Blijf elkaar opbouwen
„Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw.” — EFEZIËRS 4:29.
1, 2. (a) Waarom kan terecht gezegd worden dat spraak iets schitterends is? (b) Welke voorzichtigheid is passend ten aanzien van de manier waarop wij onze tong gebruiken?
„SPRAAK is de magische draad die vrienden, families en gemeenschappen samenbindt . . . Uit de menselijke geest en de gecoördineerde samentrekkingen van spiergroepen [van de tong] doen wij klanken ontstaan die aanzetten tot liefde, afgunst, eerbied — ja, werkelijk iedere menselijke emotie.” — Hearing, Taste and Smell.
2 Onze tong is veel meer dan alleen een orgaan waarmee wij slikken of proeven; ze maakt deel uit van ons vermogen om anderen deelgenoot te maken van wat wij denken en voelen. „De tong [is] een klein lid”, schreef Jakobus. „Met haar zegenen wij Jehovah, ja, de Vader, en met haar vervloeken wij nochtans mensen die ’naar Gods gelijkenis’ tot bestaan zijn gekomen” (Jakobus 3:5, 9). Ja, wij kunnen onze tong op voortreffelijke manieren gebruiken, zoals om Jehovah te loven. Maar omdat wij onvolmaakt zijn, kan het er gemakkelijk van komen dat wij onze tong gebruiken om schadelijke of negatieve dingen te zeggen. Jakobus schreef: „Het is niet juist, mijn broeders, dat deze dingen zo blijven geschieden.” — Jakobus 3:10.
3. Aan welke twee aspecten van onze spraak dienen wij aandacht te schenken?
3 Hoewel geen mens zijn tong volmaakt kan beheersen, moeten wij er beslist naar streven vorderingen te maken. De apostel Paulus raadt ons aan: „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen, maar elk woord dat goed is tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders” (Efeziërs 4:29). Merk op dat deze aansporing twee kanten heeft: wat wij moeten proberen te vermijden en wat wij moeten proberen te doen. Laten wij beide aspecten beschouwen.
Verdorven taal vermijden
4, 5. (a) Welke strijd hebben christenen in verband met vuile taal? (b) Welk beeld past er bij de uitdrukkingswijze „verdorven woord”?
4 Efeziërs 4:29 spoort ons eerst aan: „Laat geen verdorven woord uit uw mond voortkomen.” Dat kan best moeilijk zijn. Eén reden is dat in de wereld om ons heen vloeken zo gewoon is. Veel christelijke jongeren horen dagelijks vloeken, want hun schoolgenoten denken wellicht dat dat kracht bijzet aan wat zij zeggen, of dat zij daardoor flinker lijken. Het zal ons misschien niet lukken om helemaal te vermijden dat wij smerige woorden horen, maar wij kunnen en moeten er bewust moeite voor doen ze niet in ons op te nemen. Ze horen niet in onze geest of onze mond thuis.
5 In zijn waarschuwing maakt Paulus gebruik van een Grieks woord dat te maken heeft met rotte vis of rot fruit. Stel u het volgende aanschouwelijk voor: U ziet een man ongeduldig worden en vervolgens werkelijk woedend. Ten slotte barst hij los, en uit zijn mond ziet u een rotte vis komen. Dan ziet u allerlei stinkend, verrot fruit eruit vallen zodat de omstanders onder de vieze klodders komen. Wie is die man? Hoe verschrikkelijk als hij een van ons zou zijn! Toch zou er zo’n beeld bij passen als wij ’verdorven woorden uit onze mond lieten voortkomen’.
6. Hoe is Efeziërs 4:29 van toepassing op kritische, negatieve spraak?
6 Een andere toepassing van Efeziërs 4:29 is dat wij het moeten vermijden voortdurend kritisch te zijn. Het is waar dat wij allemaal zo onze meningen hebben over wat ons niet ligt of wat wij niet willen, maar hebt u wel eens iemand meegemaakt die over iedereen en elke plaats en alles wel iets (of een heleboel) negatiefs te zeggen schijnt te hebben? (Vergelijk Romeinen 12:9; Hebreeën 1:9.) Zijn spraak breekt af, haalt neer of vernietigt (Psalm 10:7; 64:2-4; Spreuken 16:27; Jakobus 4:11, 12). Hij realiseert zich misschien niet hoezeer hij lijkt op de kritische personen die Maleachi beschreef (Maleachi 3:13-15). Wat zou hij geschokt zijn als een van de omstanders hem vertelde dat er een rotte vis of rot fruit uit zijn mond glipte!
7. Waarop dient een ieder van ons zichzelf te onderzoeken?
7 Hoewel het gemakkelijk is om de situatie te herkennen als iemand anders constant negatieve of kritische dingen zegt, doet u er goed aan u af te vragen: ’Heb ik die neiging? Serieus, is dat met mij het geval?’ Het zou verstandig zijn zo nu en dan stil te staan bij de geest van wat wij zeggen. Zijn onze woorden hoofdzakelijk negatief, kritisch? Klinken wij als Jobs drie valse vertroosters? (Job 2:11; 13:4, 5; 16:2; 19:2) Waarom zouden wij niet iets positiefs te berde brengen? Als een gesprek in hoofdzaak kritisch is, waarom zouden wij het dan niet ombuigen naar opbouwende zaken?
8. Welke les verschaft Maleachi 3:16 betreffende spraak, en hoe kunnen wij laten zien dat wij die les toepassen?
8 Maleachi verschafte ons dit als contrast: „Degenen die Jehovah vreesden [spraken] met elkaar, elkeen met zijn metgezel, en Jehovah bleef aandacht schenken en luisteren. En er werd voorts een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven voor degenen die Jehovah vrezen en voor degenen die aan zijn naam denken” (Maleachi 3:16). Hebt u opgemerkt hoe Jehovah reageerde op opbouwende spraak? Wat was het waarschijnlijke effect van zulke conversatie op metgezellen? Wij kunnen persoonlijk iets leren ten aanzien van onze dagelijkse spraak. Hoeveel beter is het voor ons en voor anderen als onze kenmerkende conversatie een weerspiegeling vormt van ons ’slachtoffer van lof aan God’. — Hebreeën 13:15.
Werk eraan anderen op te bouwen
9. Waarom zijn christelijke vergaderingen goede gelegenheden om anderen op te bouwen?
9 Gemeentevergaderingen bieden uitstekende gelegenheden om woorden te spreken ’die goed zijn tot opbouw waar het nodig is, opdat daardoor iets meegedeeld mag worden wat gunstig is voor de hoorders’ (Efeziërs 4:29). Wij kunnen dat doen wanneer wij een lezing houden over bijbelse punten, een aandeel hebben aan een demonstratie of commentaar geven bij vraag-en-antwoordbesprekingen. Wij zorgen er zo voor dat Spreuken 20:15 bewaarheid wordt: „De lippen der kennis zijn kostbare vaten.” En wie weet hoeveel harten wij raken of opbouwen!
10. Welke aanpassing zouden wij kunnen doorvoeren nadat wij erover hebben nagedacht met wie wij gewoonlijk praten? (2 Korinthiërs 6:12, 13)
10 De tijd voor en na vergaderingen leent zich er goed voor anderen op te bouwen met conversatie die gunstig is voor de hoorders. Het zou gemakkelijk zijn die periodes door te brengen in aangename gesprekken met verwanten en een gering aantal vrienden met wie wij ons op ons gemak voelen (Johannes 13:23; 19:26). Waarom zoeken wij echter niet in overeenstemming met Efeziërs 4:29 anderen om mee te praten? (Vergelijk Lukas 14:12-14.) Wij zouden van tevoren kunnen besluiten om meer te doen dan alleen een formele of terloopse groet te richten tot bepaalde nieuwelingen of ouderen of ook jongeren, waarbij wij misschien zelfs even bij jongeren gaan zitten om meer op hun niveau te zijn. Onze echte belangstelling en periodes van opbouwende spraak zullen anderen nog beter in staat stellen in te stemmen met Davids gevoelens in Psalm 122:1.
11. (a) Welke gewoonte hebben velen ontwikkeld ten aanzien van hun zitplaats? (b) Waarom variëren sommigen met opzet hun plaatsen?
11 Een andere hulp voor opbouwende conversatie is afwisseling in de plaats waar wij tijdens vergaderingen zitten. Een moeder met een zuigeling moet misschien dicht bij de moederkamer gaan zitten, en iemand met een slechte gezondheid heeft misschien een zitplaats aan het gangpad nodig, maar hoe staat het met de overigen van ons? Pure gewoonte doet ons misschien al weer naar een bepaalde plaats of rij lopen; zelfs een vogel keert instinctief naar zijn roestplaats terug (Jesaja 1:3; Mattheüs 8:20). Maar laten wij reëel zijn: Aangezien wij overal kunnen gaan zitten, waarom zouden wij onze plek niet afwisselen — links, rechts, voorin, enzovoort — en op die wijze beter bekend raken met steeds anderen? Hoewel het geen regel is dat wij dit moeten doen, hebben ouderlingen en andere rijpe verkondigers die variatie brengen in hun zitplaats, het gemakkelijker gevonden iets gunstigs mee te delen aan velen in plaats van alleen maar aan betrekkelijk weinig intieme vrienden.
Op godvruchtige wijze opbouwen
12. Welke onwenselijke tendens heeft zich in alle tijden gemanifesteerd?
12 Het verlangen van een christen om anderen op te bouwen, moet hem ertoe aanzetten in dit opzicht God na te volgen in plaats van de menselijke neiging te volgen een groot aantal regels op te stellen.a Onvolmaakte mensen zijn reeds lang geneigd om te heersen over degenen om hen heen, en zelfs sommigen van Gods dienstknechten zijn voor deze neiging bezweken (Genesis 3:16; Prediker 8:9). In Jezus’ tijd waren het de joodse leiders die ’anderen zware lasten oplegden maar ze zelf niet wilden verroeren’ (Mattheüs 23:4). Zij maakten van onschuldige gewoonten verplichte tradities. In hun buitensporige bezorgdheid om menselijke regels negeerden zij dingen die God als belangrijker identificeerde. Niemand werd opgebouwd doordat zij veel onschriftuurlijke regels opstelden; hun weg was gewoon niet Gods weg. — Mattheüs 23:23, 24; Markus 7:1-13.
13. Waarom is het niet juist om heel wat regels voor medechristenen uit te denken?
13 Christenen willen zich oprecht aan goddelijke wetten houden. Zelfs wij echter zouden ten prooi kunnen vallen aan de neiging talrijke drukkende lasten vormende regels te maken. Waarom? Eén reden is dat smaken en voorkeuren verschillen, zodat sommigen dingen aanvaardbaar vinden waarvan anderen, omdat zij er een hekel aan hebben, menen dat ze verboden moeten worden. Christenen verschillen ook in hun mate van voortgang tot geestelijke rijpheid. Maar vormt het maken van veel regels de godvruchtige manier om anderen te helpen tot rijpheid voort te gaan? (Filippenzen 3:15; 1 Timotheüs 1:19; Hebreeën 5:14) Zelfs wanneer iemand werkelijk bezig is met iets wat extreem of gevaarlijk lijkt, is dan een regel die dat verbiedt, de beste oplossing? Gods manier is dat daartoe bekwame personen de dwalende proberen terecht te brengen door op zachtaardige wijze met hem te redeneren. — Galaten 6:1.
14. Welke doeleinden werden gediend door de wetten die God Israël gaf?
14 Het is waar dat God terwijl hij Israël als zijn volk gebruikte, honderden wetten uitvaardigde met betrekking tot de tempelaanbidding, offers en zelfs hygiënische aangelegenheden. Dit was passend voor een afgescheiden natie, en veel wetten hadden profetische betekenis en droegen ertoe bij joden tot de Messias te leiden. Paulus schreef: „De Wet [is] onze leermeester geworden die tot Christus leidt, opdat wij ten gevolge van geloof rechtvaardig verklaard zouden worden. Maar nu het geloof gekomen is, staan wij niet meer onder een leermeester” (Galaten 3:19, 23-25). Nadat de Wet aan de martelpaal teniet was gedaan, gaf God christenen geen uitgebreide lijst van regels betreffende de meeste aspecten van het leven, alsof dat de manier zou zijn om hen in het geloof op te bouwen.
15. Welke leiding heeft God voor christelijke aanbidders verschaft?
15 Natuurlijk zijn wij niet zonder wet. God gebiedt ons dat wij ons onthouden van afgoderij, hoererij en overspel, en het misbruik van bloed. Hij heeft moord, liegen, spiritisme en verscheidene andere zonden specifiek verboden (Handelingen 15:28, 29; 1 Korinthiërs 6:9, 10; Openbaring 21:8). En hij verschaft in zijn Woord duidelijke raad inzake vele aangelegenheden. Maar in veel grotere mate dan bij de Israëlieten is het onze eigen verantwoordelijkheid bijbelse beginselen te leren kennen en toe te passen. Ouderlingen kunnen anderen opbouwen door hen te helpen deze beginselen te vinden en te beschouwen in plaats van alleen maar regels te zoeken of op te stellen.
Ouderlingen die opbouwen
16, 17. Welk goede voorbeeld gaven de apostelen betreffende het opstellen van regels voor medeaanbidders?
16 Paulus schreef: „Laten wij . . . in de mate waarin wij vorderingen hebben gemaakt, voortgaan in deze zelfde routine ordelijk te wandelen” (Filippenzen 3:16). In overeenstemming met dat godvruchtige gezichtspunt handelde de apostel met anderen op een wijze die opbouwend was. Er rees bijvoorbeeld een vraag of men vlees kon eten dat mogelijk uit een afgodstempel afkomstig was. Verschafte deze ouderling, misschien omwille van de consequentheid of eenvoud, de een of andere regel voor allen in de vroege gemeenten? Nee. Hij erkende dat verscheidenheid in kennis en mate van voortgang tot rijpheid die christenen tot verschillende keuzen kon brengen. Wat hem betrof, hij was vastbesloten een voortreffelijk voorbeeld te geven. — Romeinen 14:1-4; 1 Korinthiërs 8:4-13.
17 Uit de christelijke Griekse Geschriften blijkt dat de apostelen nuttige raad verschaften betreffende bepaalde persoonlijke zaken, zoals kleding en uiterlijke verzorging, maar zij namen niet hun toevlucht tot allesomvattende regels. In deze tijd vormt dit een voortreffelijk voorbeeld voor christelijke opzieners, die erin geïnteresseerd zijn de kudde op te bouwen. En hiermee wordt trouwens een fundamentele aanpak gecontinueerd die God zelfs voor het Israël in de oudheid volgde.
18. Welke regels gaf Jehovah Israël ten aanzien van kleding?
18 God gaf de Israëlieten geen uitgebreide wetten over kleding. Kennelijk gebruikten mannen en vrouwen soortgelijke mantels of bovenklederen, hoewel die van een vrouw geborduurd of kleuriger konden zijn. Beide geslachten droegen ook een sa·dhinʹ, of onderkleed (Rechters 14:12; Spreuken 31:24; Jesaja 3:23). Welke wetten gaf God betreffende kleding? Noch mannen noch vrouwen mochten kleding dragen die met het andere geslacht geïdentificeerd werd, kennelijk met homoseksuele bedoeling (Deuteronomium 22:5). Om te laten zien dat zij afgescheiden waren van omringende natiën moesten Israëlieten een van franje voorziene rand aan hun kleding maken, met een blauw koord boven de franje, en misschien kwasten aan de hoeken van de mantels (Numeri 15:38-41). Dat is in wezen alles wat de Wet betreffende kledingstijlen vastlegt.
19, 20. (a) Welke leiding geeft de bijbel christenen betreffende kleding en uiterlijke verzorging? (b) Welke kijk dienen ouderlingen te hebben ten aanzien van het opstellen van regels betreffende persoonlijke verschijning?
19 Als christenen staan wij niet onder de Wet, maar hebben wij dan misschien andere gedetailleerde regels betreffende kleding of opschik in de bijbel gekregen? Nee, feitelijk niet. God verschafte evenwichtige beginselen die wij kunnen toepassen. Paulus schreef: ’Ik wens dat de vrouwen zich in welverzorgde kleding sieren, met bescheidenheid en gezond verstand, niet met bijzondere haarvlechtingen en goud of parels of zeer kostbare kleding’ (1 Timotheüs 2:9). Petrus drong erop aan dat christelijke vrouwen, in plaats van zich te concentreren op allerlei opschik, zich zouden concentreren op „de verborgen persoon van het hart in de onverderfelijke tooi van de stille en zachtaardige geest” (1 Petrus 3:3, 4). Dat zulke raad werd opgetekend geeft te kennen dat sommige eerste-eeuwse christenen misschien wat bescheidener moesten zijn en zich iets meer beperkingen moesten opleggen in hun kleding en uiterlijke verzorging. Toch verschaften de apostelen in plaats van geboden — of verboden — aangaande bepaalde stijlen eenvoudig opbouwende raad.
20 Jehovah’s Getuigen dienen respect te oogsten met hun bescheiden verschijning en dat is in het algemeen ook het geval. Niettemin variëren stijlen van land tot land en zelfs binnen een gebied of een gemeente. Natuurlijk kan een ouderling met zeer uitgesproken meningen of een bepaalde smaak ten aanzien van kleding en uiterlijke verzorging voor zichzelf en zijn gezin dienovereenkomstig beslissen. Maar wat de kudde betreft moet hij Paulus’ opmerking in gedachte houden: „Niet dat wij de meesters over uw geloof zijn, maar wij zijn medewerkers tot uw vreugde, want gij staat door uw geloof” (2 Korinthiërs 1:24). Ja, weerstand biedend aan elke eventuele neiging om regels te stellen voor de gemeente, werken de ouderlingen eraan het geloof van de anderen op te bouwen.
21. Hoe kunnen ouderlingen opbouwende hulp verschaffen als iemand ten aanzien van kleding in uitersten vervalt?
21 Net als in de eerste eeuw kan soms een nieuweling of iemand die geestelijk zwak is, een dubieuze of onverstandige koers varen in aangelegenheden als kleding of make-up of juwelen. Wat dan? Opnieuw is er, in Galaten 6:1, leiding voor christelijke ouderlingen die oprecht willen helpen. Voordat een ouderling besluit raad te geven, zal hij er verstandig aan doen een medeouderling te raadplegen, bij voorkeur niet een ouderling van wie hij weet dat die zijn smaak of mening deelt. Als een wereldse trend in kleding of verzorging velen in een gemeente lijkt te beïnvloeden, zou het lichaam van ouderlingen kunnen bespreken hoe zij het beste hulp kunnen verschaffen, zoals door een vriendelijk opbouwend onderdeel op een vergadering of door individuele hulp te bieden (Spreuken 24:6; 27:17). Hun doel daarbij zal zijn aan te moedigen tot de kijk die weerspiegeld wordt in 2 Korinthiërs 6:3: „In geen enkel opzicht geven wij enige aanleiding tot struikelen, opdat er geen aanmerkingen op onze bediening gemaakt kunnen worden.”
22. (a) Waarom moet het niet verontrustend zijn als er kleine verschillen in zienswijze bestaan? (b) Welk goede voorbeeld gaf Paulus?
22 Christelijke ouderlingen ’die de kudde Gods weiden die aan hun zorg is toevertrouwd’, willen handelen zoals door Petrus is aangegeven, dat wil zeggen, niet „heersen over hen die Gods erfdeel zijn” (1 Petrus 5:2, 3). In de loop van hun liefdevolle werk kunnen vragen rijzen over kwesties ten aanzien waarvan verscheidene voorkeuren kunnen bestaan. Misschien is het een plaatselijke gewoonte om de paragrafen tijdens de Wachttoren-studie staande voor te lezen. Groepsregelingen voor de velddienst en vele andere details over de dienst op zich worden misschien volgens een bepaalde gewoonte uitgevoerd. Maar zou het een ramp zijn als iemand dat iets anders deed? Liefdevolle opzieners wensen dat „dingen betamelijk en volgens regeling geschieden”, welke uitdrukking Paulus gebruikte betreffende de wonderbare gaven van de geest. Maar de context laat zien dat Paulus’ hoofddoel de „opbouw van de gemeente” was (1 Korinthiërs 14:12, 40). Hij toonde geen neiging een eindeloze hoeveelheid regels op te stellen, alsof absolute uniformiteit of volledige efficiëntie zijn hoofddoel was. Hij schreef: ’De Heer heeft ons de autoriteit gegeven om u op te bouwen en niet om u af te breken.’ — 2 Korinthiërs 10:8.
23. Wat zijn enkele manieren waarop wij Paulus’ voorbeeld in het opbouwen van anderen kunnen navolgen?
23 Paulus spande zich ontwijfelbaar in om anderen door positieve en aanmoedigende spraak op te bouwen. In plaats van alleen omgang te hebben met een klein kringetje van vrienden, deed hij moeite veel broeders en zusters op te zoeken, zowel de geestelijk sterken alsook degenen die speciaal opgebouwd moesten worden. En hij beklemtoonde liefde — in plaats van regels — want „liefde bouwt op”. — 1 Korinthiërs 8:1.
[Voetnoot]
a Binnen een gezin kunnen, afhankelijk van de omstandigheden, allerlei regels raadzaam lijken. De bijbel machtigt ouders kwesties voor hun minderjarige kinderen te beslissen. — Exodus 20:12; Spreuken 6:20; Efeziërs 6:1-3.
Punten ter herhaling
◻ Waarom is het juist om veranderingen aan te brengen als wij een neiging tot negatieve of kritische spraak hebben?
◻ Wat kunnen wij doen om in sterkere mate op te bouwen in de gemeente?
◻ Wat is het godvruchtige patroon ten aanzien van het opstellen van veel regels voor anderen?
◻ Wat zal ouderlingen helpen het te vermijden menselijke regels voor de kudde op te stellen?