’Een gunstig getuigenis van de mensen buiten’
● Hoewel Jehovah’s getuigen geen grote populariteit genieten, is hun werk en de wijze waarop zij het met ijver en enthousiasme verrichten, speciaal tijdens hun congressen door de Braziliaanse pers in het middelpunt der belangstelling geplaatst. Daar vruchten en niet uiterlijk vertoon bij God tellen, zijn Jehovah’s getuigen doordrongen van de waarheid van Paulus’ woorden in 1 Timótheüs 3:7, wanneer hij zegt dat iemand een ’gunstig getuigenis moet hebben van de mensen buiten’. Aldus hebben zij getoond ware christenen te zijn.
● Het dagblad O Tempo van 7 januari 1959, dat in São Paulo wordt uitgegeven, schreef: „Hoewel er vele indrukwekkende religiën zijn die overal ter wereld propaganda maken, bestaat er op aarde geen enkele die dezelfde liefde en eenheid aan de dag legt, als de theocratische organisatie van Jehovah’s getuigen in hun Nieuwe-Wereldmaatschappij.”
● Hier bestaat een bepaalde reden voor. In antwoord op de vraag: „Waarom zijn zij zo ijverig en enthousiast?” schreef de Diário de Comércio e Indústria, een courant uit São Paulo, in het nummer van 8 januari 1959: „Jehovah’s getuigen leggen voortdurend de nadruk op de raad van de apostel Paulus aan zijn jonge helper Timótheüs, om ’te studeren ten einde zich goedgekeurd aan God te kunnen vertonen’, en te dien einde wonen zij wekelijks vijf vergaderingen bij. . . . Dit vormt er buiten hun persoonlijke studie van de bijbel en aanverwante onderwerpen de reden voor waarom zij zich als mensen met een definitief doel in het leven gedragen.”
● In het nummer van 17 januari 1959 van de Diario de Mogi werd er onder de titel „Jehovah’s getuigen voeren een oorlog tegen het analfabetisme”, in de volgende woorden de nadruk gelegd op het doel van een christen om de bijbel te lezen en te onderwijzen: „Een bekwame onderwijzer treft regelingen om geduldig, week na week, anderen te leren lezen en schrijven, terwijl hij er bij de leerlingen op aandringt dat zij, in hun eigen belang, zoveel mogelijk hun best doen.” „De leerlingen moeten, omdat de omstandigheden het noodzakelijk maken dat zij dienstknechten van God zijn, hun kennis van de taal ontwikkelen ten einde lezingen en toespraakjes te kunnen houden.”
● Daar Jehovah’s getuigen in dit zeer belangrijke evangelisatiewerk een grote activiteit aan de dag leggen, is hun vooruitgang niet onopgemerkt gebleven. In de Luta Democratica van Rio de Janeiro stond op 22 januari 1959: „De religie van Jehovah’s getuigen is in de geest van het Braziliaanse volk van jaar tot jaar een belangrijker plaats gaan innemen.” De Correio de Manhã van 8 februari schreef over hetzelfde onderwerp: „De activiteit van de getuigen van Jehovah, die zich de morele en geestelijke opbouw van het Braziliaanse volk ten doel hebben gesteld, wordt in dit land gekenmerkt door het houden van religieuze vergaderingen.”
● De wijze waarop Jehovah’s getuigen het evangelie prediken, is aanleiding geweest voor de volgende commentaren: „Jehovah’s getuigen gebruiken een ongewone manier om hun religie te verbreiden. Zij bezoeken de huizen der mensen en leggen hun geloofsovertuiging aan elke huisbewoner voor, terwijl zij een aantal bijbelteksten aanhalen. Op alle vergaderingen die in hun 587 gemeenten van de Amazone tot Rio Grande do Sul worden gehouden, gebruiken zij alleen maar de Portugese taal” (O Jornal van Rio de Janeiro, van 29 december 1959). „leder lid dat tot de sekte wordt toegelaten, is in de grond der zaak een prediker. Het is zijn plicht om van huis tot huis te gaan en de bijbel aan de mensen uit te leggen.” — Diario Carioca.
● In de Última Hora van Rio de Janeiro werd een verklaring gegeven van de werkwijze van Jehovah’s getuigen, waarin werd gezegd: „Jehovah’s getuigen verplichten niemand om zich bij hun kudde te voegen; op systematische wijze geven zij bijbels onderwijs, verklaren zij de daarin vervatte waarheden, en alleen degenen die kunnen redeneren en de verdiensten van de bijbel naar juiste waarde schatten, kunnen in hun gelederen worden opgenomen. Daarom worden door de ’Getuigen’ geen kinderen gedoopt.” De Correio de Manhã van 21 februari 1959 schreef hierover nog verder: „Wij merkten de aanwezigheid op van een aantal jonge mensen van 12 tot 16 jaar, en probeerden van hen te weten te komen of zij zich onder invloed van hun familie lieten dopen, of uit eigen vrije wil. Allen maakten duidelijk dat zij hier niet op de een of andere wijze toe werden gedwongen, hoewel sommige leden van de families waaruit zij afkomstig waren, bij Jehovah’s getuigen behoorden.”
● Ook het feit dat zij geen enkele vorm van discriminatie kennen, vormt een gunstig getuigenis. O Dia van Rio de Janeiro verklaarde: „In de beweging van de getuigen van Jehovah vindt u mensen uit alle maatschappelijke standen.”
„Bedriegt u niet: God laat niet met Zich spotten. Wat de mens zaait, zal hij ook oogsten; wie zaait in het vlees, zal verderf oogsten uit het vlees; maar wie zaait in de geest, zal eeuwig leven oogsten uit de geest. Laat ons dus niet moede worden, het goede te doen; verslappen we niet, dan zullen we oogsten te zijner tijd. Welnu dan, zolang we nog tijd hebben, laat ons wèl doen aan allen, maar het meest aan de huisgenoten des geloofs.” — Gal. 6:7-10, PC.