’Strijd onvermoeid voor het geloof’!
’Strijd onvermoeid voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd.’ — JUDAS 3.
1. In welke zin zijn ware christenen in deze tijd in een oorlogvoering verwikkeld?
HET leven van soldaten in oorlog is altijd hard geweest. Stel u voor dat u een volledige krijgsuitrusting draagt en onder allerlei weersomstandigheden ontelbare kilometers marcheert, een slopende opleiding in het gebruik van wapens ondergaat of u tegen alle mogelijke gewelddadige bedreigingen van lijf en leden moet verdedigen. Ware christenen nemen echter niet deel aan de oorlogen van de natiën (Jesaja 2:2-4; Johannes 17:14). Toch moeten wij nooit vergeten dat wij in zekere zin allemaal in oorlog zijn. Satan is met haat vervuld jegens Jezus Christus en zijn volgelingen op aarde (Openbaring 12:17). Allen die besluiten Jehovah God te dienen, melden zich in feite aan als soldaten voor een geestelijke oorlogvoering. — 2 Korinthiërs 10:4.
2. Hoe beschrijft Judas de christelijke oorlogvoering, en hoe kan zijn brief ons helpen daarin te volharden?
2 Jezus’ halfbroer Judas schrijft terecht: „Geliefden, alhoewel ik alles in het werk stelde om u te schrijven over onze gemeenschappelijke redding, vond ik het noodzakelijk u te schrijven ten einde u te vermanen onvermoeid te strijden voor het geloof dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd” (Judas 3). Als Judas christenen op het hart drukt „onvermoeid te strijden”, gebruikt hij een uitdrukking die verwant is aan het woord voor „hevige smart, doodsangst”. Ja, deze strijd kan moeilijk, zelfs hartverscheurend zijn! Valt het u af en toe zwaar in deze oorlog te volharden? Judas’ korte maar krachtige brief kan een hulp voor ons zijn. Daarin wordt ons de dringende raad gegeven immoraliteit te weerstaan, door God ingestelde autoriteit te respecteren en onszelf in Gods liefde te bewaren. Laten wij eens zien hoe wij deze raad kunnen toepassen.
Weersta immoraliteit
3. Met welke noodsituatie werd de christelijke gemeente in Judas’ tijd geconfronteerd?
3 Judas zag dat niet al zijn medechristenen in de oorlog tegen Satan aan de winnende hand waren. De kudde werd met een noodsituatie geconfronteerd. Verdorven mensen waren „heimelijk . . . binnengedrongen”, schrijft Judas. Op subtiele wijze propageerden deze mensen immoraliteit. En handig verdedigden zij hun daden door „de onverdiende goedheid van onze God [te] veranderen in een verontschuldiging voor losbandig gedrag” (Judas 4). Misschien redeneerden zij zoals sommige gnostici uit de oudheid, dat hoe meer iemand zondigde, des te meer hij van Gods genade kon ontvangen — zodat het in feite beter was meer te zondigen! Of misschien dachten zij dat een goede God hen nooit zou straffen. Wat ook het geval was, zij hadden ongelijk. — 1 Korinthiërs 3:19.
4. Welke drie bijbelse voorbeelden van Jehovah’s oordelen uit het verleden haalt Judas aan?
4 Judas weerlegt hun goddeloze redenaties door drie voorbeelden van Jehovah’s oordelen uit het verleden aan te halen: tegen de Israëlieten die „geen geloof toonden”; tegen de „engelen die . . . hun eigen juiste woonplaats hebben verlaten” om met vrouwen te zondigen; en tegen de inwoners van Sodom en Gomorra, die „buitensporig hoererij hadden bedreven en vlees waren achternagegaan voor tegennatuurlijk gebruik” (Judas 5-7; Genesis 6:2-4; 19:4-25; Numeri 14:35). In elk van deze gevallen bracht Jehovah een krachtig oordeel over de zondaars.
5. Welke profeet uit de oudheid wordt door Judas geciteerd, en hoe bracht die profetie de absolute zekerheid van de vervulling ervan tot uitdrukking?
5 Later verwijst Judas naar een oordeel met nog verder reikende gevolgen. Hij haalt een profetie van Henoch aan — een passage die nergens anders in de geïnspireerde Schrift te vinden is (Judas 14, 15).a Henoch voorzei een tijd waarin Jehovah alle goddelozen en hun goddeloze daden zou oordelen. Het is interessant dat Henoch in de verleden tijd sprak, want Gods oordelen stonden zo vast alsof ze reeds hadden plaatsgevonden. Mensen mogen dan misschien de spot gedreven hebben met Henoch en later met Noach, maar al deze spotters zijn in de wereldomvattende Vloed verdronken.
6. (a) Waaraan moesten de christenen in Judas’ tijd worden herinnerd? (b) Waarom dienen wij Judas’ vermaningen ter harte te nemen?
6 Waarom schreef Judas over deze goddelijke oordelen? Omdat hij wist dat sommigen die in zijn tijd met de christelijke gemeenten verbonden waren, zonden bedreven die even verachtelijk en laakbaar waren als die welke in het verleden die oordelen hadden uitgelokt. Daarom schrijft Judas dat de gemeenten aan sommige fundamentele geestelijke waarheden herinnerd moeten worden (Judas 5). Zij waren kennelijk vergeten dat Jehovah God zag wat zij deden. Ja, wanneer zijn dienstknechten moedwillig zijn wetten overtreden, en daardoor zichzelf en anderen verontreinigen, ziet hij dat (Spreuken 15:3). Zulke daden grieven hem diep (Genesis 6:6; Psalm 78:40). Het is een ontzag inboezemende gedachte dat wij als louter mensen de gevoelens van de Soevereine Heer van het universum kunnen beïnvloeden. Hij slaat ons dagelijks gade, en als wij ons uiterste best doen om in de voetstappen van zijn Zoon, Jezus Christus, te treden, verheugt ons gedrag zijn hart. Laten wij dan ook nooit wrevelig reageren op zulke vermaningen als Judas naar voren brengt, maar ze ter harte nemen. — Spreuken 27:11; 1 Petrus 2:21.
7. (a) Waarom is het voor degenen die in ernstig kwaaddoen verwikkeld zijn dringend noodzakelijk onmiddellijk hulp te zoeken? (b) Hoe kunnen wij allen immoraliteit vermijden?
7 Jehovah ziet niet alleen, maar hij handelt ook. Omdat hij een God van gerechtigheid is, brengt hij — vroeg of laat — straf over kwaaddoeners (1 Timotheüs 5:24). Zij die redeneren dat zijn oordelen louter oude geschiedenis zijn en dat hij zich van het kwaad dat zij bedrijven niets aantrekt, houden alleen maar zichzelf voor de gek. Hoe uiterst belangrijk is het voor een ieder die in deze tijd in immoraliteit verwikkeld is, onmiddellijk de hulp van christelijke ouderlingen in te roepen! (Jakobus 5:14, 15) Wij allen mogen tot nadenken worden gestemd door de dreiging die immoraliteit in onze geestelijke oorlogvoering vormt. Elk jaar vallen er slachtoffers — personen die uit ons midden worden verwijderd, voor het merendeel wegens het onberouwvol bedrijven van immorele daden. Wij moeten ons vast voornemen weerstand te bieden aan iedere verleiding die ons er ook maar toe zou kunnen brengen in die richting te gaan. — Vergelijk Mattheüs 26:41.
Respecteer door God ingestelde autoriteit
8. Wie waren de „heerlijken” die in Judas 8 worden genoemd?
8 Een ander probleem dat Judas aan de orde stelt, is het gebrek aan respect voor door God ingestelde autoriteit. In vers 8 beschuldigt hij bijvoorbeeld diezelfde goddeloze mensen ervan dat zij ’schimpend spreken over heerlijken’. Wie waren deze „heerlijken”? Het waren onvolmaakte mannen, maar door middel van Jehovah’s heilige geest waren hun verantwoordelijkheden toebedeeld. De gemeenten hadden bijvoorbeeld ouderlingen, die belast waren met het weiden van de kudde Gods (1 Petrus 5:2). Er waren ook reizende opzieners, zoals de apostel Paulus. En het lichaam van ouderlingen in Jeruzalem trad op als een besturend lichaam en nam beslissingen die van invloed waren op de christelijke gemeente als geheel (Handelingen 15:6). Judas was diep bezorgd omdat bepaalde mensen in de gemeente schimpend of lasterlijk over zulke mannen spraken.
9. Welke voorbeelden in verband met minachting voor autoriteit haalt Judas aan?
9 Om zulk respectloos gepraat aan de kaak te stellen, haalt Judas in vers 11 bij wijze van herinnering nog drie voorbeelden aan: Kaïn, Bileam en Korach. Kaïn negeerde Jehovah’s liefdevolle raad en ging eigenzinnig door met het koesteren van zijn moordzuchtige haatgevoelens (Genesis 4:4-8). Bileam kreeg herhaaldelijk waarschuwingen die zonder enige twijfel een bovennatuurlijke oorsprong hadden — zelfs zijn eigen ezelin sprak tegen hem! Maar zelfzuchtig bleef Bileam plannen beramen tegen Gods volk (Numeri 22:28, 32-34; Deuteronomium 23:5). Korach bekleedde zelf een positie van verantwoordelijkheid, maar die was hem niet genoeg. Hij zette aan tot opstand tegen de zachtmoedigste man op aarde, Mozes. — Numeri 12:3; 16:1-3, 32.
10. Hoe zouden sommigen in deze tijd in de strik van ’schimpend spreken over heerlijken’ kunnen vallen, en waarom dient zulk gepraat vermeden te worden?
10 Hoe aanschouwelijk leren deze voorbeelden ons naar raad te luisteren en respect te hebben voor degenen die Jehovah in een positie van verantwoordelijkheid gebruikt! (Hebreeën 13:17) Het is maar al te gemakkelijk aanmerkingen te maken op de aangestelde ouderlingen, want zij zijn onvolmaakt, zoals wij allemaal onvolmaakt zijn. Maar als wij stil blijven staan bij hun fouten en het respect voor hen ondermijnen, zou het dan kunnen zijn dat wij ’schimpend spreken over heerlijken’? In vers 10 maakt Judas melding van degenen die „schimpend [spreken] over alles wat zij in werkelijkheid niet kennen”. Sommigen zullen soms kritiek hebben op een beslissing die door een lichaam van ouderlingen of een rechterlijk comité is genomen. Maar zij zijn niet op de hoogte met alle bijzonderheden die de ouderlingen hebben moeten beschouwen om tot een beslissing te komen. Waarom dus schimpend spreken over dingen die zij in werkelijkheid niet kennen? (Spreuken 18:13) Degenen die in zulk negatief gepraat volharden, zouden verdeeldheid in de gemeente kunnen veroorzaken en misschien zelfs vergeleken kunnen worden met gevaarlijke „onder water verborgen klippen” op bijeenkomsten van medegelovigen (Judas 12, 16, 19). Nooit zullen wij voor anderen een geestelijk gevaar willen vormen. Laat een ieder van ons zich liever voornemen mannen die verantwoordelijkheid dragen te waarderen wegens hun harde werk en hun toewijding jegens de kudde Gods. — 1 Timotheüs 5:17.
11. Waarom onthield Michaël zich ervan in beschimpende bewoordingen een oordeel tegen Satan uit te brengen?
11 Judas haalt een voorbeeld aan van iemand die op rechtmatige wijze ingestelde autoriteit respecteerde. Hij schrijft: „Toen de aartsengel Michaël . . . een geschil had met de Duivel en redetwistte over Mozes’ lichaam, durfde hij niet in beschimpende bewoordingen een oordeel tegen hem uit te brengen, maar zei: ’Jehovah bestraffe u’” (Judas 9). Dit intrigerende verslag, in de geïnspireerde Schrift alleen door Judas opgetekend, leert twee duidelijke lessen. Enerzijds leert het ons het oordeel aan Jehovah over te laten. Satan wilde klaarblijkelijk een verkeerd gebruik maken van het lichaam van de getrouwe man Mozes om valse aanbidding te bevorderen. Hoe goddeloos! Toch onthield Michaël zich nederig van het uitbrengen van een oordeel, want die autoriteit had alleen Jehovah. Hoeveel te meer moeten wij ons er dan van weerhouden te oordelen over getrouwe mannen die proberen Jehovah te dienen.
12. Wat zouden degenen die een verantwoordelijke positie in de christelijke gemeente bekleden, van Michaëls voorbeeld kunnen leren?
12 Aan de andere kant kunnen ook degenen die een mate van autoriteit in de gemeente hebben een les leren van Michaël. Tenslotte maakte Michaël, hoewel hij de „aartsengel”, het hoofd van alle engelen, was, geen misbruik van zijn machtspositie, zelfs niet toen hij geprovoceerd werd. Getrouwe ouderlingen volgen dat voorbeeld nauwkeurig na, in het besef dat misbruik van hun autoriteit respectloos is tegenover Jehovah’s soevereiniteit. Judas’ brief had veel te zeggen over mannen die gerespecteerde posities in de gemeenten hadden maar hun macht waren gaan misbruiken. In vers 12 tot en met 14 bijvoorbeeld schrijft Judas een vlammende veroordeling tegen „herders die zonder vrees zichzelf weiden”. (Vergelijk Ezechiël 34:7-10.) Met andere woorden, hun voornaamste belangstelling gold hun eigen voordeel, niet dat van Jehovah’s kudde. Ouderlingen in deze tijd kunnen van zulke negatieve voorbeelden veel leren. Eigenlijk schilderen Judas’ woorden hier een levendig beeld van wat wij niet willen worden. Als wij zwichten voor zelfzucht, kunnen wij geen soldaten van Christus zijn; wij hebben het dan te druk met vechten voor onszelf. Laten wij allen daarentegen leven naar de woorden van Jezus: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.” — Handelingen 20:35.
„Uzelf . . . bewaren in Gods liefde”
13. Waarom dienen wij allen het vurige verlangen te hebben in Gods liefde te blijven?
13 Tegen het einde van zijn brief geeft Judas de hartverwarmende raad ’uzelf te bewaren in Gods liefde’ (Judas 21). Niets zal ons meer helpen de christelijke oorlog te voeren dan het voorwerp van Jehovah’s liefde te blijven. Tenslotte is liefde Jehovah’s overheersende hoedanigheid (1 Johannes 4:8). Paulus schreef aan de christenen in Rome: „Ik ben ervan overtuigd dat noch dood noch leven, noch engelen noch regeringen, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enige andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is” (Romeinen 8:38, 39). Hoe blijven wij echter in die liefde? Let eens op drie van de maatregelen die wij volgens Judas kunnen nemen.
14, 15. (a) Wat betekent het onszelf op te bouwen op ons „allerheiligst geloof”? (b) Hoe zouden wij de staat waarin onze geestelijke wapenrusting verkeert, kunnen onderzoeken?
14 Ten eerste zegt Judas ons dat wij onszelf moeten blijven opbouwen op ons „allerheiligst geloof” (Judas 20). Zoals wij in het voorgaande artikel gezien hebben, is dat een doorlopend proces. Wij zijn als gebouwen die steeds beter versterkt moeten worden tegen de intenser wordende aanval van de elementen. (Vergelijk Mattheüs 7:24, 25.) Laten wij dus nooit te veel zelfvertrouwen ontwikkelen. Laten wij liever kijken waar wij onszelf kunnen opbouwen op het fundament van ons geloof, zodat wij sterkere, trouwere soldaten van Christus worden. Wij zouden bijvoorbeeld de onderdelen van de geestelijke wapenrusting die in Efeziërs 6:11-18 wordt beschreven, kunnen beschouwen.
15 In welke staat verkeert onze eigen geestelijke wapenrusting? Is ons „grote schild des geloofs” zo sterk als het moet zijn? Als wij op de afgelopen jaren terugkijken, zien wij dan enige tekenen van verslapping, zoals teruglopend vergaderingsbezoek, verlies van ijver voor de bediening of een verflauwend enthousiasme voor persoonlijke studie? Dat zijn ernstige signalen! Wij moeten nu tot handelen overgaan om onszelf op te bouwen en te sterken in de waarheid. — 1 Timotheüs 4:15; 2 Timotheüs 4:2; Hebreeën 10:24, 25.
16. Wat betekent het met heilige geest te bidden, en wat is één ding waar wij Jehovah geregeld om dienen te vragen?
16 Een tweede manier om in Gods liefde te blijven, is blijven „bidden met heilige geest” (Judas 20). Dat betekent te bidden onder invloed van Jehovah’s geest en in harmonie met zijn door de geest geïnspireerde Woord. Het gebed is een uiterst belangrijk middel om persoonlijk dicht tot Jehovah te naderen en onze toewijding jegens hem te uiten. Nooit dienen wij dit prachtige voorrecht te verwaarlozen! En wanneer wij bidden, mogen wij vragen — ja, blijven vragen — om heilige geest (Lukas 11:13). Het is de sterkste kracht die ons ter beschikking staat. Met dergelijke hulp kunnen wij altijd in Gods liefde blijven en als soldaten van Christus volharden.
17. (a) Waarom is Judas’ voorbeeld in de kwestie van barmhartigheid zo opmerkenswaard? (b) Hoe zou een ieder van ons barmhartigheid kunnen blijven tonen?
17 Ten derde drukt Judas ons op het hart barmhartigheid te blijven tonen (Judas 22). Zijn eigen voorbeeld in dit opzicht is opmerkenswaard. Tenslotte was hij terecht verontrust over de verdorvenheid, immoraliteit en afval die de christelijke gemeente binnenslopen. Toch gaf hij zich niet over aan paniek, van het standpunt uitgaand dat de tijden op een of andere manier te gevaarlijk waren om zo’n „weekhartige” hoedanigheid als barmhartigheid te tonen. Nee, hij spoorde zijn broeders aan om wanneer dat maar mogelijk was barmhartigheid te blijven tonen, door vriendelijk te redeneren met degenen die onder twijfels gebukt gingen en zelfs degenen die er na aan toe waren tot ernstige zonde te vervallen „uit het vuur te rukken” (Judas 23; Galaten 6:1). Wat een voortreffelijke aansporing voor ouderlingen in deze door moeilijkheden geplaagde tijden! Ook zij streven ernaar barmhartigheid te tonen indien er ook maar enigszins een basis voor is, terwijl zij toch streng zijn waar dat nodig is. Wij allen willen eveneens barmhartigheid jegens elkaar tonen. In plaats van bijvoorbeeld kleinzielige grieven te koesteren, kunnen wij edelmoedig zijn met onze vergeving. — Kolossenzen 3:13.
18. Hoe kunnen wij zeker zijn van de overwinning in onze geestelijke oorlogvoering?
18 De oorlog die wij voeren is niet gemakkelijk. Zoals Judas zegt, betekent het „onvermoeid te strijden” (Judas 3). Onze vijanden zijn sterk. Niet alleen Satan maar ook zijn goddeloze wereld en onze eigen onvolmaaktheden staan allemaal in slagorde tegen ons opgesteld. Toch kunnen wij volstrekt zeker zijn van de overwinning! Waarom? Omdat wij aan Jehovah’s kant staan. Judas besluit zijn brief door eraan te herinneren dat aan Jehovah terecht „heerlijkheid, majesteit, macht en autoriteit in alle voorbijgegane eeuwigheid en nu en tot in alle eeuwigheid” worden toegekend (Judas 25). Is dat geen ontzag inboezemende gedachte? Kan er dan enige twijfel over bestaan dat deze zelfde God „u voor struikelen kan behoeden”? (Judas 24) Beslist niet! Laat een ieder van ons vastbesloten zijn immoraliteit te blijven weerstaan, door God ingestelde autoriteit te blijven respecteren en zichzelf te blijven bewaren in Gods liefde. Op die manier zullen wij ons te zamen verheugen in een glorieuze overwinning.
[Voetnoot]
a Sommige onderzoekers beweren dat Judas een aanhaling doet uit het apocriefe Boek Henoch. Maar R. C. H. Lenski merkt op: „Wij vragen: ’Wat is de oorsprong van deze lappendeken, het Boek Henoch?’ Het boek is een samenraapsel, en niemand is zeker van de datering van zijn verschillende delen . . .; niemand kan met zekerheid zeggen of sommige uitdrukkingen niet misschien aan Judas zelf ontleend zijn.”
Overzichtsvragen
◻ Hoe leert Judas’ brief ons immoraliteit te weerstaan?
◻ Waarom is het zo belangrijk door God ingestelde autoriteit te respecteren?
◻ Wat is er zo ernstig aan het misbruiken van autoriteit in de gemeente?
◻ Hoe kunnen wij eraan werken in Gods liefde te blijven?
[Illustratie op blz. 15]
In tegenstelling tot Romeinse soldaten voeren christenen een geestelijke oorlog
[Illustratie op blz. 18]
Christelijke herders dienen niet uit zelfzucht maar uit liefde