Waardering voor onze broeders
„Met ongehuichelde broederlijke genegenheid . . ., moet gij elkaar intens liefhebben vanuit het hart.” — 1 PETRUS 1:22.
1. Wat heeft veel mensen ervan overtuigd dat Jehovah’s Getuigen het ware christendom beoefenen?
LIEFDE is het kenmerk van het ware christendom. Tijdens het laatste maal dat Jezus met zijn apostelen nuttigde, legde hij hier de nadruk op met de woorden: „Ik geef u een nieuw gebod, dat gij elkaar liefhebt; net zoals ik u heb liefgehad, dat ook gij elkaar liefhebt. Hieraan zullen allen weten dat gij mijn discipelen zijt, indien gij liefde onder elkaar hebt” (Johannes 13:34, 35). Velen raakten er pas van overtuigd dat Jehovah’s Getuigen het ware christendom beoefenen, toen zij een vergadering in een Koninkrijkszaal bijwoonden of een grotere vergadering meemaakten. Zij zagen er liefde in actie en daardoor wisten zij dat zij onder Christus’ ware discipelen waren.
2. Wat zei de apostel Paulus over liefde, het onderscheidende kenmerk van het christendom?
2 Wij verheugen ons er allen over dat dit onderscheidende kenmerk van echt christendom in deze tijd onder Jehovah’s volk valt waar te nemen. Niettemin beseffen wij net als de vroege christenen dat wij voortdurend naar verdere manieren moeten zoeken om waardering voor onze broeders en zusters aan de dag te leggen. Paulus schreef aan de gemeente in Thessaloníka: „Moge de Heer u . . . doen toenemen, ja, u overvloedig doen zijn in liefde jegens elkaar” (1 Thessalonicenzen 3:12). Hoe kunnen wij in onze liefde voor elkaar groeien?
Liefde en broederlijke genegenheid
3. Wat was blijkens de woorden van de apostel Petrus behalve een rein leven leiden nog meer nodig voor christenen?
3 In een algemene brief gericht aan christelijke gemeenten in Klein-Azië schreef de apostel Petrus: „Nu gij uw ziel [of: leven] hebt gezuiverd door uw gehoorzaamheid aan de waarheid, met ongehuichelde broederlijke genegenheid [fi·la·delʹfi·a] als resultaat, moet gij elkaar intens liefhebben [vorm van a·gaʹpa·o] vanuit het hart” (1 Petrus 1:22). Petrus toont aan dat het niet voldoende is ons leven te zuiveren. Onze gehoorzaamheid aan de waarheid, met inbegrip van het nieuwe gebod, moet resulteren in ongehuichelde broederlijke genegenheid en intense liefde voor elkaar.
4. Wat moeten wij ons afvragen, en wat zei Jezus in dit verband?
4 Zijn wij geneigd onze liefde en waardering voor onze broeders alleen tot uitdrukking te brengen jegens degenen die wij graag mogen? Zijn wij tegenover hen gewoonlijk heel grootmoedig en sluiten wij onze ogen voor hun tekortkomingen, terwijl wij daarentegen de fouten en onvolmaaktheden van anderen tot wie wij ons niet van nature aangetrokken voelen, prompt opmerken? Jezus zei: „Als gij liefhebt [vorm van a·gaʹpa·o] die u liefhebben, wat voor beloning hebt gij dan? Doen ook de belastinginners niet hetzelfde?” — Matthéüs 5:46.
5. Welk onderscheid maakt een bijbelgeleerde tussen het Griekse woord dat „liefde” betekent en het woord dat „genegenheid” betekent?
5 In zijn boek New Testament Words maakt professor William Barclay de volgende opmerkingen over het Griekse woord dat met „genegenheid” is vertaald en het woord dat met „liefde” is weergegeven: „In deze woorden [fiʹli·a dat „genegenheid” betekent, en het verwante werkwoord fiʹle·o] ligt iets van een hartelijke liefde opgesloten. Ze betekenen iemand met genegenheid te bezien. . . . In het N[ieuwe] T[estament] zijn verreweg de gebruikelijkste woorden voor liefde het zelfstandig naamwoord agapè en het werkwoord agapan. . . . Filia was weliswaar een prachtig woord, maar het deed denken aan hartelijkheid en intimiteit en genegenheid. . . . Agapè heeft te maken met het verstand: het is niet simpelweg een emotie die vanzelf in ons hart opkomt; het is een beginsel dat wij weloverwogen in ons leven volgen. Agapè heeft in overtreffende mate te maken met de wil. Het is een verovering, een overwinning en prestatie. Geen mens heeft ooit van nature zijn vijanden liefgehad. Onze vijanden liefhebben is een overwinning op al onze natuurlijke neigingen en emoties. Deze agapè . . . is in feite het vermogen om het onbeminnelijke te beminnen, om mensen lief te hebben die wij niet graag mogen.”
6. (a) Welke onderzoekende vragen dienen wij onszelf te stellen? (b) Waarom kunnen wij volgens Petrus onze broederlijke genegenheid niet beperken tot degenen tot wie wij ons van nature aangetrokken voelen?
6 Grijpen wij het feit dat de Schrift erkent dat wij voor bepaalde broeders warmere gevoelens kunnen hebben dan voor andere, als excuus aan en zijn wij geneigd onze gevoelens te rationaliseren? (Johannes 19:26; 20:2) Zijn wij van mening dat wij tegenover sommigen blijk kunnen geven van een koude, beredeneerde „liefde” omdat het nu eenmaal moet, terwijl wij hartelijke broederlijke genegenheid reserveren voor degenen tot wie wij ons aangetrokken voelen? Als dat zo is, hebben wij de essentie van Petrus’ aansporing gemist. Dan hebben wij onze ziel niet voldoende door onze gehoorzaamheid aan de waarheid gezuiverd, want Petrus zegt: „Nu gij door gehoorzaamheid aan de waarheid uw ziel hebt gezuiverd totdat gij oprechte genegenheid voor uw christelijke broeders voelt, moet gij elkaar van ganser harte met al uw kracht liefhebben.” — 1 Petrus 1:22, The New English Bible.
„Ongehuichelde broederlijke genegenheid”
7, 8. Wat is de oorsprong van het woord dat met ’ongehuicheld’ is vertaald, en waarom gebruikte Petrus deze term dus?
7 De apostel Petrus gaat nog verder. Hij zegt dat onze broederlijke genegenheid ongehuicheld moet zijn. Het woord dat met ’ongehuicheld’ is vertaald, komt van de ontkennende vorm van een Grieks woord dat werd gebruikt voor toneelspelers die hun teksten spraken met het gezicht bedekt door een masker. Dit stelde hen in staat in zo’n stuk verschillende rollen te spelen. Het woord kreeg vervolgens de figuurlijke betekenis van huichelarij, veinzerij of voorwendsel.
8 Hoe staan wij diep in ons hart tegenover sommigen van de broeders en zusters in de gemeente? Groeten wij hen op de vergaderingen met een geforceerde glimlach en wenden wij dan snel de blik af of gaan verder? Of erger nog, proberen wij het te vermijden dat wij hen moeten groeten? Als dat het geval zou zijn, hoe staat het dan met onze „gehoorzaamheid aan de waarheid” die onze ziel gezuiverd zou moeten hebben tot het punt dat wij oprechte genegenheid voor onze medechristenen voelen? Door het woord ’ongehuicheld’ te gebruiken, zegt Petrus dat onze genegenheid voor onze broeders niet alleen uiterlijk vertoon moet zijn. Ze moet echt zijn en uit het hart komen.
„Intens . . . vanuit het hart”
9, 10. Wat bedoelde Petrus toen hij zei dat wij elkaar „intens” of „uitgestrekt” moeten liefhebben?
9 Petrus voegt eraan toe: ’Gij moet elkaar intens [letterlijk: „uitgestrekt”] liefhebben vanuit het hart.’ Er is geen ’uitstrekken’ of ’verruimen’ van het hart nodig om liefde te betonen aan degenen voor wie wij van nature sympathie hebben en die ook van hun kant dergelijke gevoelens voor ons koesteren. Maar Petrus zegt ons elkaar „uitgestrekt” lief te hebben. Wanneer ze onder christenen tot uitdrukking wordt gebracht, is de agapè-liefde niet louter een verstandelijke, beredeneerde liefde, zoals wij voor onze vijanden dienen te hebben (Matthéüs 5:44). Het is een intense liefde en ze vraagt inspanning. Het betekent dat wij ons hart moeten ’uitstrekken’, dat wil zeggen verruimen, zodat wij mensen in ons hart kunnen sluiten tot wie wij ons normaliter niet aangetrokken zouden voelen.
10 In zijn Linguistic Key to the Greek New Testament gaat Fritz Rienecker in op het woord dat in 1 Petrus 1:22 met „intens” of „uitgestrekt” wordt vertaald. Hij schrijft: „De fundamentele gedachte is die van volle ernst, ijver (iets niet luchtigjes doen . . . maar als het ware met inspanning) (Hort).” Zich voor iets inspannen betekent er veel moeite voor doen. Elkaar intens liefhebben vanuit het hart betekent dus onszelf tot het uiterste inspannen in onze pogingen om broederlijke genegenheid voor al onze christelijke metgezellen te hebben. Zijn sommigen van onze broeders en zusters eng behuisd in onze tedere genegenheden? Zo ja, dan moeten wij ons verruimen.
’Verruimt u’
11, 12. (a) Welke raad gaf de apostel Paulus de christenen in Korinthe? (b) Hoe gaf Paulus in dit opzicht een voortreffelijk voorbeeld?
11 De apostel Paulus was blijkbaar van mening dat hier een noodzaak voor bestond in de gemeente te Korinthe. Hij schreef aan de christenen aldaar: „Onze mond heeft zich voor u geopend, Korinthiërs, ons hart heeft zich verruimd. In ons zijt gij niet eng behuisd, maar gij zijt eng behuisd in uw eigen tedere genegenheden. Bij wijze van vergelding dan, om iets terug te doen — ik spreek als tot kinderen — verruimt gij u eveneens.” — 2 Korinthiërs 6:11-13.
12 Hoe kunnen wij ons hart verruimen ten einde al onze broeders en zusters in ons hart te sluiten? Paulus heeft in dit opzicht een voortreffelijk voorbeeld gegeven. Hij zocht duidelijk het beste in zijn broeders, en herinnerde zich hen niet om hun tekortkomingen maar om hun goede kwaliteiten. Het slothoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen illustreert dit. Laten wij Romeinen 16 onderzoeken om te zien hoe dit hoofdstuk Paulus’ positieve instelling tegenover zijn broeders en zusters weerspiegelt.
Warme waardering
13. Hoe bracht Paulus zijn waardering voor Febe tot uitdrukking, en waarom?
13 Paulus schreef zijn brief aan de Romeinen vanuit Korinthe in ongeveer 56 G.T., gedurende zijn derde zendingsreis. Hij vertrouwde het manuscript blijkbaar toe aan een christelijke vrouw genaamd Febe, een lid van de gemeente in het nabijgelegen Kenchrea, die naar Rome reisde. (Lees 16 vers 1, 2.) Merk op hoe warm hij haar aan de broeders in Rome aanbeveelt. Op de een of andere manier had zij vele christenen verdedigd, onder wie ook Paulus, wellicht gedurende hun reizen via de drukke zeehaven van Kenchrea. Als onvolmaakte zondaar, net als alle andere mensen, had Febe ongetwijfeld haar zwakheden. Maar in plaats dat Paulus de Romeinse gemeente waarschuwde voor Febes tekortkomingen, droeg hij hun op ’haar te ontvangen in de Heer op een wijze die de heiligen waardig is’. Wat een voortreffelijke, positieve instelling!
14. Welke vriendelijke dingen zei Paulus over Priska en Aquila?
14 In 16 vers 3 tot en met vers 15 doet Paulus de groeten aan meer dan twintig met name genoemde christenen en nog vele anderen die hij individueel of collectief aanduidt. (Lees 16 vers 3, 4.) Proeft u de broederlijke genegenheid die Paulus voor Priska (of Priskilla; vergelijk Handelingen 18:2) en Aquila voelde? Dit echtpaar had zich ter wille van Paulus aan gevaren blootgesteld. Nu groette hij deze medewerkers met dankbaarheid en zond hun een uiting van dank namens de gemeenten uit de heidenen. Hoe moeten Aquila en Priskilla zijn aangemoedigd door deze hartelijke groeten!
15. Hoe toonde Paulus grootmoedigheid en nederigheid in zijn groeten voor Andrónikus en Junias?
15 Paulus is blijkbaar binnen een jaar of twee na Christus’ dood een toegewijde christen geworden. Tegen de tijd dat hij zijn brief aan de Romeinen schreef, was hij al vele jaren door Christus als een vooraanstaand apostel voor de natiën gebruikt (Handelingen 9:15; Romeinen 1:1; 11:13). Maar merk op welk een grootmoedigheid en nederigheid hij aan de dag legt. (Lees 16 vers 7.) Hij groette Andrónikus en Junias als „mannen van aanzien . . . onder de apostelen [gezondenen]” en erkende dat zij Christus langer hadden gediend dan hij. Wij bespeuren hier geen spoor van enige kleinzielige jaloezie!
16. (a) Met welke liefhebbende bewoordingen sprak Paulus over andere christenen die in Rome woonden? (b) Waarom kunnen wij er zeker van zijn dat deze groeten voorbeelden waren van „ongehuichelde broederlijke genegenheid”?
16 Wij weten praktisch niets van vroege christenen zoals Epénetus, Ampliátus en Stachys. (Lees 16 vers 5, 8, 9.) Maar eenvoudigweg door de manier waarop Paulus elk van hen drieën groette, kunnen wij er zeker van zijn dat zij getrouwe mannen waren. Zij hadden zich zo bemind gemaakt bij Paulus dat hij elk van hen „mijn geliefde” noemde. Paulus had ook vriendelijke woorden voor Apelles en Rufus, die hij respectievelijk met „de goedgekeurde in Christus” en „de uitverkorene in de Heer” aanduidde. (Lees 16 vers 10, 13.) Wat een fijne complimenten voor deze christenen! Paulus’ openhartigheid kennende, kunnen wij er zeker van zijn dat het geen louter formalistische woorden waren. (Vergelijk 2 Korinthiërs 10:18.) Overigens vergat Paulus niet ook de moeder van Rufus te groeten.
17. Hoe gaf Paulus uiting aan diepe waardering voor zijn zusters?
17 Dat brengt ons bij Paulus’ waardering voor zijn zusters. Naast Rufus’ moeder noemde Paulus niet minder dan zes andere christelijke vrouwen. Wij hebben al gezien hoe vriendelijk hij sprak over Febe en Priska. Maar merk op met welk een warme broederlijke genegenheid hij Maria, Tryféna, Tryfósa en Persis groette. (Lees 16 vers 6, 12.) Men proeft heel duidelijk dat zijn hart uitging naar deze hard werkende zusters die ’veel hadden gearbeid’ voor hun broeders. Hoe opbouwend is het Paulus’ oprechte waardering te zien voor zijn broeders en zusters, ondanks hun onvolmaaktheden!
De motieven van onze broeders niet wantrouwen
18. Hoe kunnen wij proberen Paulus te imiteren, maar wat is wellicht nodig?
18 Waarom zou u Paulus niet imiteren en proberen van iedere broeder en zuster in de gemeente iets aardigs te kunnen zeggen? Bij sommigen zult u daar helemaal geen probleem mee hebben. Bij anderen zult u even moeten zoeken. Waarom probeert u niet wat tijd met hen door te brengen ten einde hen beter te leren kennen? U zult beslist beminnelijke kwaliteiten in hen ontdekken, en wie weet gaan zij u misschien meer waarderen dan zij in het verleden hebben gedaan.
19. Waarom dienen wij de motieven van onze broeders niet te wantrouwen, en hoe geeft Jehovah ons een voortreffelijk voorbeeld van liefde?
19 Wij dienen de motieven van onze broeders niet te wantrouwen. Zij hebben allen liefde voor Jehovah, anders zouden zij hun leven niet aan hem hebben opgedragen. En wat beschermt hen ertegen in de wereld terug te keren en haar gemakkelijke wegen te volgen? Hun liefde voor Jehovah, zijn rechtvaardigheid en zijn koninkrijk in handen van Christus (Matthéüs 6:33). Maar elk van hen heeft zijn eigen harde strijd te strijden om getrouw te blijven. Jehovah heeft hen hierom lief (Spreuken 27:11). Hij aanvaardt hen als zijn dienstknechten ondanks hun fouten en tekortkomingen. En wie zijn wij dan dat wij zouden weigeren hen in onze tedere genegenheden op te nemen? — Romeinen 12:9, 10; 14:4.
20. (a) Jegens wie alleen dienen wij volgens Paulus’ brief aan de Romeinen achterdocht te koesteren, en wier leiding kunnen wij in deze kwestie veilig volgen? (b) Hoe dienen wij voor de rest al onze broeders te beschouwen?
20 De enigen jegens wie wij volgens Paulus’ waarschuwing wel achterdocht moeten koesteren, zijn degenen die „verdeeldheid veroorzaken en aanleiding tot struikelen geven” en degenen die te werk gaan „in strijd met de leer welke gij hebt geleerd”. Paulus zegt ons hen in het oog te houden en te mijden (Romeinen 16:17). De ouderlingen van de gemeente zullen hebben geprobeerd deze personen te helpen (Judas 22, 23). Wij kunnen ons er dus op verlaten dat de ouderlingen ons inlichten als sommigen gemeden moeten worden. Voor de rest dienen wij al onze broeders te beschouwen als personen die onze ongehuichelde broederlijke genegenheid verdienen en wij dienen hen intens vanuit het hart te leren liefhebben.
21, 22. (a) Wat ligt er vóór ons? (b) Welke situaties kunnen zich voordoen, en waarvoor is het dus de hoogste tijd? (c) Wat zal in het volgende artikel beschouwd worden?
21 Satan, zijn demonen en zijn hele wereldse samenstel van dingen zijn tegen ons. Har–Mágedon ligt vóór ons. De directe aanleiding ertoe zal de aanval van Gog van Magog zijn (Ezechiël hfdst. 38, 39). Dan zullen wij onze broeders meer dan ooit nodig hebben. Wellicht zijn wij aangewezen op hulp van nu net diegenen op wie wij niet zo bijster gesteld zijn. Of dezen hebben misschien heel hard onze hulp nodig. Nu is het er de tijd voor ons te verruimen en onze waardering voor al onze broeders te doen toenemen.
22 Waardering voor onze broeders omvat uiteraard ook het juiste respect voor de ouderlingen van de gemeente. In dit opzicht dienen de ouderlingen zelf voortreffelijke voorbeelden te zijn door niet alleen de juiste waardering voor alle broeders te tonen maar ook voor hun medeouderlingen. Dit aspect van het onderwerp zal in het volgende artikel beschouwd worden.
Punten ter herhaling
◻ Wat is het onderscheidende kenmerk van het ware christendom?
◻ Waarom zijn zowel liefde als broederlijke genegenheid noodzakelijk?
◻ Hoe kunnen wij elkaar „intens” of „uitgestrekt” liefhebben?
◻ Hoe toonde Paulus in Romeinen hoofdstuk 16 waardering voor zijn broeders en zusters?
◻ Waarom dienen wij de motieven van onze broeders niet te wantrouwen?
[Illustratie op blz. 12]
Tracht beminnelijke kwaliteiten te ontdekken in degenen tot wie u zich niet van nature aangetrokken voelt