Pas op voor gebrek aan geloof
„Past op, broeders, dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God.” — HEBREEËN 3:12.
1. Welke schokkende realiteit wordt door Paulus’ woorden aan de Hebreeuwse christenen onder onze aandacht gebracht?
WAT een angstaanjagende gedachte — dat mensen die zich ooit in een persoonlijke verhouding met Jehovah hebben verheugd een ’goddeloos hart’ zouden kunnen ontwikkelen en ’zich van de levende God zouden kunnen terugtrekken’! En wat een waarschuwing houdt dit in! Deze woorden van de apostel Paulus werden niet tot ongelovigen gericht, maar tot mensen die hun leven op basis van geloof in het loskoopoffer van Jezus Christus aan Jehovah hadden opgedragen.
2. Welke vragen moeten wij beschouwen?
2 Hoe zou iemand die zich in zo’n gezegende geestelijke situatie bevond ooit „een goddeloos, ongelovig hart” kunnen ontwikkelen? Ja, hoe zou iemand die Gods liefde en onverdiende goedheid had gesmaakt zich opzettelijk van hem kunnen terugtrekken? En zou dit iemand van ons kunnen overkomen? Dit zijn ernstig stemmende gedachten en het betaamt ons om achter de reden voor deze waarschuwing te komen. — 1 Korinthiërs 10:11.
Waarom zulke krachtige raad?
3. Beschrijf de omstandigheden die van invloed waren op eerste-eeuwse christenen in en rond Jeruzalem.
3 Het schijnt dat Paulus zijn brief in 61 G.T. aan de Hebreeuwse christenen in Judea richtte. Een geschiedschrijver merkte op dat het een tijd was waarin „er geen vrede of veiligheid voor ernstige, eerlijke mensen was, noch in de stad Jeruzalem of waar maar ook in de hele provincie”. Het was een tijd van wetteloosheid en gewelddaad, ontketend door een mengeling van de onderdrukkende Romeinse militaire aanwezigheid, het uitdagend vertoon van de tegen de Romeinen gekante joodse Zeloten, en de criminele activiteiten van dieven die misbruik maakten van de chaotische tijden. Dit alles maakte het zeer moeilijk voor christenen, die hun best deden niet in zulke aangelegenheden verwikkeld te raken (1 Timotheüs 2:1, 2). Vanwege hun neutrale standpunt werden zij door sommigen dan ook als maatschappelijk onaangepasten, ja, als opruiend bezien. Christenen werden vaak mishandeld en zij leden persoonlijke verliezen. — Hebreeën 10:32-34.
4. Aan welke druk van religieuze aard werden de Hebreeuwse christenen blootgesteld?
4 Hebreeuwse christenen stonden ook onder intense druk van religieuze aard. De ijver van Jezus’ getrouwe discipelen en de daaruit voortvloeiende snelle expansie van de christelijke gemeente wekte de jaloezie en gramschap van de joden op — vooral van hun religieuze leiders. Zij zetten alles op alles om de volgelingen van Jezus Christus te bestoken en te vervolgen (Handelingen 6:8-14; 21:27-30; 23:12, 13; 24:1-9).a Zelfs als sommige christenen rechtstreekse vervolging bespaard bleef, werden zij toch door de joden geminacht en bespot. Het christendom werd veracht als een onlangs opgekomen religie die de pracht van het judaïsme miste, geen tempel had, geen priesterschap, geen feesten, geen formele offers, enzovoort. Zelfs hun leider, Jezus, was als een veroordeelde misdadiger ter dood gebracht. Om hun religie te beoefenen moesten christenen geloof, moed en volharding hebben.
5. Waarom was het van essentieel belang dat christenen in Judea geestelijk wakker bleven?
5 Bovenal leefden de Hebreeuwse christenen in Judea in een kritieke tijd in de geschiedenis van die natie. Veel dingen die volgens hun Heer, Jezus Christus, het einde van het joodse samenstel van dingen zouden kenmerken, hadden zich reeds voorgedaan. Het einde kon niet veraf zijn. Om te overleven moesten christenen geestelijk wakker blijven en gereed zijn om ’naar de bergen te vluchten’ (Mattheüs 24:6, 15, 16). Zouden zij het geloof en de geestelijke volharding hebben die nodig waren om onmiddellijke stappen te doen, zoals Jezus had bevolen? Er scheen enige twijfel te zijn.
6. Waar hadden de christenen in Judea dringend behoefte aan?
6 In het laatste decennium voor het einde van het hele joodse samenstel van dingen stonden Hebreeuwse christenen duidelijk onder hevige druk van binnen en van buiten de gemeente. Zij hadden behoefte aan aanmoediging. Maar zij hadden ook raad en leiding nodig om hen te helpen inzien dat de handelwijze die zij gekozen hadden de juiste was en dat zij niet tevergeefs hadden geleden en volhard. Gelukkig reageerde Paulus adequaat op de situatie en kwam hen te hulp.
7. Waarom dienen wij belangstelling te hebben voor wat Paulus aan de Hebreeuwse christenen schreef?
7 Wat Paulus aan Hebreeuwse christenen schreef, dient onze buitengewone belangstelling te hebben. Waarom? Omdat wij in een tijd leven die overeenkomt met die van hen. Dagelijks voelen wij de druk van de wereld die onder Satans heerschappij staat (1 Johannes 5:19). De profetieën van Jezus en de apostelen betreffende de laatste dagen en „het besluit van het samenstel van dingen” gaan voor onze ogen in vervulling (Mattheüs 24:3-14; 2 Timotheüs 3:1-5; 2 Petrus 3:3, 4; Openbaring 6:1-8). Bovenal moeten wij geestelijk wakker blijven opdat wij „erin [mogen] slagen te ontkomen aan al deze dingen die stellig gaan geschieden”. — Lukas 21:36.
De grotere Mozes
8. Waar spoorde Paulus zijn medechristenen door de in Hebreeën 3:1 opgetekende woorden toe aan?
8 Paulus noemde een belangrijk punt toen hij schreef: „Beschouwt de apostel en hogepriester die wij belijden — Jezus” (Hebreeën 3:1). ’Beschouwen’ betekent „duidelijk waarnemen . . ., volledig begrijpen, nauwkeurig beschouwen” (Vine’s Expository Dictionary of Old and New Testament Words). Aldus spoorde Paulus zijn medegelovigen aan zich ijverig in te spannen om de rol die Jezus in hun geloof en redding speelde, werkelijk naar juiste waarde te gaan schatten. Hierdoor zouden zij in hun besluit worden gesterkt om vast in het geloof te staan. Wat was Jezus’ rol dan, en waarom dienen wij hem te ’beschouwen’?
9. Waarom verwees Paulus naar Jezus als „apostel” en „hogepriester”?
9 Paulus paste de termen „apostel” en „hogepriester” op Jezus toe. Een „apostel” is iemand die uitgezonden wordt en heeft hier betrekking op Gods communicatiemiddel met de mensheid. Een „hogepriester” is iemand door wiens tussenkomst mensen tot God kunnen naderen. Deze twee voorzieningen zijn van essentieel belang voor de ware aanbidding, en Jezus is de belichaming van beide. Hij is degene die uit de hemel gezonden is om de mensheid de waarheid over God te onderwijzen (Johannes 1:18; 3:16; 14:6). Jezus is ook degene die in Jehovah’s geestelijke tempelregeling voor de vergeving van zonde als de tegenbeeldige Hogepriester is aangesteld (Hebreeën 4:14, 15; 1 Johannes 2:1, 2). Als wij werkelijk de zegeningen die wij door bemiddeling van Jezus kunnen verkrijgen, waarderen, zullen wij de moed en de vastberadenheid bezitten om standvastig in het geloof te blijven.
10. (a) Hoe hielp Paulus Hebreeuwse christenen te begrijpen dat het christendom superieur was aan het judaïsme? (b) Op welke universele waarheid vestigde Paulus de aandacht om zijn argument te bekrachtigen?
10 Om de waarde van christelijk geloof te beklemtonen, vergeleek Paulus Jezus met Mozes, die de joden als de grootste profeet onder hun voorvaders bezagen. Als Hebreeuwse christenen volledig zouden kunnen begrijpen dat Jezus groter dan Mozes is, zouden zij geen reden hebben om eraan te twijfelen dat het christendom superieur was aan het judaïsme. Paulus wees erop dat zolang Mozes waardig werd geacht Gods „huis” — de natie, of gemeente Israël — toevertrouwd te krijgen, hij slechts een getrouwe knecht of dienaar was (Numeri 12:7). Jezus daarentegen was de Zoon, de meester over het huis (1 Korinthiërs 11:3; Hebreeën 3:2, 3, 5). Om zijn argument kracht bij te zetten, vestigde Paulus de aandacht op de volgende universele waarheid: „Natuurlijk wordt elk huis door iemand gebouwd, maar hij die alle dingen heeft gebouwd, is God” (Hebreeën 3:4). Niemand zou er iets tegen in kunnen brengen dat God groter is dan wie maar ook, want hij is de Bouwer, of Schepper, van alles. Daarom moet Jezus, aangezien hij Gods medewerker was, logischerwijs groter zijn dan elke andere schepping, met inbegrip van Mozes. — Spreuken 8:30; Kolossenzen 1:15-17.
11, 12. Waaraan moesten Hebreeuwse christenen volgens Paulus „tot het einde toe stevig vasthouden”, en hoe kunnen wij deze raad toepassen?
11 De Hebreeuwse christenen bevonden zich werkelijk in een zeer begunstigde positie. Paulus herinnerde hen eraan dat zij „deelgenoten van de hemelse roeping” waren, een voorrecht dat kostbaarder geacht moest worden dan alles wat het joodse samenstel te bieden had (Hebreeën 3:1). Paulus’ woorden moeten deze gezalfde christenen dankbaar gestemd hebben dat zij voor een nieuwe erfenis in aanmerking kwamen en er geen spijt over hoefden te hebben dat zij dingen in verband met hun joodse erfenis hadden opgegeven (Filippenzen 3:8). Toen Paulus er bij hen op aandrong vast te houden aan hun voorrecht en het niet als vanzelfsprekend te beschouwen, zei hij: „Christus was getrouw als Zoon over [Gods] huis. Diens huis zijn wij, indien wij onze vrijmoedigheid van spreken en ons roemen over de hoop tot het einde toe stevig vasthouden.” — Hebreeën 3:6.
12 Ja, wilden Hebreeuwse christenen het ophanden zijnde besluit van het joodse samenstel van dingen overleven, dan moesten zij „tot het einde toe stevig vasthouden” aan hun door God geschonken hoop. Wij moeten thans hetzelfde doen wanneer wij het einde van dit samenstel willen overleven (Mattheüs 24:13). Wij moeten niet toestaan dat de zorgen des levens, de apathie van mensen, of onze eigen onvolmaakte neigingen ons doen wankelen in ons geloof in Gods beloften (Lukas 21:16-19). Laten wij, om te zien hoe wij onszelf kunnen versterken, aandacht schenken aan wat Paulus verder zegt.
„Verhardt uw hart niet”
13. Welke waarschuwing gaf Paulus, en hoe paste hij Psalm 95 toe?
13 Na de begunstigde positie van de Hebreeuwse christenen beschouwd te hebben, gaf Paulus de volgende waarschuwing: „Zoals de heilige geest zegt: ’Heden, indien gij naar zíjn stem luistert, verhardt uw hart niet zoals toen er aanleiding tot verbittering werd gegeven, zoals op de dag waarop de beproeving werd geschapen in de wildernis’” (Hebreeën 3:7, 8). Paulus deed een aanhaling uit de 95ste Psalm en kon daarom zeggen: „De heilige geest zegt” (Psalm 95:7, 8; Exodus 17:1-7).b De Schrift is door God geïnspireerd door middel van zijn heilige geest. — 2 Timotheüs 3:16.
14. Hoe reageerden de Israëlieten op wat Jehovah voor hen had gedaan, en waarom?
14 Nadat de Israëlieten uit slavernij in Egypte waren bevrijd, viel hun de grote eer te beurt in een verbondsverhouding met Jehovah te worden opgenomen (Exodus 19:4, 5; 24:7, 8). In plaats van waardering te tonen voor wat God voor hen had gedaan, handelden zij echter al snel weerspannig (Numeri 13:25–14:10). Hoe had dat kunnen gebeuren? Paulus wees op de reden: de verharding van hun hart. Maar hoe raken harten die gevoelig en ontvankelijk zijn voor Gods Woord verhard? En wat moeten wij doen om dit te voorkomen?
15. (a) Hoe is ’Gods stem’ gehoord, zowel in het verleden als in deze tijd? (b) Welke vragen dienen wij onszelf te stellen met betrekking tot ’Gods stem’?
15 Paulus begon zijn waarschuwing met de voorwaardelijke bepaling: „Indien gij naar zíjn stem luistert.” God sprak tot zijn volk door bemiddeling van Mozes en andere profeten. Vervolgens sprak Jehovah tot hen door bemiddeling van zijn Zoon, Jezus Christus (Hebreeën 1:1, 2). Thans hebben wij Gods volledige geïnspireerde Woord, de Heilige Schrift. Wij hebben ook „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, die door Jezus is aangesteld om geestelijk ’voedsel te rechter tijd’ te verschaffen (Mattheüs 24:45-47). Op deze wijze spreekt God nog steeds. Maar luisteren wij? Hoe reageren wij bijvoorbeeld op raad omtrent kleding en uiterlijke verzorging of de keuze van ontspanning en muziek? ’Luisteren’ wij, dat wil zeggen, schenken wij aandacht aan en gehoorzamen wij datgene wat er wordt gehoord? Als wij de gewoonte hebben ons te verontschuldigen of aanmerkingen te maken op de raad, stellen wij onszelf bloot aan het subtiele gevaar ons hart te verharden.
16. Wat is één manier waarop ons hart verhard kan worden?
16 Ons hart kan ook verhard worden als wij vragen verontschuldigd te mogen worden om niet te hoeven doen wat wij kunnen en moeten doen (Jakobus 4:17). Ondanks alles wat Jehovah voor de Israëlieten deed, bleven zij in gebreke geloof te oefenen, kwamen tegen Mozes in opstand, verkozen een slecht bericht over Kanaän te geloven en weigerden het Beloofde Land binnen te gaan (Numeri 14:1-4). Jehovah bepaalde daarom dat zij veertig jaar in de wildernis zouden doorbrengen — lang genoeg om de ontrouwe leden van die generatie te laten uitsterven. God, die een afkeer van hen kreeg, zei: „’Zij dwalen altijd af in hun hart, en zijzelf hebben mijn wegen niet leren kennen.’ Daarom heb ik in mijn toorn gezworen: ’Zij zullen mijn rust niet ingaan’” (Hebreeën 3:9-11). Zien wij hierin een les voor ons?
Een les voor ons
17. Waarom ontbrak het de Israëlieten aan geloof, hoewel zij Jehovah’s machtige daden hadden gezien en zijn uitspraken hadden gehoord?
17 Het geslacht van Israëlieten dat uit Egypte kwam, zag met eigen ogen en hoorde met eigen oren de machtige daden en uitspraken van Jehovah. Toch hadden zij geen geloof dat God hen veilig het Beloofde Land kon binnenleiden. Waarom niet? „Zijzelf hebben mijn wegen niet leren kennen”, zei Jehovah. Zij wisten wat Jehovah had gezegd en gedaan, maar zij hadden geen vertrouwen in zijn vermogen om voor hen te zorgen ontwikkeld. Zij waren zo geobsedeerd door hun persoonlijke behoeften en noden dat zij weinig aandacht schonken aan Gods wegen en voornemen. Ja, zij hadden geen geloof in zijn belofte.
18. Welke handelwijze zal volgens Paulus „een goddeloos, ongelovig hart” tot gevolg hebben?
18 De nu volgende woorden aan de Hebreeën gelden evenzeer voor ons: „Past op, broeders, dat er zich in niemand van u ooit een goddeloos, ongelovig hart ontwikkelt, doordat hij zich terugtrekt van de levende God” (Hebreeën 3:12). Paulus raakte de kern van de zaak door erop te wijzen dat „een goddeloos, ongelovig hart” het gevolg is van het feit dat men „zich terugtrekt van de levende God”. Eerder in zijn brief sprak hij over „afdrijven” wegens onachtzaamheid (Hebreeën 2:1). De Griekse term die met „zich terugtrekt” is weergegeven, betekent echter ’afstand nemen’ en is verwant aan het woord „afval”. De uitdrukking duidt op een opzettelijk en bewust weerstand bieden, terugtrekken en afvallen, waarin ook enige verachting doorklinkt.
19. Hoe kan het niet luisteren naar raad ernstige gevolgen hebben? Illustreer dit.
19 De les is derhalve dat als wij in de gewoonte vervallen niet ’naar zíjn stem te luisteren’, door raad van Jehovah via zijn Woord en de getrouwe slaafklasse te negeren, het niet lang zal duren eer ons hart ongevoelig, verhard wordt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een ongehuwd paar iets te intiem wordt. Stel dat zij de kwestie gewoon negeren? Zou dat hen tegen herhaling ervan beschermen, of zou het hierdoor gemakkelijker voor hen worden het weer te doen? Wanneer de slaafklasse raad geeft over de noodzaak selectief te zijn met betrekking tot onze keuze van muziek en ontspanning, enzovoort, aanvaarden wij die dan eveneens dankbaar en brengen wij waar nodig veranderingen aan? Paulus drukte ons op het hart ’het onderling vergaderen niet na te laten’ (Hebreeën 10:24, 25). Ondanks deze raad hebben sommigen een nonchalante kijk op christelijke vergaderingen. Zij zijn misschien van mening dat het missen van sommige ervan of zelfs het helemaal niet bezoeken van bepaalde vergaderingen onbelangrijk is.
20. Waarom is het van essentieel belang dat wij positief op schriftuurlijke raad reageren?
20 Als wij niet positief op Jehovah’s duidelijk in de Schrift en in op de bijbel gebaseerde publikaties tot uitdrukking gebrachte „stem” reageren, zullen wij vlug bemerken dat wij onszelf ’terugtrekken van de levende God’. Het passief negeren van raad kan gemakkelijk tot een actief bagatelliseren, bekritiseren en tegenstaan ervan leiden. Als er geen paal en perk aan wordt gesteld, is het resultaat „een goddeloos, ongelovig hart”, en het is gewoonlijk heel moeilijk om zich van zo’n handelwijze af te keren. (Vergelijk Efeziërs 4:19.) Jeremia schreef terecht: „Het hart is verraderlijker dan iets anders en niets ontziend. Wie kan het kennen?” (Jeremia 17:9) Om die reden drukte Paulus zijn Hebreeuwse medegelovigen op het hart: „Blijft elkaar elke dag, zolang het ’Heden’ genoemd kan worden, vermanen, opdat niemand van u wordt verhard door de bedrieglijke kracht der zonde.” — Hebreeën 3:13.
21. Waartoe worden wij allen aangemoedigd, en welke vooruitzichten hebben wij?
21 Wat zijn wij gelukkig dat Jehovah thans nog steeds door middel van zijn Woord en zijn organisatie tot ons spreekt! Wij zijn dankbaar dat „de getrouwe en beleidvolle slaaf” ons blijft helpen „het vertrouwen dat wij in het begin hadden, tot het einde toe stevig vast [te] houden” (Hebreeën 3:14). Het is er nu de tijd voor gunstig te reageren op Gods liefde en leiding. Als wij dat doen, kunnen wij ons in nog een van Jehovah’s schitterende beloften verheugen — die van ’zijn rust in te gaan’ (Hebreeën 4:3, 10). Dat is het onderwerp dat Paulus vervolgens met Hebreeuwse christenen besprak en het is ook het onderwerp dat wij in het volgende artikel zullen beschouwen.
[Voetnoten]
a Josephus berichtte dat Ananus (Ananias) van de sekte der Sadduceeën kort na Festus’ dood hogepriester werd. Hij bracht Jakobus, Jezus’ halfbroer, en andere discipelen voor het Sanhedrin en liet hen ter dood veroordelen en stenigen.
b Paulus citeerde kennelijk de Griekse Septuaginta, die de Hebreeuwse woorden voor „Meriba” en „Massa” respectievelijk met „ruzie” en „op de proef stellen” vertaalt. Zie blz. 268 en 299 van Deel 2 van Inzicht in de Schrift, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Kunt u dit uitleggen?
◻ Waarom schreef Paulus zo’n krachtige raad aan Hebreeuwse christenen?
◻ Hoe hielp Paulus de Hebreeuwse christenen te begrijpen dat zij iets beters hadden dan leven onder het judaïsme?
◻ Hoe wordt iemands hart verhard?
◻ Wat moeten wij doen om het te vermijden „een goddeloos, ongelovig hart” te ontwikkelen?
[Illustratie op blz. 10]
Oefent u geloof in Jezus, de Grotere Mozes?