Wie zijn Gods dienaren in deze tijd?
„Dat wij voldoende bekwaam zijn, komt van God, die ons werkelijk voldoende bekwaam heeft gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn.” — 2 KORINTHIËRS 3:5, 6.
1, 2. In welke verantwoordelijkheid deelden alle eerste-eeuwse christenen, maar hoe kwam hier verandering in?
IN DE eerste eeuw van onze gewone tijdrekening kweten alle christenen zich van een belangrijke verantwoordelijkheid — de plicht om het goede nieuws te prediken. Allen waren gezalfden en waren dienaren van het nieuwe verbond. Sommigen hadden extra verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen, zoals het onderwijzen in de gemeente (1 Korinthiërs 12:27-29; Efeziërs 4:11). Ouders hadden zware verplichtingen in het gezin (Kolossenzen 3:18-21). Maar allen hadden een aandeel aan het fundamentele en belangrijke predikingswerk. In het oorspronkelijke Grieks van de christelijke Geschriften was deze verantwoordelijkheid een di·a·koʹni·a — een dienst of bediening. — Kolossenzen 4:17.
2 Naarmate de tijd verstreek, kwam hier verandering in. Er ontwikkelde zich een klasse, die bekendstond als de geestelijkheid, die aan zichzelf het voorrecht om te prediken voorbehield (Handelingen 20:30). De geestelijkheid vormde een kleine minderheid van degenen die zichzelf christenen noemden. De overgrote meerderheid kwam als de leken bekend te staan. Hoewel de leken is geleerd dat zij bepaalde verplichtingen hebben, met inbegrip van het schenken van bijdragen voor het onderhoud van de geestelijkheid, zijn de meeste in de aangelegenheid van prediken niet veel meer geworden dan passieve luisteraars.
3, 4. (a) Hoe worden personen in de christenheid bedienaren? (b) Wie worden in de christenheid als bedienaren beschouwd, en waarom is het onder Jehovah’s Getuigen anders?
3 De geestelijken beweren (be)dienarena van het evangelie te zijn. Hiervoor gradueren zij van colleges of seminaries en worden geordineerd. The International Standard Bible Encyclopedia zegt: „’Ordineren’ en ’ordinatie’ hebben gewoonlijk betrekking op een speciale status die predikanten of priesters wordt verleend door middel van officieel goedgekeurde riten, met begeleidende nadruk op autoriteit om het Woord bekend te maken of sacramenten toe te dienen, of beide.” The New Encyclopædia Britannica zegt: „In kerken die het historische episcopaat hebben gehandhaafd is degene die de ordinatie verricht altijd een bisschop. In presbyteriaanse kerken wordt de ordinatie verleend door leden van de presbyterie.”
4 Bijgevolg is het voorrecht een bedienaar te zijn in de kerken van de christenheid ten zeerste beperkt. Toch is dat onder Jehovah’s Getuigen niet het geval. Waarom niet? Omdat het ook niet zo was in de eerste-eeuwse christelijke gemeente.
Wie zijn werkelijk Gods dienaren?
5. Wie fungeren volgens de bijbel als dienaren?
5 Volgens de bijbel zijn alle aanbidders van Jehovah — in de hemel en op aarde — dienaren. Engelen dienden Jezus (Mattheüs 4:11; 26:53; Lukas 22:43). Engelen „dienen [ook] ten behoeve van hen die redding zullen beërven” (Hebreeën 1:14; Mattheüs 18:10). Jezus was een dienaar. Hij zei: „De Zoon des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen” (Mattheüs 20:28; Romeinen 15:8). Aangezien Jezus’ volgelingen ’nauwkeurig in zijn voetstappen moesten treden’, wekt het dus geen verbazing dat ook zij dienaren moeten zijn. — 1 Petrus 2:21.
6. Hoe gaf Jezus te kennen dat zijn discipelen bedienaren van het evangelie moesten zijn?
6 Kort voor zijn hemelvaart zei Jezus tot zijn discipelen: „Gaat . . . en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Mattheüs 28:19, 20). Jezus’ discipelen moesten discipelen maken — bedienaren van het evangelie zijn. De nieuwe discipelen die zij maakten, zouden alles wat Jezus had geboden, met inbegrip van het gebod om heen te gaan en discipelen te maken, leren onderhouden. Man of vrouw, volwassene of kind, een ware discipel van Jezus Christus zou een bedienaar zijn. — Joël 2:28, 29.
7, 8. (a) Uit welke schriftplaatsen blijkt dat alle ware christenen bedienaren zijn? (b) Welke vragen zijn er gerezen omtrent ordinatie?
7 In overeenstemming hiermee maakten al Jezus’ discipelen die op de pinksterdag van 33 G.T. bijeenwaren, mannen en vrouwen, „de grote daden van God” bekend (Handelingen 2:1-11). Bovendien schreef de apostel Paulus: „Met het hart oefent men geloof tot rechtvaardigheid, maar met de mond doet men een openbare bekendmaking tot redding” (Romeinen 10:10). Paulus richtte die woorden niet tot een beperkte klasse van geestelijken, maar tot „allen die te Rome [waren] als Gods geliefden” (Romeinen 1:1, 7). Insgelijks moesten al ’de heiligen in Efeze en de getrouwen in eendracht met Christus Jezus’ hun ’voeten geschoeid hebben met de toerusting van het goede nieuws van vrede’ (Efeziërs 1:1; 6:15). En al degenen die de aan de Hebreeën gerichte brief lazen, moesten ’zonder wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van hun hoop’. — Hebreeën 10:23.
8 Maar wanneer wordt iemand een bedienaar van het evangelie? Met andere woorden, wanneer wordt hij geordineerd? En wie ordineert hem?
De ordinatie als een bedienaar van het evangelie — Wanneer?
9. Wanneer werd Jezus geordineerd en door wie?
9 Neem met betrekking tot de vraag wanneer en door wie iemand wordt geordineerd het voorbeeld van Jezus Christus. Hij had geen ordinatiecertificaat of een graad van een of ander seminarie om aan te tonen dat hij een bedienaar van het evangelie was, en hij was niet door enig mens geordineerd. Waarom kunnen wij dan zeggen dat hij een bedienaar was? Omdat Jesaja’s geïnspireerde woorden in hem werden vervuld: „Jehovah’s geest is op mij, omdat hij mij heeft gezalfd om . . . goed nieuws bekend te maken” (Lukas 4:17-19; Jesaja 61:1). Deze woorden laten er geen twijfel over bestaan dat Jezus de opdracht had gekregen om goed nieuws bekend te maken. Van wie? Aangezien Jehovah’s geest hem voor het werk zalfde, was Jezus onmiskenbaar door Jehovah God geordineerd. Wanneer gebeurde dit? Jehovah’s geest kwam werkelijk op Jezus toen hij gedoopt werd (Lukas 3:21, 22). Derhalve werd hij bij zijn doop geordineerd.
10. Door wie wordt een christelijke bedienaar ’voldoende bekwaam gemaakt’?
10 Hoe stond het met Jezus’ eerste-eeuwse volgelingen? Hun status als bedienaren van het evangelie was ook van Jehovah afkomstig. Paulus zei: „Dat wij voldoende bekwaam zijn, komt van God, die ons werkelijk voldoende bekwaam heeft gemaakt om dienaren van een nieuw verbond te zijn” (2 Korinthiërs 3:5, 6). Hoe maakt Jehovah zijn aanbidders bekwaam om bedienaren te zijn? Neem eens het voorbeeld van Timotheüs, die door Paulus „Gods dienaar met betrekking tot het goede nieuws over de Christus” werd genoemd. — 1 Thessalonicenzen 3:2.
11, 12. Hoe maakte Timotheüs vorderingen zodat hij een bedienaar werd?
11 De volgende tot Timotheüs gerichte woorden helpen ons te begrijpen hoe hij een bedienaar werd: „Blijft gij echter in de dingen die gij hebt geleerd en waarin gij door overtuiging zijt gaan geloven, daar gij weet van welke personen gij ze hebt geleerd en dat gij van kindsbeen af de heilige geschriften hebt gekend, die u wijs kunnen maken tot redding door middel van het geloof in verband met Christus Jezus” (2 Timotheüs 3:14, 15). Het fundament van Timotheüs’ geloof, dat hem ertoe zou bewegen een openbare bekendmaking te doen, was kennis van de Schrift. Was het persoonlijk lezen alles wat hiervoor nodig was? Nee. Timotheüs had hulp nodig om nauwkeurige kennis te verkrijgen van en geestelijk inzicht te verwerven in wat hij las (Kolossenzen 1:9). Bijgevolg was Timotheüs ’door overtuiging gaan geloven’. Aangezien hij de Schrift „van kindsbeen af” had gekend, moeten zijn eerste onderwijzers zijn moeder en grootmoeder geweest zijn daar zijn vader kennelijk geen gelovige was. — 2 Timotheüs 1:5.
12 Maar er was nog iets waardoor Timotheüs een bedienaar werd. In de eerste plaats werd zijn geloof gesterkt door omgang met christenen uit nabijgelegen gemeenten. Hoe weten wij dat? Omdat toen Paulus Timotheüs voor het eerst ontmoette er ’door de broeders in Lystra en Ikonium een goed bericht over de jonge man werd uitgebracht’ (Handelingen 16:2). Bovendien werden er door bepaalde broeders in die dagen brieven aan de gemeenten geschreven teneinde ze te sterken. En opzieners bezochten de gemeenten teneinde ze op te bouwen. Zulke voorzieningen hielpen christenen als Timotheüs om geestelijk vorderingen te maken. — Handelingen 15:22-32; 1 Petrus 1:1.
13. Wanneer werd Timotheüs als een bedienaar geordineerd, en waarom zou u zeggen dat zijn geestelijke vooruitgang daar niet eindigde?
13 Met het oog op Jezus’ in Mattheüs 28:19, 20 opgetekende gebod kunnen wij er zeker van zijn dat Timotheüs’ geloof hem er te eniger tijd toe bewoog Jezus na te volgen en gedoopt te worden (Mattheüs 3:15-17; Hebreeën 10:5-9). Dit was een symbool van het feit dat Timotheüs zich van ganser harte aan God had opgedragen. Bij zijn doop werd Timotheüs een bedienaar. Vanaf dat moment behoorde zijn leven, zijn kracht en alles wat hij bezat aan God. Dit was een essentieel onderdeel van zijn aanbidding, „een heilige dienst”. Maar Timotheüs ging toen niet op zijn lauweren rusten. Hij bleef geestelijk groeien en werd een rijpe christelijke dienaar of bedienaar. Dit kwam door Timotheüs’ nauwe omgang met rijpe christenen als Paulus, zijn eigen persoonlijke studie en zijn ijverige predikingsactiviteit. — 1 Timotheüs 4:14; 2 Timotheüs 2:2; Hebreeën 6:1.
14. Hoe maakt iemand die in deze tijd „de juiste gezindheid voor het eeuwige leven” bezit, vorderingen zodat hij een bedienaar wordt?
14 In deze tijd is de ordinatie voor de christelijke bediening hetzelfde. Iemand die „de juiste gezindheid voor het eeuwige leven” bezit, wordt geholpen door middel van een bijbelstudie meer over God en zijn voornemens te leren (Handelingen 13:48). De persoon in kwestie leert bijbelse beginselen in zijn leven toe te passen en op een zinvolle wijze tot God te bidden (Psalm 1:1-3; Spreuken 2:1-9; 1 Thessalonicenzen 5:17, 18). Hij gaat met andere gelovigen om en trekt voordeel van voorzieningen en regelingen die door „de getrouwe en beleidvolle slaaf” zijn getroffen (Mattheüs 24:45-47; Spreuken 13:20; Hebreeën 10:23-25). Zo maakt hij vorderingen in een gestructureerd proces van onderwijs.
15. Wat gebeurt er wanneer iemand wordt gedoopt? (Zie ook voetnoot.)
15 Ten slotte wenst de bijbelstudent, wanneer hij liefde voor Jehovah God en een sterk geloof in het loskoopoffer heeft aangekweekt, zich volledig aan zijn hemelse Vader op te dragen (Johannes 14:1). Hij draagt zich in een persoonlijk gebed aan God op en wordt vervolgens gedoopt als een openbaar symbool van die persoonlijke daad. Zijn doop is zijn ordinatieceremonie omdat hij dan wordt erkend als een volledig opgedragen dienstknecht, een di·aʹko·nos, van God. Hij moet afgescheiden van de wereld blijven (Johannes 17:16; Jakobus 4:4). Hij heeft zijn hele wezen onbeperkt en onvoorwaardelijk aangeboden „als een slachtoffer dat levend, heilig en God welgevallig is” (Romeinen 12:1).b Hij is Gods dienaar en volgt Christus na.
Wat houdt de christelijke bediening in?
16. Wat waren sommige van Timotheüs’ verantwoordelijkheden als bedienaar?
16 Wat omvatte de bediening van Timotheüs? Hij kweet zich als een reizende metgezel van Paulus van speciale taken. En toen hij ouderling werd, werkte Timotheüs hard om zijn medechristenen te onderwijzen en te sterken. Het belangrijkste aspect van zijn bediening was echter, evenals in het geval van Jezus en Paulus, de prediking van het goede nieuws en het maken van discipelen (Mattheüs 4:23; 1 Korinthiërs 3:5). Paulus zei tot Timotheüs: „Houdt gij echter in alle dingen uw zinnen bij elkaar, lijd kwaad, doe het werk van een evangelieprediker, volbreng uw bediening ten volle.” — 2 Timotheüs 4:5.
17, 18. (a) Aan welke bediening nemen christenen deel? (b) Hoe belangrijk is het predikingswerk voor een christelijke bedienaar?
17 Hetzelfde kan gezegd worden van christelijke bedienaren in deze tijd. Zij hebben een aandeel aan een openbare dienst, een evangelisatiewerk, waardoor anderen attent worden gemaakt op redding op basis van Jezus’ slachtoffer en zachtmoedigen wordt geleerd Jehovah’s naam aan te roepen (Handelingen 2:21; 4:10-12; Romeinen 10:13). Zij bewijzen aan de hand van de bijbel dat het Koninkrijk de enige hoop voor de lijdende mensheid is en tonen aan dat als wij volgens goddelijke beginselen leven de dingen zelfs nu beter zijn (Psalm 15:1-5; Markus 13:10). Maar een christelijke bedienaar predikt geen sociaal evangelie. Hij onderwijst veeleer dat ’godvruchtige toewijding een belofte inhoudt voor het tegenwoordige en het toekomende leven’. — 1 Timotheüs 4:8.
18 Het is waar dat de meeste bedienaren nog meer manieren hebben waarop zij dienst verrichten en die kunnen van de ene christen tot de andere verschillen. Velen hebben gezinsverplichtingen (Efeziërs 5:21–6:4). Ouderlingen en dienaren in de bediening hebben taken in de gemeente (1 Timotheüs 3:1, 12, 13; Titus 1:5; Hebreeën 13:7). Veel christenen helpen bij het bouwen van Koninkrijkszalen. Sommigen hebben het schitterende voorrecht als vrijwilliger in een van de Bethelhuizen van het Wachttorengenootschap te werken. Maar alle christelijke bedienaren hebben een aandeel aan de prediking van het goede nieuws. Er zijn geen uitzonderingen. Het is het aandeel aan dit werk waardoor iemand in het openbaar wordt geïdentificeerd als een ware christelijke bedienaar.
De houding van een christelijke bedienaar
19, 20. Welke houding moeten christelijke bedienaren aankweken?
19 De meeste bedienaren in de christenheid verwachten met speciaal respect bejegend te worden, en zij meten zich titels aan als „eerwaarde” en „vader”. Maar een christelijke bedienaar weet dat alleen Jehovah vereerd moet worden (1 Timotheüs 2:9, 10). Geen enkele christelijke bedienaar maakt aanspraak op zo’n verheven respect of is uit op speciale titels (Mattheüs 23:8-12). Hij weet dat de fundamentele betekenis van di·a·koʹni·a „dienst” is. Het ermee verband houdende werkwoord wordt in de bijbel soms gebruikt met betrekking tot persoonlijke diensten, zoals aan tafels bedienen (Lukas 4:39; 17:8; Johannes 2:5). Ook al is het gebruik ervan met betrekking tot de christelijke bediening verhevener, een di·aʹko·nos is nog altijd een dienaar.
20 Geen enkele christelijke bedienaar heeft derhalve reden om zichzelf belangrijk te vinden. Ware christelijke bedienaren — zelfs degenen die speciale verantwoordelijkheden in de gemeente hebben — zijn nederige slaven. Jezus zei: „Wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn” (Mattheüs 20:26, 27). Toen Jezus zijn discipelen toonde welke juiste houding zij moesten aankweken, waste hij hun voeten waardoor hij het werk van de geringste slaaf verrichtte (Johannes 13:1-15). Wat een nederige dienst! Bijgevolg verrichten christelijke bedienaren nederig dienst voor Jehovah God en Jezus Christus (2 Korinthiërs 6:4; 11:23). Zij leggen ootmoedigheid des geestes aan de dag door elkaar te dienen. En wanneer zij het goede nieuws prediken, dienen zij onzelfzuchtig hun ongelovige naasten. — Romeinen 1:14, 15; Efeziërs 3:1-7.
Volhard in de bediening
21. Hoe werd Paulus beloond omdat hij in de bediening volhardde?
21 Paulus had volharding nodig om een bedienaar te zijn. Hij zei tot de Kolossenzen dat hij veel had geleden teneinde het goede nieuws tot hen te prediken (Kolossenzen 1:24, 25). Maar omdat hij volhardde, aanvaardden velen het goede nieuws en werden bedienaren. Zij werden verwekt als zonen van God en broeders van Jezus Christus, met het vooruitzicht aan zijn zijde in de hemel geestelijke schepselen te worden. Wat een glorierijke beloning voor volharding!
22, 23. (a) Waarom hebben christelijke bedienaren in deze tijd volharding nodig? (b) Welke schitterende vrucht spruit voort uit christelijke volharding?
22 In deze tijd hebben degenen die werkelijk Gods dienaren zijn volharding nodig. Velen kampen dagelijks met ziekte of de pijnen van de ouderdom. Ouders werken hard — velen van hen zonder huwelijkspartner — om hun kinderen groot te brengen. Moedig bieden kinderen op school weerstand aan de verkeerde invloeden waarmee zij omringd worden. Veel christenen voeren een zware economische strijd. En velen ondergaan vervolging of bieden het hoofd aan moeilijkheden wegens de huidige ’kritieke tijden die moeilijk zijn door te komen’! (2 Timotheüs 3:1) Ja, de bijna zes miljoen dienaren van Jehovah in deze tijd kunnen met de apostel Paulus zeggen: ’In elk opzicht bevelen wij ons als Gods dienaren aan, door veel te verduren’ (2 Korinthiërs 6:4). Christelijke bedienaren geven het niet op. Zij zijn werkelijk te prijzen om hun volharding.
23 Bovendien brengt volharding, zoals met Paulus het geval was, een prachtige vrucht voort. Door te volharden, houden wij onze hechte band met Jehovah in stand en maken zijn hart blij (Spreuken 27:11). Wij versterken ons eigen geloof en maken discipelen die zich bij de christelijke broederschap aansluiten (1 Timotheüs 4:16). Jehovah heeft zijn dienaren in deze laatste dagen gesteund en hun bediening gezegend. Als gevolg hiervan zijn de laatste leden van de 144.000 bijeengebracht en hebben miljoenen anderen het volste vertrouwen dat zij zich in eeuwig leven op een paradijsaarde zullen verheugen (Lukas 23:43; Openbaring 14:1). Waarlijk, de christelijke bediening is een uiting van Jehovah’s barmhartigheid (2 Korinthiërs 4:1). Mogen wij haar allen koesteren en dankbaar zijn dat haar vrucht van eeuwige duur zal zijn. — 1 Johannes 2:17.
[Voetnoten]
a Grieks: di·aʹko·nos. Ook het woord „diaken”, een ambtsdrager in de kerk, is van dit Griekse woord afkomstig. In kerken waar vrouwen diakenen kunnen zijn, worden zij diaconessen genoemd.
b Hoewel Romeinen 12:1 specifiek op gezalfde christenen van toepassing is, heeft het beginsel ook betrekking op de „andere schapen” (Johannes 10:16). Dezen ’sluiten zich bij Jehovah aan om hem te dienen en om de naam van Jehovah lief te hebben, teneinde hem tot knechten te worden’. — Jesaja 56:6.
Kunt u dit uitleggen?
• In welke verantwoordelijkheid deelden alle eerste-eeuwse christenen?
• Wanneer en door wie wordt een christelijke bedienaar geordineerd?
• Welke houding dient een christelijke bedienaar aan te kweken?
• Waarom dient een christelijke bedienaar ondanks moeilijkheden te volharden?
[Illustraties op blz. 16, 17]
Timotheüs werd van kindsbeen af in Gods Woord onderwezen. Hij werd een geordineerde bedienaar toen hij gedoopt werd
[Illustratie op blz. 18]
De doop is een symbool van iemands opdracht aan God en kenmerkt zijn ordinatie als een bedienaar
[Illustratie op blz. 20]
Christenen zijn bereid te dienen