaar bestaan (1 Korinthiërs 1:10). Wat een toets op loyaliteit moet dat voor die vroege christenen geweest zijn — vooral voor de niet-joden die in joodse gebieden woonden!
9. Waarom was het uiterst belangrijk dat het geschilpunt inzake de besnijdenis werd opgelost?
9 Het geschilpunt kwam ten slotte in 49 G.T. tot een climax, toen christenen uit Jeruzalem naar Syrisch Antiochië kwamen, waar Paulus predikte. Ze begonnen te leren dat niet-joodse bekeerlingen in overeenstemming met de Wet besneden moesten worden. En er ontstond geen geringe onenigheid en heel wat geredetwist tussen hen en Paulus en Barnabas! Zou het geschilpunt niet worden beslecht, dan zouden sommige christenen, of ze nu van joodse of van niet-joodse afkomst waren, onvermijdelijk tot struikelen worden gebracht. Dus werden er regelingen getroffen dat Paulus en enkele anderen naar Jeruzalem zouden gaan om het christelijke besturende lichaam te vragen het geschilpunt eens voor altijd te beslechten. — Handelingen 15:1, 2, 24.
Een verschil van mening — Daarna eenheid!
10. Wat zijn enkele van de punten die het besturende lichaam beschouwde voordat het de beslissing inzake de status van de niet-joden nam?
10 Op een vergadering die was belegd, voerden sommigen kennelijk argumenten aan ten gunste van de besnijdenis, terwijl anderen de tegengestelde opvatting naar voren brachten. Maar emotie voerde op die dag niet de boventoon. Nadat er veel geredetwist was geweest, beschreven de apostelen Petrus en Paulus de tekenen die Jehovah onder de onbesnedenen had verricht. Ze zetten uiteen dat God heilige geest op de onbesneden niet-joden had uitgestort. In feite vroegen ze: kan de christelijke gemeente met recht degenen verwerpen die God heeft aanvaard? Vervolgens las de discipel Jakobus een schriftgedeelte voor waardoor alle aanwezigen werden geholpen Jehovah’s wil in de aangelegenheid te onderscheiden. — Handelingen 15:4-17.
11. Welke factor speelde geen rol bij het nemen van de beslissing inzake de besnijdenis, en waaruit blijkt dat Jehovah’s zegen op de beslissing rustte?
11 Alle ogen waren nu op het besturende lichaam gericht. Zou hun joodse achtergrond hen ertoe brengen een vooringenomen beslissing ten gunste van de besnijdenis te nemen? Nee. Deze getrouwe mannen waren vastbesloten de Schrift te volgen en zich te laten leiden door Gods heilige geest. Na alle ter zake doende bewijzen te hebben aangehoord, besloot het besturende lichaam unaniem dat er voor niet-joodse christenen geen noodzaak bestond om besneden te worden en onder de Mozaïsche wet te komen. Toen het bericht over deze beslissing de broeders bereikte, verheugden ze zich en begonnen de gemeenten ’van dag tot dag in aantal toe te nemen’. De christenen die zich aan duidelijke theocratische leiding onderwierpen, kregen een gedegen schriftuurlijk antwoord (Handelingen 15:19-23, 28, 29; 16:1-5). Toch moest er nog een belangrijke vraag beantwoord worden.
Hoe stond het met joodse christenen?
12. Welke kwestie was onopgelost gebleven?
12 Het besturende lichaam had duidelijk te kennen gegeven dat niet-joodse christenen niet besneden hoefden te worden. Maar hoe stond het met joodse christenen? De beslissing van het besturende lichaam had niet specifiek dat aspect van de kwestie opgelost.
13. Waarom was het verkeerd te beweren dat naleving van de Mozaïsche wet noodzakelijk was om gered te worden?
13 Sommige joodse christenen die „vol ijver voor de Wet” waren, bleven hun kinderen besnijden en aan bepaalde kenmerken van de Wet vasthouden (Handelingen 21:20). Anderen gingen nog verder en stonden er zelfs op dat joodse christenen de Wet moesten houden om gered te worden. Hierin begingen ze een ernstige vergissing. Hoe zou een christen bijvoorbeeld een dierlijk slachtoffer voor de vergeving van zonden kunnen brengen? Christus’ slachtoffer had zulke offers overbodig gemaakt. Hoe stond het met het vereiste van de Wet dat joden nauwe omgang met niet-joden moesten vermijden? Het zou voor ijverige christelijke evangeliepredikers heel moeilijk zijn geweest die beperkingen na te leven en toch de opdracht te vervullen om de niet-joden alles te leren wat Jezus onderwezen had (Mattheüs 28:19, 20; Handelingen 1:8; 10:28).a Er is geen bewijs dat deze aangelegenheid op een van de vergaderingen van het besturende lichaam verduidelijkt is. Toch bleef de gemeente niet verstoken van hulp.
14. Welke leiding in verband met de Wet werd er in Paulus’ geïnspireerde brieven verschaft?
14 Er kwam leiding, niet in de vorm van een van het besturende lichaam afkomstige brief, maar in aanvullende geïnspireerde brieven van de apostelen. Zo zond de apostel Paulus een krachtige boodschap aan joden en niet-joden in Rome. In zijn brief aan hen zette hij uiteen dat een werkelijke jood iemand is „die het innerlijk is, en zijn besnijdenis is die van het hart, door geest” (Romeinen 2:28, 29). In dezelfde brief gebruikte Paulus een illustratie om aan te tonen dat christenen niet langer onder de Wet stonden. Hij betoogde dat een vrouw niet met twee mannen tegelijk getrouwd kon zijn. Maar als haar echtgenoot stierf, was ze vrij om te hertrouwen. Vervolgens paste Paulus de illustratie toe door aan te tonen dat gezalfde christenen niet onderworpen konden zijn aan de Mozaïsche wet en terzelfder tijd Christus konden toebehoren. Ze moesten ’sterven ten aanzien van de Wet’ om met Christus verenigd te kunnen worden. — Romeinen 7:1-5.
Voor sommigen moeilijk te vatten
15, 16. Waarom begrepen sommige joodse christenen niet dat ze niet verplicht waren de Wet te onderhouden, en wat laat dit zien met betrekking tot de noodzaak om geestelijk waakzaam te blijven?
15 Paulus’ redenering in verband met de Wet was onaanvechtbaar. Hoe kwam het dan dat sommige joodse christenen de strekking ervan niet begrepen? Een van de redenen was dat ze geen geestelijk onderscheidingsvermogen hadden. Ze hadden bijvoorbeeld nagelaten vast geestelijk voedsel in zich op te nemen (Hebreeën 5:11-14). Ze waren ook ongeregeld in het bezoeken van christelijke vergaderingen (Hebreeën 10:23-25). Nog een reden waarom sommigen de strekking van Paulus’ redenering niet begrepen, kan te maken hebben gehad met de aard van de Wet zelf. In de Wet draaide het om dingen die gezien en gevoeld en aangeraakt konden worden, zoals de tempel en de priesterschap. Het was voor iemand die niet geestelijk gezind was gemakkelijker om de Wet te aanvaarden dan de diepere beginselen van het christendom, waarin ongeziene werkelijkheden centraal stonden. — 2 Korinthiërs 4:18.
16 Nog een reden waarom zekere belijdende christenen erop gebrand waren de Wet te onderhouden, werd door Paulus in zijn brief aan de Galaten uiteengezet. Hij legde uit dat deze mannen als achtenswaardig bezien wilden worden, als leden van een gevestigde religie. In plaats van graag als christenen bekend te staan, waren ze bereid tot bijna elk compromis teneinde zich aan de gemeenschap aan te passen. Ze waren er meer in geïnteresseerd de goedkeuring van mensen te verwerven dan de goedkeuring van God. — Galaten 6:12.
17. Wanneer werd de juiste kijk op het onderhouden van de Wet volkomen duidelijk?
17 Christenen met onderscheidingsvermogen die nauwgezet de door God geïnspireerde geschriften van Paulus en anderen bestudeerden, trokken nauwkeurige conclusies betreffende de Wet. Maar pas in het jaar 70 G.T. werd die juiste kijk op de Mozaïsche wet onmiskenbaar duidelijk voor alle joodse christenen. Dat gebeurde toen God toestond dat Jeruzalem, zijn tempel en de geslachtsregisters die op zijn priesterschap betrekking hadden, werden vernietigd. Hierdoor werd het voor een ieder onmogelijk gemaakt alle kenmerken van de Wet te onderhouden.
De les in deze tijd toepassen
18, 19. (a) Welke zienswijzen moeten we overnemen en welke zienswijzen moeten we vermijden om geestelijk gezond te blijven? (b) Wat leert Paulus’ voorbeeld ons over het volgen van de leiding die we van verantwoordelijke broeders ontvangen? (Zie kader op blz. 24.)
18 Na deze gebeurtenissen van lang geleden te hebben beschouwd, vraagt u zich wellicht af: Hoe zou ik, als ik destijds had geleefd, gereageerd hebben naarmate Gods wil progressief geopenbaard werd? Zou ik star aan traditionele zienswijzen hebben vastgehouden? Of zou ik geduldig hebben gewacht totdat het juiste begrip duidelijk werd? En als dat gebeurde, zou ik daar dan van ganser harte mee hebben ingestemd?
19 We kunnen er natuurlijk niet zeker van zijn hoe we gereageerd zouden hebben als we toen geleefd hadden. Maar we kunnen ons afvragen: Hoe reageer ik wanneer in deze tijd verduidelijkingen in het begrip van de bijbel worden uiteengezet? (Mattheüs 24:45) Probeer ik, wanneer er schriftuurlijke leiding wordt verschaft, deze toe te passen en niet alleen de letter van de wet na te komen maar ook de geest ervan? (1 Korinthiërs 14:20) Wacht ik geduldig op Jehovah wanneer sommige van mijn vragen onbeantwoord schijnen te blijven? Het is uiterst belangrijk dat we een goed gebruik maken van het geestelijke voedsel dat in deze tijd beschikbaar is, opdat „wij nooit afdrijven” (Hebreeën 2:1). Laten we wanneer Jehovah door middel van zijn Woord, zijn geest en zijn aardse organisatie in leiding voorziet, oplettend luisteren. Als we dat doen, zal Jehovah ons zegenen met eeuwig leven dat zowel gelukkig als voldoening schenkend is.
[Voetnoot]
a Toen Petrus Syrisch Antiochië bezocht, genoot hij hartelijke omgang met niet-joodse gelovigen. Maar toen er joodse christenen uit Jeruzalem aankwamen, „ging [Petrus] zich terugtrekken en afzonderen, uit vrees voor hen die tot de klasse der besnedenen behoorden”. We kunnen ons voorstellen hoe gekwetst die niet-joodse bekeerlingen zich moeten hebben gevoeld toen de gerespecteerde apostel weigerde met hen te eten. — Galaten 2:11-13.
Wat zou u antwoorden?
• In welk opzicht was de Mozaïsche wet een ’leermeester die tot Christus leidde’?
• Hoe verklaart u de verschillen in de manier waarop Petrus en „voorstanders van de besnijdenis” reageerden op wijzigingen in het begrip van de waarheid?
• Wat hebt u geleerd over de manier waarop Jehovah de waarheid in deze tijd openbaart?
[Kader/Illustratie op blz. 24]
Paulus doorstaat nederig een beproeving op loyaliteit
Na een succesvolle zendingsreis kwam Paulus in 56 G.T. in Jeruzalem aan. Daar wachtte hem een beproeving. Het nieuws dat hij had onderwezen dat de Wet terzijde was geschoven, had de gemeente bereikt. De oudere mannen waren bang dat pasbekeerde joodse christenen tot struikelen zouden worden gebracht door Paulus’ geprononceerde uitlatingen over de Wet en dat ze zouden kunnen concluderen dat christenen geen respect hadden voor Jehovah’s regelingen. In de gemeente bevonden zich vier joodse christenen die een gelofte, misschien een nazireeërgelofte, hadden afgelegd. Ze moesten naar de tempel gaan teneinde de vereisten van de gelofte te vervullen.
De oudere mannen vroegen Paulus om de vier naar de tempel te vergezellen en de kosten te dragen. Paulus had ten minste twee geïnspireerde brieven geschreven waarin hij betoogde dat het onderhouden van de Wet niet nodig was om gered te worden. Maar hij nam het geweten van anderen in aanmerking. Hij had al eerder geschreven: „Voor hen die onder de wet staan, ben ik geworden als iemand die onder de wet staat . . . om hen die onder de wet staan, te winnen” (1 Korinthiërs 9:20-23). Hoewel Paulus nooit schipperde als er belangrijke schriftuurlijke beginselen bij betrokken waren, vond hij dat hij gehoor kon geven aan de suggestie van de oudere mannen (Handelingen 21:15-26). Hij was daardoor niet laakbaar. Er was niets onschriftuurlijks betrokken bij het doen van geloften, en de tempel was gebruikt voor de zuivere aanbidding, niet voor afgoderij. Om dus geen aanleiding tot struikelen te geven, deed Paulus wat er gevraagd werd (1 Korinthiërs 8:13). Ongetwijfeld vereiste dit heel wat nederigheid van Paulus, een feit dat onze waardering voor hem verdiept.
[Illustratie op blz. 22, 23]
Enkele jaren hebben zich onder christenen afwijkende meningen over de Mozaïsche wet weten te handhaven