Belastingen — Moet u wel betalen?
„Geef ieder dus wat hem toekomt: belasting en accijns aan wie u belasting en accijns moet betalen; eerbied en ontzag aan wie u eerbied en ontzag verschuldigd bent.” — Romeinen 13:7, Groot Nieuws Bijbel.
IN HET geval van stijgende belastingen lijkt het bovenstaande advies misschien moeilijk te slikken. Het zijn echter de woorden van de apostel Paulus en ze staan opgetekend in de bijbel. Misschien hebt u respect voor de bijbel en vraagt u zich af of christenen echt alle belastingen moeten betalen — inclusief die waarvan sommigen vinden dat ze onredelijk of onrechtvaardig zijn.
Denk eens aan de vermaning die Jezus aan zijn discipelen gaf. Hij wist dat zijn joodse landgenoten hevig verontwaardigd waren over de belastingen die Rome had opgelegd. Desondanks gaf Jezus de aansporing: „Betaalt caesar terug wat van caesar, maar God wat van God is” (Markus 12:17). Het is interessant dat Jezus ervoor pleitte om uitgerekend aan het regime dat hem korte tijd later zou terechtstellen, belasting te betalen.
Een paar jaar later gaf Paulus de raad die aan het begin werd geciteerd. Hij gaf de aansporing belasting te betalen ondanks het feit dat een groot deel van het belastinggeld werd gebruikt voor de financiering van het Romeinse leger en van de immorele en extravagante leefstijl van de Romeinse keizers. Waarom nam Paulus zo’n impopulair standpunt in?
Superieure autoriteiten
Kijk eens naar de context van Paulus’ woorden. In Romeinen 13:1 schreef hij: „Iedere ziel zij onderworpen aan de superieure autoriteiten, want er is geen autoriteit dan door God; de bestaande autoriteiten zijn door God in hun relatieve posities geplaatst.” Toen de natie Israël godvrezende regeerders had, was het makkelijk om financiële steun aan de natie als een burgerlijke en religieuze plicht te zien. Maar hadden christenen een soortgelijke verantwoordelijkheid ondanks het feit dat de regeerders ongelovige afgodenaanbidders waren? Ja zeker! Paulus’ woorden toonden aan dat God regeerders de „autoriteit” had verleend om te regeren.
Regeringen doen veel om de orde te handhaven. Daardoor kunnen christenen hun diverse geestelijke activiteiten uitoefenen (Mattheüs 24:14; Hebreeën 10:24, 25). Paulus zei dan ook over de heersende regeringsautoriteit: „Ze is Gods dienares voor u, tot uw welzijn” (Romeinen 13:4). Paulus trok zelf profijt van de bescherming die de Romeinse regering bood. Toen hij bijvoorbeeld door gepeupel werd aangevallen, werd hij door Romeinse soldaten gered. Later deed hij een beroep op het Romeinse rechtssysteem zodat hij als zendeling werkzaam kon blijven. — Handelingen 22:22-29; 25:11, 12.
Paulus gaf daarom drie redenen om belasting te betalen. Ten eerste had hij het over de „gramschap” van de regeringen bij het straffen van wetsovertreders. Ten tweede legde hij uit dat het geweten van een godvrezend persoon nadelige gevolgen zou ondervinden als hij oneerlijk met zijn belastingen zou zijn. Ten derde gaf hij aan dat belastingen eenvoudig een compensatie zijn voor de diensten die regeringen verlenen als „openbare dienaren”. — Romeinen 13:1-6.
Namen Paulus’ medechristenen zijn woord ter harte? Klaarblijkelijk wel, want Justinus Martyr (ca. 110–165 G.T.), een schrijver die in naam christen was, zei dat christenen „vóór anderen” hun belasting betaalden. Als regeringen in deze tijd ons belastingen of diensten opleggen — dus geld of tijd van ons vragen — geven christenen daar nog steeds gewillig gehoor aan. — Mattheüs 5:41.a
Uiteraard staat het christenen vrij om te profiteren van wettelijke belastingaftrek. In sommige gevallen kunnen ze misschien gebruik maken van belastingvoordelen die worden toegekend aan personen die schenkingen doen aan religieuze organisaties. Maar ware christenen houden zich in navolging van Gods Woord niet bezig met belastingontduiking. Ze betalen hun belastingen en laten de volledige verantwoordelijkheid voor de besteding van dat geld aan de autoriteiten over.
Buitensporig hoge belastingen zijn slechts één manier waarop „de ene mens over de andere mens heeft geheerst tot diens nadeel” (Prediker 8:9). Jehovah’s Getuigen putten troost uit de bijbelse belofte dat voor iedereen binnenkort gerechtigheid zal zegevieren onder Gods regering — een regering die de mensen nooit onrechtvaardige belastingen zal opleggen. — Psalm 72:12, 13; Jesaja 9:7.
[Voetnoot]
a Jezus’ raad om ’caesar te betalen wat van caesar is’, was niet per se beperkt tot het betalen van belastingen (Mattheüs 22:21). Heinrich Meyer legt in het Critical and Exegetical Hand-Book to the Gospel of Matthew uit: „Onder [wat van caesar is] . . . moeten wij niet slechts de burgerlijke belasting verstaan, maar alles waarop caesar uit hoofde van zijn rechtmatige heerschappij aanspraak kon maken.”
[Inzet op blz. 11]
De vroege christenen betaalden hun belasting „vóór anderen”. — JUSTINUS MARTYR
[Illustratie op blz. 10]
Ware christenen gehoorzamen de belastingwetten
[Illustratie op blz. 11]
Jezus zei: ’Betaal caesar terug wat van caesar is’
[Illustratieverantwoording op blz. 10]
© European Monetary Institute