Het oog houden op de belangen van de bejaarden
„Terwijl gij niet alleen uit persoonlijk belang het oog houdt op uw eigen zaken, maar ook uit persoonlijk belang op die van de anderen.” — FILIPPENZEN 2:4.
1, 2. (a) Hoe gaf het besturende lichaam in de eerste eeuw blijk van belangstelling voor de behoeften van de bejaarden? (b) Waaruit blijkt dat het predikingswerk niet werd verwaarloosd?
KORT na Pinksteren 33 G.T. begonnen „de Griekssprekende joden [in de christelijke gemeente] tegen de Hebreeuwssprekende joden te murmureren, omdat hun weduwen bij de dagelijkse voedselverdeling [onder de behoeftigen] over het hoofd werden gezien”. Ongetwijfeld was een aantal van deze weduwen op jaren en niet meer in staat in hun eigen onderhoud te voorzien. In ieder geval mengden de apostelen zelf zich in de kwestie en zeiden: „Ziet . . . voor uzelf uit, broeders, naar zeven goed bekendstaande mannen uit uw midden, vol van geest en wijsheid, opdat wij hen over deze noodzakelijke aangelegenheid kunnen aanstellen.” — Handelingen 6:1-3.
2 De vroege christenen bezagen de zorg voor de behoeftigen dus als een „noodzakelijke aangelegenheid”. Jaren later schreef de discipel Jakobus: „De vorm van aanbidding die van het standpunt van onze God en Vader uit bezien rein en onbesmet is, is deze: voor wezen en weduwen zorgen in hun verdrukking” (Jakobus 1:27). Betekende dit dan dat het allerbelangrijkste, het predikingswerk, werd verwaarloosd? Neen, want het verslag in Handelingen zegt dat nadat de hulpverlening aan de weduwen op de juiste manier was georganiseerd, „het woord van God [bleef] groeien, en het aantal discipelen in Jeruzalem . . . sterk [bleef] toenemen”. — Handelingen 6:7.
3. Welke aanmoediging wordt er in Filippenzen 2:4 gegeven, en waarom is die aanmoediging vooral in deze tijd op zijn plaats?
3 Heden ten dage bevinden wij ons in „kritieke tijden . . . die moeilijk zijn door te komen” (2 Timótheüs 3:1). Misschien houden wij, als gevolg van de eisen die het gezinsleven en het werelds werk aan ons stellen, weinig energie — of animo — over om ons te bekommeren om de behoeften van de bejaarden. Terecht wordt ons dan ook in Filippenzen 2:4 op het hart gedrukt „niet alleen uit persoonlijk belang het oog [te houden] op [onze] eigen zaken, maar ook uit persoonlijk belang op die van de anderen”. Hoe kan dit op een evenwichtige, praktische manier worden gedaan?
Weduwen eren
4. (a) Waarom en hoe ’eerde’ de eerste-eeuwse gemeente haar weduwen? (b) Waren zulke voorzieningen altijd nodig?
4 In 1 Timótheüs hoofdstuk 5 laat Paulus zien hoe de vroege christenen zich bekommerden om bejaarde weduwen in de gemeente. Hij drukte Timótheüs op het hart: „Eer weduwen die werkelijk weduwen zijn” (5 vers 3). Vooral bejaarde weduwen werden aangemerkt als personen die eerbetoon in de vorm van geregelde financiële ondersteuning waardig waren. Zij waren verstoken van alle zichtbare middelen voor levensonderhoud en konden slechts ’hun hoop op God stellen en aanhouden in smekingen en gebeden, nacht en dag’ (5 vers 5). Hoe werden hun gebeden om de middelen voor levensonderhoud verhoord? Via de gemeente. Weduwen die voor hulp in aanmerking kwamen, werden op georganiseerde basis voorzien van de middelen om redelijk rond te kunnen komen. Een weduwe die financiële middelen bezat, of bloedverwanten had die haar konden onderhouden, had deze voorzieningen uiteraard niet nodig. — 5 Vers 4, 16.
5. (a) Hoe zouden enkele weduwen ’genot gevonden kunnen hebben in bevrediging der zinnen’? (b) Was de gemeente verplicht zulke personen te ondersteunen?
5 „Maar [de weduwe] die genot vindt in bevrediging der zinnen,” zo waarschuwde Paulus, „is [geestelijk] dood hoewel zij leeft” (5 vers 6). Paulus licht niet toe hoe sommigen, zoals de letterlijke weergave in de Kingdom Interlinear luidt, ’zich wellustig gedroegen’. Misschien voerden sommigen een strijd tegen hun „seksuele driften” (5 vers 11). Maar volgens Liddell & Scott’s Greek-English Lexicon kon „zich wellustig gedragen” ook betrekking hebben gehad op ’gemakzuchtig of in buitensporige weelde of genotzucht leven’. Misschien verlangden sommigen dus dat de gemeente hen zou verrijken en hun overdadige, genotzuchtige leven van onmatigheid zou bekostigen. Wat ook het geval geweest moge zijn, Paulus geeft te kennen dat zulke weduwen er niet voor in aanmerking kwamen door de gemeente ondersteund te worden.
6, 7 en voetnoot. (a) Wat was „de lijst”? (b) Waarom kwamen personen onder de zestig jaar niet voor ondersteuning in aanmerking? (c) Hoe hielp Paulus jonge weduwen geen ongunstig „oordeel” over zich te halen?
6 Vervolgens zei Paulus: „Een weduwe worde op de lijst [van degenen die financiële ondersteuning genoten] geplaatst wanneer zij niet minder dan zestig jaar oud is.” In Paulus’ tijd ging men er kennelijk van uit dat een vrouw van boven de zestig niet meer in haar onderhoud kon voorzien en vermoedelijk niet meer zou hertrouwen.a „Wijs daarentegen”, zo zei Paulus, „jongere weduwen af [voor opname op de lijst], want wanneer hun seksuele driften tussen hen en de Christus zijn gekomen, willen zij trouwen en halen een oordeel over zich omdat zij hun eerste uiting van geloof hebben geminacht.” — 5 Vers 9, 11, 12.
7 Als jongere weduwen op „de lijst” geplaatst hadden kunnen worden, zouden sommigen misschien overijld verklaard hebben dat zij van plan waren ongehuwd te blijven. Na verloop van tijd zou het hun echter moeilijk gevallen kunnen zijn hun „seksuele driften” te beheersen, zodat zij zouden willen hertrouwen, waardoor zij ’een oordeel over zich zouden halen omdat zij hun eerste uiting van geloof [namelijk dat zij ongehuwd zouden blijven] hadden geminacht’. (Vergelijk Prediker 5:2-6.) Paulus voorkwam dergelijke problemen door verder nog te verklaren: „Ik [wens] dat de jongere weduwen trouwen, kinderen baren.” — 5 Vers 14.
8. (a) Hoe werd de gemeente beschermd door de richtlijnen die Paulus gaf? (b) Werd er ook voor behoeftige jonge weduwen of bejaarde mannen gezorgd?
8 Tevens beperkte de apostel opname op de lijst tot degenen met een lange staat van dienst op het gebied van voortreffelijke christelijke werken (5 vers 10). De gemeente was dus geen „welvaartsstaat” voor luie of hebzuchtige personen (2 Thessalonicenzen 3:10, 11). Maar hoe stond het met de bejaarde mannen of de jongere weduwen? Als zulke mensen in behoeftige omstandigheden kwamen te verkeren, zal de gemeente ongetwijfeld op individuele basis voor hen hebben gezorgd. — Vergelijk 1 Johannes 3:17, 18.
9. (a) Waarom zullen er in deze tijd andere regelingen voor bejaardenzorg getroffen moeten worden dan in de eerste eeuw? (b) Wat kunnen wij met behulp van Paulus’ bespreking over weduwen in 1 Timótheüs hoofdstuk 5 in deze tijd inzien?
9 Waarschijnlijk voorzagen deze regelingen heel goed in de behoeften van de gemeenten in de eerste eeuw. Maar zoals in The Expositor’s Bible Commentary wordt opgemerkt: „Met de huidige verzekeringsregelingen, sociale uitkeringen en werkgelegenheid is de situatie wel heel anders.” Als gevolg van het veranderde sociale en economische klimaat is het in deze tijd zelden nodig dat gemeenten er een lijst van ondersteuning genietende bejaarden op na houden. Niettemin worden wij door datgene wat Paulus aan Timótheüs schreef, geholpen het volgende in te zien: (1) De problemen van de bejaarden gaan de hele gemeente aan — vooral de ouderlingen. (2) De zorg voor de bejaarden dient goed georganiseerd te worden. (3) Die zorg is beperkt tot degenen die werkelijk in behoeftige omstandigheden verkeren.
Houd als ouderlingen het oog op hun belangen
10. Hoe kunnen ouderlingen thans de leiding nemen in het tonen van belangstelling voor de ouden van dagen?
10 Hoe nemen opzieners in deze tijd de leiding in het tonen van belangstelling voor de ouden van dagen? Van tijd tot tijd kunnen zij de behoeften van de bejaarden tot een agendapunt van hun vergaderingen maken. Wanneer er specifieke hulp nodig is, kunnen zij regelingen treffen om daarin te voorzien. Misschien verlenen zij die ouderdomszorg niet zelf, aangezien er dikwijls heel wat bereidwillige personen — met inbegrip van jongeren — in de gemeente zijn die de helpende hand kunnen bieden. Zij kunnen echter wel nauwlettend toezicht houden op die ouderdomszorg, misschien door een broeder aan te wijzen die de verzorging die iemand krijgt, kan coördineren.
11. Hoe kunnen ouderlingen zich op de hoogte stellen van de behoeften van de bejaarden?
11 Salomo vermaande: „Gij behoort beslist te weten hoe uw kleinvee eruitziet” (Spreuken 27:23). Opzieners kunnen dus de bejaarden persoonlijk bezoeken om vast te stellen hoe zij het beste kunnen ’delen naar gelang van hun behoeften’ (Romeinen 12:13). Een reizende opziener bracht het als volgt onder woorden: „Sommige bejaarden zijn erg onafhankelijk van aard, en hun alleen maar te vragen wat er gedaan moet worden, heeft geen zin. Het is het beste zelf op te merken wat er te doen valt en er dan voor te zorgen dat het gebeurt!” In Japan bemerkten enkele opzieners dat een tachtigjarige zuster veel aandacht nodig had. Zij berichten: „Wij zien er nu op toe dat iemand tweemaal per dag, ’s ochtends en ’s avonds, contact met haar heeft, hetzij door middel van een persoonlijk bezoekje of via de telefoon.” — Vergelijk Matthéüs 25:36.
12. (a) Hoe kunnen ouderlingen erop toezien dat bejaarden profijt kunnen trekken van de gemeentevergaderingen? (b) Hoe kan er een nuttig gebruik worden gemaakt van de door het Genootschap vervaardigde bandjes?
12 Ouderlingen bekommeren zich er ook om dat de bejaarden profijt kunnen trekken van de gemeentevergaderingen (Hebreeën 10:24, 25). Hebben sommigen vervoer nodig? Zijn sommigen eenvoudig niet in staat te ’luisteren en de betekenis ervan te begrijpen’ omdat zij hardhorend zijn? (Matthéüs 15:10) Misschien is het mogelijk hoofdtelefoons voor hen te installeren. Zo laat tegenwoordig ook een aantal gemeenten zich voor hun vergaderingen op een kerktelefoon aansluiten zodat de zieken en gebrekkigen de vergaderingen thuis kunnen volgen. Andere gemeenten nemen de vergaderingen op bandjes op voor degenen die te ziek zijn om aanwezig te kunnen zijn — in enkele gevallen schaffen zij zelfs de cassetterecorders voor hen aan. En over bandjes gesproken, een ouderling in Duitsland merkte op: „Ik heb diverse bejaarden bezocht die maar voor de televisie zaten te kijken naar programma’s die moeilijk als geestelijk opbouwend kunnen worden gekwalificeerd.” Waarom zou u hen niet aanmoedigen om in plaats daarvan te luisteren naar de door het Genootschap vervaardigde bandjes, zoals de bandjes met Koninkrijksmelodieën en ingesproken bijbelboeken?
13. Hoe kunnen oudere mensen geholpen worden als Koninkrijksverkondigers actief te blijven?
13 Sommige oudere leden van de gemeente zijn ongeregelde predikers geworden of zelfs tot inactiviteit vervallen. Maar leeftijd hoeft iemand er niet per se van te weerhouden het „goede nieuws van het koninkrijk” bekend te maken (Matthéüs 24:14). Sommigen reageren misschien gunstig op een eenvoudige uitnodiging om u in de velddienst te vergezellen. Misschien kunt u hun liefde voor de prediking weer aanwakkeren door velddienstervaringen aan hen te vertellen. Als het trappen lopen hen moeilijk afgaat, zorg er dan voor dat zij in flatgebouwen met een lift kunnen werken of in woonwijken zonder trappen. Sommige verkondigers kunnen ook bejaarden meenemen naar bijbelstudies — of de studie bij een bejaarde thuis houden.
14 en kader. (a) Wat kunnen de ouderlingen doen als een bejaarde broeder of zuster het financieel heel moeilijk krijgt? (b) Hoe hebben enkele gemeenten in de behoeften van bejaarde verkondigers voorzien?
14 ’Geld is een bescherming’ (Prediker 7:12). Maar menige bejaarde broeder of zuster heeft het financieel heel erg moeilijk en bezit geen bloedverwanten die bereid zijn bij te springen. Gewoonlijk zijn er echter wel gemeenteleden die graag een handje willen helpen als zij erop attent worden gemaakt waar een bepaalde behoefte bestaat (Jakobus 2:15-17). Ook kunnen de ouderlingen onderzoeken op welke maatschappelijke of overheidsdiensten, verzekeringsvoorzieningen en pensioenregelingen en dergelijke, een beroep kan worden gedaan. In sommige landen zijn zulke sociale voorzieningen echter heel moeilijk te verkrijgen en het kan zijn dat er niets anders overblijft dan het model van 1 Timótheüs hoofdstuk 5 na te volgen en er regelingen voor te treffen dat de gemeente als geheel bijstand verleent. (Zie Georganiseerd om onze bediening te volbrengen, blz. 124-125.)
Verkondigers in Nigeria steunden op geregelde basis een 82-jarige pionier en zijn vrouw met materiële gaven. Toen de overheid het gebouw waarin zij woonden voor afbraak had aangewezen, nodigde de gemeente hen uit om in een aan de Koninkrijkszaal grenzend vertrek te komen wonen tot er voor een ander onderkomen kon worden gezorgd.
In Brazilië huurde een gemeente een verpleegster om een bejaard echtpaar te verzorgen. Gelijktijdig kreeg een zuster de toewijzing het huis schoon te houden, hun maaltijden klaar te maken en in andere fysieke behoeften te voorzien. Elke maand legde de gemeente een bedrag voor hen opzij.
15. (a) Is de hulp waarin de gemeente kan voorzien ongelimiteerd? (b) Hoe zou de in Lukas 11:34 opgetekende raad passend zijn voor bepaalde personen die al te veeleisend worden?
15 Net als in de eerste eeuw zijn deze voorzieningen bedoeld voor personen die het verdienen en die ze werkelijk nodig hebben. Opzieners zijn niet verplicht aan buitensporige verzoeken te voldoen of op onredelijke eisen op het gebied van aandacht in te gaan. Ook bejaarden moeten hun „oog zuiver” houden. — Lukas 11:34.
Houd als individuele personen het oog op hun belangen
16, 17. (a) Waarom is het belangrijk dat behalve de ouderlingen ook anderen van belangstelling voor de bejaarden blijk geven? (b) Hoe kunnen verkondigers die het al heel druk hebben, ’tijd uitkopen’ voor de bejaarden?
16 Enige tijd geleden werd een zuster in het ziekenhuis opgenomen. De diagnose was ondervoeding. „Als meer gemeenteleden van persoonlijke belangstelling voor haar blijk hadden gegeven,” schreef een ouderling, „was dit misschien niet gebeurd.” Ja, de ouderlingen zijn niet de enigen die belangstelling voor de bejaarden moeten hebben. Paulus zei: „Wij zijn leden die elkaar toebehoren.” — Efeziërs 4:25.
17 Ongetwijfeld dragen enkelen van u reeds een zware last van persoonlijke verantwoordelijkheden. Maar ’houd niet alleen uit persoonlijk belang het oog op uw eigen zaken’ (Filippenzen 2:4). Wanneer u uw eigen aangelegenheden goed regelt, kunt u dikwijls ’tijd uitkopen’ (Efeziërs 5:16). Zou u bijvoorbeeld na de velddienst eens een bejaarde kunnen opzoeken? Voor sommigen zijn vooral de doordeweekse dagen periodes van eenzaamheid. Ook tieners kunnen meedoen aan het bezoeken van bejaarden en hulp bieden door karweitjes voor hen op te knappen. Een zuster die hulp kreeg van een jongere, bad: „Dank u, Jehovah, voor broeder John. Wat een fijne jongen is hij.”
18. (a) Waarom zou de conversatie met een bejaarde soms wel eens moeilijk kunnen zijn? (b) Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat een bezoek bij of een gesprek met een oudere persoon voor beiden opbouwend is?
18 Bent u gewend op vergaderingen de ouden van dagen slechts vluchtig te groeten? Toegegeven, het is misschien niet gemakkelijk te converseren met iemand die hardhorend is of er moeite mee heeft zich uit te drukken. En aangezien een tanende gezondheid het nodige van iemand vergt, zijn niet alle bejaarden altijd even opgeruimd. Toch gaat de stelregel „beter iemand die geduldig is” altijd op (Prediker 7:8). Met wat inspanning kan er een echte „uitwisseling van aanmoediging” uit voortvloeien (Romeinen 1:12). Probeer eens een velddienstervaring te vertellen. Bespreek een punt dat u in De Wachttoren of Ontwaakt! hebt gelezen. Of, beter nog, luister. (Vergelijk Job 32:7.) Oude mensen hebben veel waardevols te bieden als u hun de kans maar geeft. Eén ouderling gaf toe: „Dat bezoek bij die bejaarde broeder heeft mij heel goedgedaan.”
19. (a) Om wie bekommeren wij ons in onze liefdevolle bezorgdheid voor de bejaarden, eveneens? (b) Wat zijn enkele manieren waarop wij gezinnen die bejaarde ouders verzorgen, tot steun kunnen zijn?
19 Dient uw bezorgdheid voor de bejaarden zich niet ook uit te strekken tot de gezinnen die voor hen zorgen? Een echtpaar dat voor bejaarde ouders zorgde, liet weten: „In plaats van ons aan te moedigen, zijn enkelen in de gemeente behoorlijk kritisch geworden. Een zuster zei: ’Als je vergaderingen blijft overslaan, word je geestelijk ziek!’ Maar zij was niet bereid een hand uit te steken opdat wij de vergaderingen vaker konden bezoeken.” Even ontmoedigend zijn vage beloften als: Mocht je ooit hulp nodig hebben, laat het mij dan weten. Feitelijk wordt daar dikwijls weinig meer mee gezegd dan: „Houdt u warm en goed gevoed” (Jakobus 2:16). Hoeveel beter is het uw bezorgdheid uit uw daden te laten spreken! Een echtpaar bericht: „De broeders en zusters zijn een geweldige steun voor ons! Sommigen nemen een paar dagen achter elkaar de zorg voor Moeder op zich zodat wij af en toe even op adem kunnen komen. Anderen nemen haar mee naar bijbelstudies. En het is werkelijk een aanmoediging voor ons als anderen naar haar welzijn informeren.”
20, 21. Wat kunnen oude mensen doen om degenen te helpen die voor hen zorgen?
20 Over het geheel genomen wordt er goed voor onze oude mensen gezorgd. Maar wat kunnen bejaarde Getuigen zelf doen opdat dit werk met vreugde en niet met zuchten gedaan kan worden? (Vergelijk Hebreeën 13:17.) Werk mee als de ouderlingen regelingen treffen om voor u te zorgen. Geef uiting aan uw dankbaarheid en waardering voor alle goedheid die u wordt betoond, en vermijd het al te veeleisend of overkritisch te worden. En al zijn de kwalen en pijntjes die met de ouderdom gepaard gaan ook nog zo reëel, probeer een opgewekte, positieve houding aan de dag te leggen.
21 ’De broeders en zusters zijn geweldig. Ik weet niet wat ik zonder hen zou moeten beginnen’, is een veel gehoorde uitspraak van oude mensen. Niettemin rust de verantwoordelijkheid om voor de bejaarden te zorgen, in de allereerste plaats op hun kinderen. Wat is hierbij betrokken, en hoe kan men zich van deze moeilijke opgave kwijten?
[Voetnoten]
a Leviticus 27:1-7 handelt over het loskopen van personen die (door middel van een gelofte) aan de tempel werden ’aangeboden’ om daar werkzaam te zijn. De losprijs varieerde naar gelang van de leeftijd. Die prijs daalde scherp bij zestig jaar, klaarblijkelijk omdat men vond dat iemand die zo oud was vast niet meer zo hard kon werken als iemand die jonger was. Voorts zegt The Encyclopædia Judaica: „Volgens de talmoed begint . . . de ouderdom bij zestig.”
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Welke voorzieningen werden er in de eerste eeuw voor bejaarde weduwen getroffen?
◻ Hoe kunnen opzieners er regelingen voor treffen dat de ouden van dagen in de gemeente worden verzorgd?
◻ Hoe kunnen afzonderlijke gemeenteleden van belangstelling voor bejaarde broeders en zusters blijk geven?
◻ Wat kunnen ouderen doen om de taak te verlichten van degenen die hen helpen?
[Kader op blz. 11]
De bejaarden helpen — Wat sommigen doen
Een gemeente in Brazilië heeft een praktische manier gevonden om tegemoet te komen aan de fysieke behoeften van een broeder die dicht bij hun Koninkrijkszaal woont: De boekstudiegroep die de toewijzing heeft om de zaal schoon te maken, doet ook zijn huis.
Een andere gemeente daar heeft een simpele manier bedacht om een aan huis gebonden broeder de gelegenheid te geven actief mee te blijven doen aan de theocratische bedieningsschool. Als die broeder aan de beurt is om een toespraakje te houden, krijgt een broeder de toewijzing om hem met twee of drie verkondigers te bezoeken. Er wordt een korte vergadering gehouden, die met gebed wordt geopend, waarna de broeder zijn toespraakje houdt en de benodigde raad krijgt. Wat een aanmoediging blijkt dit bezoek te zijn!
Reizende opzieners hebben op voorbeeldige wijze voortreffelijk de leiding genomen. In een gemeente werd een bejaarde broeder die van een rolstoel afhankelijk was, erg prikkelbaar en kreeg daardoor zelden bezoek. Maar een reizende opziener trof regelingen om zijn diapresentatie bij de broeder thuis te houden. De bejaarde broeder was tot tranen toe bewogen over hetgeen hij te zien kreeg. De opziener zegt: „Het schonk mij een enorme voldoening te zien dat een klein beetje aandacht en liefde zoveel resultaat kon hebben.”
Enkele ouderlingen in Nigeria brachten een herderlijk bezoekje bij een oude broeder en ontdekten dat hij ernstig ziek was. Hij werd onmiddellijk naar het ziekenhuis gebracht. Daar bleek dat de bejaarde broeder een uitgebreide medische behandeling nodig had, die hij echter niet kon bekostigen. Toen de gemeente van zijn noodlijdende toestand op de hoogte werd gebracht, brachten de verkondigers voldoende geld op om zijn kosten te dekken. Twee ouderlingen reden hem beurtelings naar en van het ziekenhuis, hoewel zij hiervoor vrij moesten nemen van hun werk. Zij smaakten echter de vreugde de broeder van zijn ziekte te zien herstellen, waarna hij nog tot zijn dood, een jaar of vier later, in de hulppioniersdienst heeft gestaan.
Op de Filippijnen had een bejaarde zuster geen familie. De gemeente trof regelingen om haar gedurende de drie jaar van haar ziekte te verzorgen. Zij hielpen haar aan een bescheiden behuizing, brachten haar elke dag eten en wasten en verschoonden haar.
[Illustratie op blz. 10]
Allen kunnen er een aandeel aan hebben onze bejaarden in de gemeente te eren