Vertroosting afkomstig van de God van vrede
„Blijft elkaar . . . met deze woorden vertroosten.” — 1 THESSALONICENZEN 4:18.
1. Uit welke smeekbeden van Paulus blijkt zijn belangstelling voor vrede?
DE APOSTEL Paulus verlangde er vurig naar dat de christelijke gemeente vrede zou genieten. Daarom beginnen dertien van zijn brieven, zoals die voor ons in de geïnspireerde Schrift zijn bewaard, met een smeekbede dat degenen aan wie zijn brieven gericht worden, zich in van God afkomstige vrede mogen verheugen. Aan de jonge gemeente in Thessaloníka schrijft Paulus bijvoorbeeld: „Mogen onverdiende goedheid en vrede u ten deel vallen.” Tegen het einde van diezelfde brief doet hij het volgende dringende verzoek: „Moge de God van vrede zelf u volledig heiligen. En mogen de geest en de ziel en het lichaam van u, broeders, ongeschonden in elk opzicht, op onberispelijke wijze bewaard worden bij de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus Christus.” — 1 Thessalonicenzen 1:1; 5:23.
2. (a) Wat voor bezorgdheid legde Paulus ten aanzien van de gemeente aan de dag? (b) Hoe kunnen christelijke ouderlingen in deze tijd het voorbeeld van Paulus volgen?
2 Paulus en zijn metgezellen hadden zich niet gespaard maar hadden ’gearbeid en gezwoegd’ onder die nieuwe gelovigen. Paulus zei: „Wij zijn in uw midden vriendelijk geworden, zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert. Daar wij dus tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden.” Kunnen wij in deze woorden niet de warme bezorgdheid proeven, de echte, diepgewortelde liefde die Paulus voor die gemeente had? Ja, wij vinden deze liefde terug in de soort van liefde die in deze tijd in zo’n 50.000 gemeenten van Jehovah’s Getuigen over de gehele aarde door christelijke ouderlingen tentoongespreid wordt. — 1 Thessalonicenzen 2:7-9; Johannes 13:34, 35; 15:12-14.
3. (a) Hoe kon Timótheüs een zegen zijn voor de gemeente in Thessaloníka? (b) Waarmee komt dit in deze tijd overeen?
3 De Verzoeker, Satan, had verdrukkingen over die christenen in Thessaloníka gebracht. Daarom zond Paulus Timótheüs naar hen toe teneinde ’hen standvastig te maken en in het belang van hun geloof te troosten’. Timótheüs keerde naar Paulus in Athene terug met een enthousiast bericht over hun getrouwheid en liefde. Allen werden ten zeerste vertroost toen zij over elkaars geloof en rechtschapenheid vernamen, en zij bleven God smeken het ontbrekende aan te vullen (1 Thessalonicenzen 3:1, 2, 5-7, 10). Ook dit vinden wij terug in de hedendaagse theocratische regeling, aangezien ook nu reizende opzieners de gemeenten opbouwen, zelfs daar waar Jehovah’s Getuigen verboden zijn of bitter vervolgd worden. — Jesaja 32:1, 2.
’Bij zijn tegenwoordigheid’
4, 5. (a) Welk smekende verzoek doet Paulus hier, en waarom dient dit van speciaal belang te zijn voor ons in deze tijd? (b) Waarom is onze tijd bijzonder veelbetekenend?
4 De apostel Paulus besluit dit gedeelte van zijn brief met het smekende verzoek: „Moge de Heer u . . . doen toenemen, ja, u overvloedig doen zijn in liefde jegens elkaar en jegens allen, zoals ook wij u liefhebben; om uw hart standvastig te maken, onberispelijk in heiligheid voor het aangezicht van onze God en Vader bij de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus met al zijn heiligen.” — 1 Thessalonicenzen 3:12, 13.
5 Paulus keek hier in de verre toekomst, naar de tijd van Jezus’ „tegenwoordigheid en van het besluit van het samenstel van dingen”, wanneer „de Zoon des mensen gekomen zal zijn in zijn heerlijkheid, en alle engelen met hem”. Onze hemelse Koning kwam in 1914. Vanaf zijn glorierijke onzichtbare troon oordeelt Jezus thans de natiën en volkeren der aarde, waarbij hij uit hun midden de nederige, met schapen te vergelijken mensen afscheidt opdat zij levend door de „grote verdrukking” heen gebracht zullen worden en eeuwig leven op een paradijsaarde zullen ontvangen. — Matthéüs 24:3-21; 25:31-34, 41, 46.
Voorschriften tot ons welzijn
6. Aan welke vermaning van Paulus moeten wij thans het oor lenen?
6 Bent u iemand die dat doel van eeuwig leven tracht te verkrijgen? Zo ja, dan moet u acht slaan op wat Paulus hier aan de Thessalonicenzen schrijft: „Ten slotte, broeders, verzoeken en vermanen wij u bij de Heer Jezus dat, gelijk gij van ons het onderricht hebt ontvangen omtrent de wijze waarop gij behoort te wandelen en God moet behagen — zoals gij in feite reeds wandelt — gij het in vollediger mate blijft doen. Want gij kent de voorschriften die wij u gegeven hebben door de Heer Jezus” (1 Thessalonicenzen 4:1, 2). Wat zijn enkele van „de voorschriften” waarop Paulus hier de nadruk legt?
7. (a) Welk belangrijke ’voorschrift’ wordt hier gegeven? (b) Waarom moeten wij, die Gods geest hebben ontvangen, onze waakzaamheid nooit laten verslappen?
7 Het eerste ’voorschrift’ heeft betrekking op een goede moraal. Paulus zegt rechtuit: „Dit wil God: uw heiliging, dat gij u onthoudt van hoererij; dat een ieder van u weet hoe in heiliging en eer in het bezit te komen van zijn eigen vat, niet in hebzuchtige seksuele begeerte, zoals dit ook het geval is bij de natiën die God niet kennen.” Gelukkig hebben wij God en zijn Zoon, Jezus Christus, leren „kennen” en trachten wij het eeuwige leven vast te grijpen. Hoe beschamend zou het zijn indien wij ons weer in de wereldse poel van immoraliteit zouden laten trekken! Helaas hebben sommigen die jarenlang in concentratiekampen en gevangenissen hebben volhard, of die een groot deel van hun leven ijverig als zendeling hebben gediend, toegelaten dat de Verzoeker hen later te pakken kreeg toen zij hun waakzaamheid met betrekking tot moraliteit hadden laten verslappen. Mogen wij, die Gods heilige geest hebben ontvangen, deze geest nimmer ’bedroeven’ door seksuele immoraliteit te bedrijven! — 1 Thessalonicenzen 4:3-8; Johannes 17:3; 1 Korinthiërs 10:12, 13; Efeziërs 4:30.
8, 9. (a) Wat is „broederlijke liefde”? (b) Hoe kunnen wij een dergelijke liefde aankweken, en welk voordeel werpt dit af?
8 Paulus’ volgende ’voorschrift’ heeft betrekking op fil·a·delʹfi·a, „broederlijke liefde” (1 Thessalonicenzen 4:9, 10). Dit is een speciale manifestatie van de op beginselen gebaseerde liefde, aʹga·pe, die door Paulus niet alleen in hoofdstuk 3 vers 6 en 12, maar ook hier in 4 vers 9 warm wordt aanbevolen. Fil·a·delʹfi·a is een zeer tedere genegenheid, zoals die klaarblijkelijk bestond tussen Jezus en Petrus, en tussen David en Jonathan (Johannes 21:15-17; 1 Samuël 20:17; 2 Samuël 1:26). Fil·a·delʹfi·a kan aan aʹga·pe worden toegevoegd om een nauwe kameraadschap op te bouwen, zoals die bijvoorbeeld wordt gezien in de onderlinge vreugdevolle omgang waarvan vele getuigen van Jehovah gezamenlijk genieten in de pioniersdienst en in andere theocratische activiteiten.
9 Paulus zegt: ’Blijf het in vollediger mate doen.’ Wij kunnen onze broederlijke liefde altijd verruimen. Deze voortreffelijke hoedanigheid is vooral in overvloedige mate aanwezig wanneer ouderlingen en dienaren in de bediening ijverig de leiding nemen in de Koninkrijksdienst. Wanneer allen in de gemeente er druk mee bezig zijn ’eerst het Koninkrijk te zoeken’, worden geschilpunten die rijzen vanwege menselijke onvolmaaktheid, persoonlijkheidsbotsingen en dergelijke problemen minder belangrijk. Laten wij onze ogen altijd op het doel gericht houden! — Matthéüs 6:20, 21, 33; 2 Korinthiërs 4:18.
10. Hoe kunnen wij als christenen ’betamelijk wandelen’?
10 Paulus brengt in dit verband nog een ’voorschrift’ ter sprake — dat wij het ons ten doel stellen rustig te leven, ons met onze eigen zaken te bemoeien en met onze handen te werken. Wanneer wij aldus in ons dagelijks leven ’betamelijk wandelen’ en zowel op beginselen gebaseerde liefde als broederlijke genegenheid tentoonspreiden, zal in al onze noodzakelijke behoeften worden voorzien. — 1 Thessalonicenzen 4:11, 12; Johannes 13:35; Romeinen 12:10-12.
Vertroost door de opstandingshoop
11. (a) Waarom brengt Paulus nu het onderwerp van de opstanding te berde? (b) Welke uitwerking dient deze door Paulus gegeven raad op ons te hebben?
11 De apostel vestigt vervolgens de aandacht op de grootse opstandingshoop. Maar waarom bracht Paulus dit onderwerp te berde? Hij wilde zijn broeders sterken om de vervolging die zij in de nabije toekomst zouden ondergaan, te verduren. Zij liepen gevaar hun leven te verliezen. Het schijnt dat destijds enkelen reeds in de dood waren ontslapen. Hun medegelovigen hadden vertroosting nodig (1 Thessalonicenzen 2:14-20). Daar zij dachten dat Christus’ „tegenwoordigheid” ophanden was, vroegen zij zich af wat er zou gebeuren met degenen die reeds gestorven waren. Wat Paulus nu schrijft, is niet alleen tot troost van degenen die geliefde christenen in de dood verliezen, maar is ook een aanmoediging om tot aan de komst van Jehovah’s „dag” te volharden. Paulus’ raad dient ons allen te helpen van geestelijk evenwicht blijk te geven, terwijl wij er in afwachting van het volledige einde van dit samenstel van dingen mee voortgaan het goede nieuws bekend te maken. — 2 Thessalonicenzen 1:6-10.
12. Welke werkelijke vertroosting kunnen wij hebben wanneer iemand die wij liefhebben, gestorven is, en uit welke bron putten wij die?
12 Paulus zegt: „Broeders, [wij] willen . . . niet dat gij onwetend zijt betreffende hen die in de dood slapen, opdat gij niet bedroefd zijt gelijk de overigen, die geen hoop hebben” (1 Thessalonicenzen 4:13). Wat een vertroosting en vrede des geestes kan men uit de opstandingshoop putten! Zo’n vijf jaar later zou Paulus zijn tweede brief aan de christenen in Korinthe met de volgende woorden inleiden: „Mogen onverdiende goedheid en vrede u ten deel vallen van God, onze Vader, en de Heer Jezus Christus. Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, de Vader der tedere barmhartigheden en de God van alle vertroosting, die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij hen die in enigerlei verdrukking zijn, kunnen vertroosten door middel van de vertroosting waarmee wijzelf door God worden vertroost.” — 2 Korinthiërs 1:2-4.
13, 14. (a) Waarom wilde Paulus dat christenen op de hoogte zouden zijn van wat er bij de dood gebeurt? (b) Wat laat de Schrift zien met betrekking tot de toestand van de doden?
13 De apostel wilde niet dat wij onwetend zouden zijn met betrekking tot de toestand van de doden. Mettertijd zou onder zogenaamde christenen een grote afval inzetten, zodat zij tot Babylonische en Griekse filosofieën zouden terugkeren. Zulke afvalligen zouden de platonische leerstelling van de inherente onsterfelijkheid van de ziel aanvaarden — nu een basisleerstelling in het gehele wereldrijk van valse religie. De sfeer van geheimzinnigheid rond het „leven in het hiernamaals” — of dat nu volgens zeggen in de hemel, het vagevuur of een plaats van pijniging is — geeft geen werkelijke troost. Verder is inherente onsterfelijkheid strijdig met de leer van de opstanding, want hoe kan iemand weer tot leven worden opgewekt als de ziel niet sterft?
14 Paulus schrijft hier „betreffende hen die in de dood slapen”. Ja, „slapen”. Iemand die slaapt, is zich van niets bewust en kan geen werken verrichten. (Vergelijk Prediker 9:5, 10.) Bij een bepaalde gelegenheid tijdens Jezus’ bediening zei hij dat Lazarus was „gaan rusten” en dat hij, Jezus, „hem uit de slaap [zou] wekken”. Toen Christus’ discipelen deze woorden niet begrepen, „zei Jezus . . . ronduit tot hen: ’Lazarus is gestorven.’” Lazarus’ zusters, Martha en Maria, putten troost uit de opstandingshoop en Jezus gaf hun nog verdere vertroosting. Maar hoezeer moet hun geloof gesterkt zijn toen Jezus zijn vriend, die reeds vier dagen dood was, uit de doodsslaap opwekte! — Johannes 11:11-14, 21-25, 43-45.
15. (a) Hoe wordt onze hoop op de opstanding versterkt? (b) Hoe kunnen wij geholpen worden ons evenwicht te herwinnen wanneer iemand die wij liefhebben, sterft?
15 Dat wonder, te zamen met de andere werken die Jezus verrichtte door doden op te wekken, en vooral het feit dat Jehovah Jezus zelf opwekte — al deze goed gestaafde gebeurtenissen versterken ons vertrouwen in de schitterende opstandingshoop (Lukas 7:11-17; 8:49-56; 1 Korinthiërs 15:3-8). Het is waar dat de dood verdriet en tranen brengt, en het is moeilijk ons evenwicht te herwinnen wanneer iemand die wij liefhebben er niet meer is. Maar wat een troost en sterkte putten wij uit de verzekering dat de Soevereine Heer Jehovah „werkelijk de dood voor eeuwig [zal] verzwelgen, en . . . stellig de tranen van alle aangezichten [zal] wissen”! (Jesaja 25:8; Openbaring 21:4) Een van de beste geneesmiddelen tegen verdriet is druk bezig blijven in de dienst van de God van vrede en anderen de hartverwarmende Koninkrijkshoop brengen die wij zelf zo dankbaar hebben aanvaard. — Vergelijk Handelingen 20:35.
Volgorde van de opstanding
16, 17. (a) Hoe zal de „laatste vijand” tenietgedaan worden? (b) Welke volgorde voor de opstanding zet Paulus nu uiteen?
16 Wij geloven krachtig dat Christus, die als „de eersteling” uit de doden werd opgewekt en nu aan Gods rechterhand in de hemel op de troon is geplaatst, Jehovah’s glorierijke Koninkrijksvoornemens volledig zal verwezenlijken (Hebreeën 6:17, 18; 10:12, 13). Zoals Paulus in een andere brief zegt: „Hij [Jezus Christus] moet als koning regeren totdat God alle vijanden onder zijn voeten heeft gelegd. Als laatste vijand wordt de dood tenietgedaan.” Hoe zal dit geschieden? Ten dele door middel van de opstanding der doden en het verwijderen van de gevolgen van de Adamitische dood. De apostel had het net van tevoren aldus verklaard: „Aangezien de dood door bemiddeling van een mens is, is ook de opstanding der doden door bemiddeling van een mens. Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in de Christus allen levend gemaakt worden. Maar een ieder in zijn eigen rangorde: Christus, de eersteling, daarna zij die de Christus toebehoren, gedurende zijn tegenwoordigheid” (1 Korinthiërs 15:20-26). Naar deze volgorde van de opstanding verwijst Paulus vervolgens in zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen met de woorden:
17 „Indien wij geloven dat Jezus gestorven en wederom opgestaan is, zo zal God ook de ontslapenen door Jezus met hem brengen. Want dit zeggen wij u door Jehovah’s woord, dat wij, de levenden, die in leven blijven tot de tegenwoordigheid van de Heer, de ontslapenen in geen geval zullen vóórgaan; want de Heer zelf zal uit de hemel neerdalen met een bevelende roep, met de stem van een aartsengel en met Gods trompet, en zij die dood zijn in eendracht met Christus zullen eerst opstaan.” — 1 Thessalonicenzen 4:14-16.
18. Wanneer werden de gezalfden die ’in de dood sliepen’, opgewekt?
18 Na 1914, gedurende Jezus’ „tegenwoordigheid” in Koninkrijksmacht, vaardigt hij als de aartsengel het hemelse bevel uit dat zij die „in eendracht met Christus” zijn, zich vergaderen. Voor zover deze gezalfden „in de dood slapen”, worden zij als door trompetgeschal opgeroepen tot hun geestelijke opstanding in de hemel. De Wachttoren huldigt al geruime tijd de zienswijze dat deze opstanding uit de dood voor gezalfde christenen in het jaar 1918 begon.
19. Wanneer en hoe zullen de overgeblevenen „in wolken worden weggerukt”, en met welk doel?
19 Hoe staat het echter met de overgebleven gezalfde christenen op aarde, die thans een in aantal afnemende groep van minder dan tienduizend personen vormen? Ook zij moeten tot het einde van hun aardse leven getrouw blijven. Alsof hij gedurende Christus’ tegenwoordigheid in hun midden was, schrijft Paulus: „Daarna zullen wij, de levenden, die overblijven, te zamen met hen in wolken worden weggerukt, de Heer tegemoet in de lucht; en aldus zullen wij altijd met de Heer zijn” (1 Thessalonicenzen 4:17; vergelijk Openbaring 1:10). Aldus worden te bestemder tijd alle 144.000 opgewekt om te zamen met het Lam, Jezus Christus, op de hemelse berg Sion als priesters en koningen te dienen. „Dit is de eerste opstanding” (Openbaring 14:1, 4; 20:4, 5). Maar wat ligt in het verschiet voor de miljarden leden van de mensheid die zich nu in hun graf bevinden?
20, 21. (a) Wat ligt in het verschiet voor de miljarden leden van de mensheid die zich in hun graf bevinden? (b) Welke groep zal nimmer door de dood van het aardse toneel verdwijnen, en waarom niet? (c) Welk vreugdevolle vooruitzicht hebben individuele leden van deze groep voor het geval zij mochten sterven?
20 Hoewel Paulus hen in zijn eerste brief aan de Thessalonicenzen niet specifiek noemt, verzekert Openbaring 20:12 ons dat „de doden, de groten en de kleinen,” opgewekt zullen worden om voor Gods oordeelstroon te staan. (Zie ook Johannes 5:28, 29.) Doch in deze tijd is „een grote schare” die uit miljoenen personen bestaat, reeds voor die troon bijeenvergaderd. Als groep zullen zij de ophanden zijnde „grote verdrukking” overleven. Zij worden door het Lam geweid en naar „bronnen van wateren des levens” geleid, zodat zij nooit door de dood van het aardse toneel hoeven te verdwijnen. Maar vanwege leeftijd of onvoorziene gebeurtenissen zal een aantal van hen wellicht gedurende de „tegenwoordigheid” van de Heer sterven (Openbaring 7:9, 14, 17; Prediker 9:11). Wat gebeurt er met hen?
21 Al deze „andere schapen” wacht de vreugdevolle hoop van een aardse opstanding (Johannes 10:16). Hun geloof en hun werken, gelijk die van Abraham uit de oudheid, hebben hen reeds in een staat van vriendschap met God gebracht. Evenals de godvruchtige mannen en vrouwen die in Hebreeën hoofdstuk 11 worden beschreven, hebben deze hedendaagse „andere schapen” beproevingen verduurd. Logischerwijs zullen ook zij tot „een betere opstanding” geraken, ongetwijfeld vroeg in het tijdperk dat na Armageddon begint (Hebreeën 11:35; Jakobus 2:23). Ja, iedereen die zich in geloof ’met Jezus’ vlees heeft gevoed en zijn bloed heeft gedronken’, zal delen in de vervulling van zijn belofte: „[Hij] heeft eeuwig leven, en ik zal hem op de laatste dag uit de dood opwekken.” — Johannes 6:54; Romeinen 5:18, 21; 6:23.
22. Hoe kunnen wij elkaar vertroosten?
22 Nadat Paulus de schitterende opstandingshoop heeft besproken, vermaant hij ons met de woorden: „Blijft elkaar . . . met deze woorden vertroosten” (1 Thessalonicenzen 4:18). Vervolgens bespreekt hij nog meer belangrijke aangelegenheden betreffende „de tegenwoordigheid van onze Heer Jezus” (1 Thessalonicenzen 5:23). Wat zijn deze aangelegenheden? Zie het artikel „Vrede van God — Wanneer?”
Als samenvatting —
◻ Welke smeekbede doet Paulus ten behoeve van christenen?
◻ Welke „voorschriften” geeft de apostel tot ons welzijn?
◻ Hoe vertroost Gods Woord ons met betrekking tot de doden?
◻ Welke volgorde van de opstanding beschrijft Paulus?