-
MergInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
MERG
In de bijbel heeft dit woord altijd betrekking op beenmerg. Beenmerg is een zacht en vetachtig weefsel dat zich in de holten van de meeste beenderen bevindt. Men onderscheidt rood beenmerg en geel beenmerg. Bij volwassenen zijn de lange pijpbeenderen gevuld met geel beenmerg, dat niet meer actief is en voornamelijk uit vet bestaat, terwijl de platte beenderen van de schedel, de ribben, het borstbeen en het bekken rood beenmerg bevatten, dat actief is. Het rode beenmerg speelt een belangrijke rol bij de bloedvorming. Het produceert de zuurstoftransporterende rode bloedcellen, de belangrijke bloedplaatjes, die de bloedstolling bewerken, en een groot percentage van de witte bloedlichaampjes, die vooral een rol spelen bij de bestrijding van infecties. Als bloedvormend orgaan oefent het beenmerg een directe invloed uit op iemands gezondheid en kracht. Vandaar dat Job (21:24), toen hij het over een goedgevoede, gezonde persoon had, op symbolische wijze over hem sprak als iemand wiens beenmerg „vochtig wordt gehouden”.
Dierlijk beenmerg werd klaarblijkelijk door de Israëlieten als voedsel gebruikt. (Vgl. Mi 3:2, 3.) Daar het rijk aan proteïne, vet en ijzer is, heeft het een zeer hoge voedingswaarde. Symbolisch gezien, bestaat het feestmaal dat Jehovah voor alle volken heeft bereid dan ook op passende wijze uit „schotels rijk aan olie en vol merg”. — Jes 25:6.
In Hebreeën 4:12 wordt „het woord van God” vergeleken met een wapen dat scherper is dan enig tweesnijdend zwaard en dat iemands gedachten en beweegredenen kan blootleggen, doordat het als het ware rechtstreeks doordringt tot het merg, het binnenste gedeelte van de beenderen.
-
-
MeribaInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
MERIBA
(Me̱riba) [Ruzie].
1. Een plaats bij Rafidim, waar de Israëlieten zich tijdens hun omzwerving door de wildernis legerden en waar Jehovah hen door een wonder van water voorzag toen Mozes met zijn staf op de rots in Horeb sloeg. Mozes gaf de plaats toen de naam „Massa” (wat „Op de proef stellen; Beproeving” betekent) en „Meriba” (wat „Ruzie” betekent). Deze namen herinnerden eraan dat de Israëlieten ruzie met Mozes zochten en God op de proef stelden omdat zij geen water hadden. — Ex 17:1-7.
2. De naam „Meriba” werd later ook aan een plaats in de omgeving van Kades gegeven, waar de Israëlieten opnieuw ruzie met Mozes en Jehovah zochten omdat zij geen water hadden (Nu 20:1-13). In tegenstelling tot de plaats bij Rafidim, waar de Israëlieten zich nog geen twee maanden na de uittocht uit Egypte legerden (Ex 16:1; 17:1; 19:1), stond dit Meriba niet als Massa bekend. De Schrift onderscheidt dit Meriba soms van de andere plaats door de aanduiding „de wateren van Meriba” (Ps 106:32) of „de wateren van Meriba bij Kades” (Nu 27:14; De 32:51). Psalm 81:7, waar gezegd wordt dat Jehovah de Israëlieten bij „de wateren van Meriba” onderzocht, kan echter betrekking hebben op het voorval bij Meriba in de omgeving van Rafidim. — Vgl. De 33:8.
Bij Meriba in de omgeving van Kades verzuimden Mozes en Aäron Jehovah te heiligen toen hij Israël door een wonder van water voorzag. Daardoor verloren zij het voorrecht het Beloofde Land binnen te gaan. Dit voorval schijnt zich in het veertigste jaar van Israëls omzwerving door de wildernis te hebben voorgedaan. — Nu 20:1, 9-13, 22-28; 33:38, 39.
-
-
Meribath-KadesInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
MERIBATH-KADES
(Me̱ribath-Ka̱des) [Ruzie te Kades].
Een Z-grens van het gebied van Israël dat Ezechiël in een visioen zag (Ez 47:13, 19; 48:28). De naam Meribath-Kades zinspeelt op de gelegenheid waarbij de Israëlieten ruzie met Jehovah maakten bij „de wateren van Meriba”, terwijl zij in Kades woonden. — Nu 20:1-13; zie KADES, KADES-BARNEA; MERIBA nr. 2.
-
-
Merib-BaälInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
MERIB-BAÄL
(Me̱rib-Ba̱äl) [misschien: Strijder tegen Baäl; of: Baäl verdedigt zich wettelijk].
Kleinzoon van koning Saul, zoon van Jonathan en de vader van Micha (1Kr 8:33, 34). Merib-Baäl is kennelijk een andere naam voor Mefiboseth. Ook andere personen hadden twee namen, zoals Esbaäl, die tevens Isboseth werd genoemd. — Vgl. 2Sa 2:8 met 1Kr 8:33.
De naam Merib-Baäl komt in 1 Kronieken 9:40 in twee Hebreeuwse vormen voor (Merivʹ baʹʽal en Meri-vaʹʽal), die slechts weinig van elkaar verschillen. De eerste vorm wordt ook in 1 Kronieken 8:34 gebruikt. Dat beide namen betrekking hebben op dezelfde persoon, wordt te kennen gegeven door het feit dat zowel van Mefiboseth als van Merib-Baäl wordt gezegd dat zij een zoon hadden die Micha heette. — Vgl. 2Sa 9:12 met 1Kr 9:40.
-
-
MerktekenInzicht in de Schrift, Deel 2
-
-
MERKTEKEN
Bij niet-Israëlieten kregen dieren en zelfs slaven een merkteken ingebrand om aan te geven wiens eigendom zij waren. In het geval van mensen werden deze merktekens op duidelijk zichtbare lichaamsdelen aangebracht, bijvoorbeeld op het voorhoofd. Soms identificeerden aanbidders van valse goden zich als zodanig doordat zij het merkteken van hun godheid op hun voorhoofd droegen. Jehovah’s wet aan Israël verbood echter mensen door tatoeagetekens te misvormen. Hierdoor werden eventuele afgodische praktijken tegengegaan en leerde men gepaste achting voor Gods schepping te hebben. — Le 19:28; zie BRANDMERK.
-