Bewandel de allesovertreffende weg der liefde
JEHOVAH GOD is de personificatie van liefde (1 Johannes 4:8). Zijn Zoon, Jezus Christus, zei dat wij God en onze naaste moeten liefhebben (Mattheüs 22:37-40). Ja, God bestuurt het hele universum op basis van deze eigenschap! Wil er dus waar maar ook in het universum eeuwig leven mogelijk zijn, dan moeten wij de weg der liefde bewandelen.
God legde liefde voor de natie Israël aan de dag maar verwierp die organisatie later wegens ontrouw van haar zijde. Vervolgens identificeerde hij de gemeente van Jezus’ discipelen als Zijn nieuwe organisatie. Hoe? Door speciale manifestaties van zijn heilige geest, waardoor zij in staat gesteld werden in talen te spreken en te profeteren. Bijgevolg werden met Pinksteren in 33 G.T. 3000 joden en proselieten gelovigen, die de oude organisatie verlieten om deel te gaan uitmaken van Gods nieuwe organisatie (Handelingen 2:1-41). Aangezien de gaven van de geest daarna door bemiddeling van Jezus’ apostelen werden geschonken, hielden zulke manifestaties bij hun dood op (Handelingen 8:5-18; 19:1-6). Maar tegen die tijd was door middel van de gaven aangetoond dat Gods gunst op het geestelijke Israël rustte. — Galaten 6:16.
De wonderen die als gevolg van de gaven van de geest werden verricht, dienden een nuttig doel. Toch is het aan de dag leggen van liefde of onzelfzuchtige belangstelling voor anderen belangrijker dan het bezitten van de gaven van de geest. De apostel Paulus toonde dit aan in zijn eerste brief aan de Korinthiërs (ca. 55 G.T.). Hierin noemde hij liefde „een allesovertreffende weg” (1 Korinthiërs 12:31). Die weg wordt besproken in 1 Korinthiërs hoofdstuk 13.
Zonder liefde zijn wij niets
Paulus redeneerde: „Al spreek ik de talen van mensen en van engelen, maar heb geen liefde, dan ben ik een klinkend stuk koper of een schallende cimbaal geworden” (1 Korinthiërs 13:1). Zonder liefde zou het spreken in een door de geest geschonken taal of een hemelse engelentaal niets te betekenen hebben. Paulus sprak liever vijf opbouwende woorden dan tienduizend in een taal die mensen niet begrepen (1 Korinthiërs 14:19). Een liefdeloos persoon zou als „een klinkend stuk koper” — een lawaaierige, irritant klinkende gong — of een onwelluidende „schallende cimbaal” zijn. Liefdeloos in verschillende talen spreken, vormde geen kalmerende, geestelijk opbouwende manier om God te verheerlijken en zijn volk te helpen. In deze tijd spreiden wij liefde tentoon door in de christelijke bediening begrijpelijke taal te spreken.
De apostel zei vervolgens: „Al heb ik de gave van profeteren en ben vertrouwd met alle heilige geheimen en alle kennis, en al bezit ik al het geloof, zodat ik bergen kan verzetten, maar heb geen liefde, dan ben ik niets” (1 Korinthiërs 13:2). Op wonderbare wijze profeteren, een speciaal begrip van heilige geheimen en door de geest geschonken kennis zouden anderen tot voordeel kunnen strekken, maar indien de aldus begiftigden liefdeloos waren, zouden zij er zelf geen voordeel van trekken. Paulus maakte gebruik van een speciaal begrip van heilige geheimen om anderen te helpen, terwijl een gave van kennis hem in staat stelde de overleving van schipbreukelingen te voorzeggen (Handelingen 27:20-44; 1 Korinthiërs 4:1, 2). Toch zou hij, indien hij ’alle kennis en alle geloof’ bezat maar liefdeloos was, niets zijn in Jehovah’s ogen.
In deze tijd stelt Jehovah’s geest zijn Getuigen in staat bijbelse profetieën en heilige geheimen te begrijpen en leidt hij hen om deze kennis aan anderen door te geven (Joël 2:28, 29). De geest schenkt ook het benodigde geloof om met bergen te vergelijken belemmeringen te overwinnen (Mattheüs 17:20). Aangezien de geest deze dingen doet, is het verkeerd te trachten er persoonlijke heerlijkheid door te verkrijgen. Wij hebben niets te betekenen tenzij wij de dingen doen tot Gods heerlijkheid en met liefde voor hem en onze medemensen. — Galaten 5:6.
Geen baat bij liefdeloze offers
Paulus zei: „Al geef ik al mijn bezittingen om anderen te spijzigen, en al geef ik mijn lichaam over om te kunnen roemen, maar heb geen liefde, dan baat het mij in het geheel niet” (1 Korinthiërs 13:3). Zonder liefde zou het Paulus niet baten als hij alles wat hij bezat, weggaf om anderen te voeden. God beloont ons voor de liefde waardoor onze gaven worden gemotiveerd, niet voor de stoffelijke waarde ervan of omdat wij, net als de leugenachtige Ananias en Saffira, heerlijkheid zoeken als gevers (Handelingen 5:1-11). Paulus gaf een voortreffelijk voorbeeld door in verband met een hulpactie voor gelovigen in Judea, zichzelf liefdevol te geven. — 1 Korinthiërs 16:1-4; 2 Korinthiërs 8:1-24; 9:7.
Zelfs martelaarschap als een getuige voor de waarheid heeft in Gods ogen niets te betekenen wanneer het niet uit liefde geschiedt (Spreuken 25:27). Jezus sprak over zijn offer, maar hij beroemde zich er niet op. In plaats van te roemen, gaf hij zichzelf bereidwillig uit liefde (Markus 10:45; Efeziërs 5:2; Hebreeën 10:5-10). Zijn geestelijke broeders ’bieden hun lichaam als een levend slachtoffer aan’ in Gods dienst, niet ter verheerlijking van zichzelf als martelaars, maar op onopvallende manieren waardoor Jehovah wordt verheerlijkt en hun liefde voor hem wordt gedemonstreerd. — Romeinen 12:1, 2.
Enkele manieren waarop liefde ons laat handelen
Paulus schreef: „De liefde is lankmoedig en vriendelijk” (1 Korinthiërs 13:4a). Voor velen heeft Gods lankmoedigheid sinds de zonde van Adam berouw betekend dat tot redding leidde (2 Petrus 3:9, 15). Als wij liefde bezitten, zullen wij anderen geduldig de waarheid onderwijzen. Wij zullen emotionele uitbarstingen vermijden en zullen attent en vergevensgezind zijn (Mattheüs 18:21, 22). Liefde is ook vriendelijk, en wij worden tot God getrokken wegens zijn vriendelijkheid. Vriendelijkheid, een vrucht van zijn geest, weerhoudt ons ervan meer van anderen te verlangen dan Jehovah van ons verlangt (Efeziërs 4:32). Liefde maakt ons zelfs vriendelijk jegens ondankbare mensen. — Lukas 6:35.
Paulus voegde hieraan toe: „De liefde is niet jaloers, ze snoeft niet, wordt niet opgeblazen” (1 Korinthiërs 13:4b). Jaloezie behoort tot de werken van het vlees die iemand beletten Gods koninkrijk te beërven (Galaten 5:19-21). Liefde weerhoudt ons ervan jaloers te zijn op iemands bezittingen of gunstige omstandigheden. Als hij een dienstvoorrecht ontvangt dat wij graag hadden willen hebben, zal liefde ons ertoe brengen ons met hem te verheugen, hem te ondersteunen en God te danken dat hij tot nut van de gemeente gebruikt kan worden.
Aangezien liefde ’niet snoeft’, brengt ze ons er niet toe te roemen over datgene wat God ons in zijn dienst laat doen. Sommige Korinthiërs roemden alsof de gaven van de geest bij hen hun oorsprong hadden gevonden, terwijl deze gaven, evenals voorrechten in Gods hedendaagse organisatie, van God afkomstig waren. Laten wij dus, in plaats van te roemen over onze positie in Gods organisatie, oppassen dat wij niet vallen (1 Korinthiërs 1:31; 4:7; 10:12). Liefde „wordt niet opgeblazen”, maar de geest van een liefdeloos persoon kan gezwollen raken van eigenwaan. Liefdevolle mensen voelen zich niet superieur aan anderen. — 1 Korinthiërs 4:18, 19; Galaten 6:3.
Niet onbetamelijk, zelfzuchtig, gebelgd
De liefde „gedraagt zich niet onbetamelijk, zoekt niet haar eigen belang, wordt niet geërgerd” (1 Korinthiërs 13:5a). Ze bevordert goede manieren, een godvruchtige houding, respect voor autoriteit en betamelijk gedrag op christelijke vergaderingen (Efeziërs 5:3-5; 1 Korinthiërs 11:17-34; 14:40; vergelijk Judas 4, 8-10). Aangezien liefde maakt dat iedereen zich nodig voelt, zoals alle delen van het menselijk lichaam nodig zijn, is een liefdevolle gemeente een toevluchtsoord waar vrede heerst (1 Korinthiërs 12:22-25). In plaats van zelfzuchtig ’haar eigen belang te zoeken’, brengt liefde ons ertoe onze rechten af en toe op te offeren en belangstelling te tonen voor anderen en voor hun welzijn (Filippenzen 2:1-4). Liefde brengt ons ertoe ’voor alle soorten van mensen alles te worden’, om door onze bediening ’enkelen te kunnen redden’. — 1 Korinthiërs 9:22, 23.
Liefde „wordt niet geërgerd”. Woedeuitbarstingen zijn werken van het zondige vlees, maar liefde maakt ons „langzaam met betrekking tot gramschap” (Jakobus 1:19; Galaten 5:19, 20). Ook al zouden wij terecht boos worden, dan zorgt liefde ervoor dat wij niet geërgerd blijven, waardoor wij de Duivel plaats zouden toekennen (Efeziërs 4:26, 27). Vooral ouderlingen moeten het vermijden zich kwaad te maken wanneer medegelovigen in gebreke blijven de een of andere suggestie op te volgen.
Paulus zei ook over liefde: „Ze rekent het kwade niet aan” (1 Korinthiërs 13:5b). Liefde houdt geen lijst bij van fouten, zoals posten in een grootboek. Ze ziet het goede in medegelovigen en wreekt zich niet wegens werkelijk aangedaan of vermeend onrecht (Spreuken 20:22; 24:29; 25:21, 22). Liefde helpt ons ’de dingen na te streven die de vrede bevorderen’ (Romeinen 14:19). Paulus en Barnabas hadden een dispuut en gingen elk huns weegs in Gods dienst, maar liefde heelde de breuk en weerhield hen ervan een wrok jegens elkaar te koesteren. — Leviticus 19:17, 18; Handelingen 15:36-41.
Schept vreugde in rechtvaardigheid en waarheid
Vervolgens zei Paulus over liefde: „Ze verheugt zich niet over onrechtvaardigheid, maar verheugt zich met de waarheid” (1 Korinthiërs 13:6). Sommigen scheppen zo’n behagen in onrechtvaardigheid dat zij ’niet slapen als zij geen kwaad doen’ (Spreuken 4:16). Maar in Gods organisatie wedijveren wij niet met elkaar of verheugen wij ons er niet over wanneer iemand in zonde verstrikt raakt (Spreuken 17:5; 24:17, 18). Indien er in de gemeente Korinthe genoeg liefde voor God en rechtvaardigheid was geweest, zou immoraliteit er niet zijn getolereerd (1 Korinthiërs 5:1-13). Liefde voor rechtvaardigheid zal ons er onder andere van weerhouden behagen te scheppen in televisiestukken, films en theatervoorstellingen waarin onrechtvaardigheid wordt uitgebeeld.
Liefde „verheugt zich met de waarheid”. Hier wordt waarheid tegenover onrechtvaardigheid gesteld. Dit betekent kennelijk dat liefde ons ertoe brengt ons te verheugen over de invloed ten gunste van rechtvaardigheid die de waarheid op mensen heeft. Wij verheugen ons over dingen waardoor mensen worden opgebouwd en die de zaak van waarheid en rechtvaardigheid dienen. Liefde belet ons leugens te vertellen, schenkt ons vreugde wanneer de oprechten onschuldig worden verklaard en brengt ons ertoe ons te verheugen in de zege van Gods waarheid. — Psalm 45:4.
Wat liefde ten aanzien van alle dingen doet
Paulus schreef verder in zijn definitie van liefde: „Ze verdraagt alle dingen, gelooft alle dingen, hoopt alle dingen, verduurt alle dingen” (1 Korinthiërs 13:7). Aangezien liefde ’alles verdraagt’, weert ze boosheid zoals een goed dak regen tegenhoudt. Als iemand die ons heeft beledigd om vergeving vraagt, zorgt liefde ervoor dat wij onrecht verdragen en de overtreder vergeven in plaats van over de kwestie te roddelen. In liefde trachten wij ’onze broeder te winnen’. — Mattheüs 18:15-17; Kolossenzen 3:13.
Liefde „gelooft alle dingen” in Gods Woord en stemt ons dankbaar voor het geestelijke voedsel dat door „de getrouwe en beleidvolle slaaf” wordt verschaft (Mattheüs 24:45-47). Hoewel wij niet lichtgelovig zijn, belet liefde ons een ongelovig hart te hebben en weerhoudt ze ons ervan onze medegelovigen slechte motieven toe te schrijven (Prediker 7:21, 22). Ook ’hoopt liefde alle dingen’ die in de Schrift staan opgetekend, zoals de waarheden over Gods koninkrijk. Door liefde bewogen, hopen wij op het beste resultaat in beproevingsvolle situaties en bidden wij erom. Liefde beweegt ons er ook toe anderen de reden voor onze hoop mee te delen (1 Petrus 3:15). Bovendien ’verduurt liefde alle dingen’, met inbegrip van zonden die tegen ons zijn begaan (Spreuken 10:12). Liefde voor God helpt ons ook vervolging en andere beproevingen te verduren.
Paulus voegde hieraan toe: „De liefde faalt nimmer” (1 Korinthiërs 13:8a). Evenals Jehovah nooit faalt, kan ook liefde nooit falen. Aangezien onze eeuwige God de personificatie van liefde is, zal er nooit een eind komen aan deze eigenschap (1 Timotheüs 1:17; 1 Johannes 4:16). Het universum zal altijd door liefde worden bestuurd. Laten wij God daarom in gebed vragen ons te helpen zelfzuchtige eigenschappen te overwinnen en deze nimmer falende vrucht van zijn geest tentoon te spreiden. — Lukas 11:13.
Dingen die zullen eindigen
Met betrekking tot de toekomst schreef Paulus: „Maar hetzij er gaven van profeteren zijn, ze zullen worden weggedaan; hetzij er talen zijn, ze zullen ophouden; hetzij er kennis is, ze zal worden weggedaan” (1 Korinthiërs 13:8b). De „gaven van profeteren” stelden hun bezitters in staat nieuwe profetieën te uiten. Hoewel zulke gaven eindigden nadat de christelijke gemeente als Gods organisatie stevig bevestigd was, zal Jehovah’s profetische macht nooit eindigen, en zijn Woord bevat alle profetieën die wij thans nodig hebben. Er kwam ook een eind aan het door de geest geschonken vermogen om in talen te spreken, en zoals was voorzegd werd de speciale kennis „weggedaan”. Maar Jehovah’s volledige Woord verschaft de kennis die wij voor redding nodig hebben (Romeinen 10:8-10). Bovendien is Gods volk met zijn geest vervuld en brengt het de vruchten ervan voort.
Paulus vervolgde: „Want wij hebben gedeeltelijke kennis en wij profeteren gedeeltelijk; wanneer echter het volledige gekomen is, zal dat wat gedeeltelijk is, worden weggedaan” (1 Korinthiërs 13:9, 10). De gaven van kennis en profetie waren onvolledig. Blijkbaar waren zulke profetieën niet gedetailleerd, terwijl iedere profeet de toekomst gedeeltelijk onthulde, omdat hij nu eenmaal geen volmaakte kennis had van wat hij voorzei. In deze tijd krijgen wij echter geleidelijk een volledig begrip van de profetieën. De feiten die zich als een vervulling van bijbelse profetieën voordoen, bevestigen bijvoorbeeld dat Jezus in 1914 koninklijke autoriteit over de mensheid ontving. Sindsdien leven wij in „de tijd van het einde” en verheugen wij ons in steeds meer geestelijke kennis en begrip van de bijbelse profetieën (Daniël 12:4). Aldus geraken wij tot volmaakte kennis en moet „het volledige” nabij zijn.
De grootste hoedanigheid blijft
Zinspelend op de groei van de gemeente, schreef Paulus: „Toen ik een klein kind was, placht ik als een klein kind te spreken, als een klein kind te denken, als een klein kind te overleggen; nu ik echter een man ben geworden, heb ik de trekken van een klein kind weggedaan” (1 Korinthiërs 13:11). Aangezien een klein kind op grond van beperkte kennis en lichamelijke ontwikkeling handelt, kan het door beïnvloeding heen en weer geslingerd worden, alsof het in een wieg heen en weer geschommeld wordt. Maar een man is lichamelijk veel verder ontwikkeld, heeft meer kennis en wordt gewoonlijk niet gemakkelijk heen en weer geslingerd. Hij heeft de kinderlijke gedachten, houdingen en methoden afgelegd. Evenzo heeft God beoordeeld dat zijn aardse organisatie, nadat ze de kinderschoenen was ontgroeid, niet langer de geestesgaven van profetie, talen en kennis nodig had. Hoewel de hedendaagse leden van de gemeente, die nu een hoge leeftijd heeft bereikt, zulke gaven ook niet nodig hebben, zijn zij blij God onder leiding van zijn geest te dienen.
Paulus voegde hieraan toe: „Want op het ogenblik zien wij door middel van een metalen spiegel vage omtrekken, maar dan van aangezicht tot aangezicht. Op het ogenblik ken ik gedeeltelijk, maar dan zal ik nauwkeurig kennen, evenals ik nauwkeurig gekend wordt” (1 Korinthiërs 13:12). Toen de gemeente nog in haar kinderschoenen stond, was het niet Gods tijd om bepaalde dingen te openbaren. Ze werden dus in vage omtrekken gezien, alsof christenen in een metalen spiegel keken die geen goed reflecterend oppervlak had (Handelingen 1:6, 7). De tijd voor een vage zienswijze is echter voorbij. De vervulling van voorafbeeldingen en profetieën is nu duidelijk zichtbaar, want wij leven in de tijd waarin God de dingen onthult (Psalm 97:11; Daniël 2:28). Hoewel Paulus zelf God kende, zou zijn kennis omtrent Jehovah haar toppunt bereiken en zou hij in de intiemste verhouding met Jehovah komen wanneer de apostel werd opgewekt tot hemels leven en aldus de volledige beloning van zijn christelijke handelwijze ontving.
Paulus beëindigde zijn samenvatting van wat liefde is, door te schrijven: „Nu blijven echter geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de grootste van deze is de liefde” (1 Korinthiërs 13:13). Ondanks de afwezigheid van de wonderbare gaven van de geest, heeft de gemeente nu een vollediger kennis en een reden voor een rijker geloof en een rijkere hoop en liefde. Ze heeft het geloof dat alles wat God heeft beloofd, zo goed als vervuld is (Hebreeën 11:1). Kenmerken van geloof zullen eindigen wanneer de in Gods Woord voorzegde dingen worden verwezenlijkt. Aspecten van hoop zullen eindigen wanneer wij de dingen zien waarop wij hadden gehoopt. Maar de liefde zal altijd blijven. Laten alle getuigen van Jehovah er dus mee voortgaan de allesovertreffende weg der liefde te bewandelen.