Vragen van lezers
● Ik heb mij door een arts laten vertellen dat een patiënt zich voorafgaande aan een operatie bloed kan laten afnemen en dat kan laten bewaren voor het geval dat tijdens de operatie een bloedtransfusie nodig zou zijn. Hoe dient een christen een dergelijk gebruik van zijn eigen bloed te bezien?
Vanuit het standpunt van degenen die op medisch gebied werkzaam zijn, kan deze procedure heel praktisch lijken. Aan het ontvangen van bloed van een ander zijn ernstige gevaren verbonden. Naar het schijnt zijn er minder risico’s bij betrokken als iemand een transfusie krijgt van zijn eigen bloed. Derhalve bestaat er een neiging onder artsen om gebruik te maken van de procedure die bekendstaat als „autologe transfusie”. Hierbij wordt de patiënt bloed afgenomen, waarna dit bloed van de patiënt zelf wordt opgeslagen ten einde zo nodig voor transfusie gebruikt te worden. Mocht de donor zijn bloed niet zelf nodig hebben, dan kan het voor andere patiënten gebruikt worden.
Zoals de inlichtingen op de bladzijden 22-26 van dit tijdschrift laten zien, zijn bloedtransfusies in strijd met de bijbel.a De Schrift onthult dat God bloed als heilig beschouwt, en zijn dienstknechten behoren het dienovereenkomstig te behandelen. In overeenstemming hiermee zei Jehovah God de Israëlieten dat zij slechts twee dingen konden doen met bloed. Ten eerste zei God: „Ikzelf heb het ten behoeve van u op het [offer]altaar gegeven, om verzoening te doen voor uw ziel.” Ten tweede, als het bloed van een dier niet op het altaar werd gebruikt, moest een Israëliet het op de grond uitgieten; zo erkende hij dat het leven van God afkomstig is en dat het bloed, dat dat leven vertegenwoordigt, niet voor enig persoonlijk doel mocht worden aangewend (Lev. 17:11-14). Maar gold deze wijze om bloed te behandelen alleen voor de dienstknechten van God die onder de Mozaïsche wet stonden? Neen, zeker niet. Logischerwijs hadden ware aanbidders voordat de Wet werd gegeven, bloed reeds op deze wijze behandeld.
Bij een vroegere gelegenheid had God Noach en zijn gezin gezegd dat mensen geen vlees met bloed erin dienden te eten (Gen. 9:3, 4). Wat zullen zij dus hebben gedaan? Wanneer een dier gedood was om tot voedsel te dienen, zullen zij zijn bloed normaliter hebben laten wegvloeien en op de grond hebben laten weglopen. Het leven-vertegenwoordigende bloed behoorde niet aan Noach en zijn gezin toe maar behoorde aan de Levengever. Daarom was het passend het bloed uit te gieten op de aarde, die Gods symbolische „voetbank” is. — Jes. 66:1.
Het gebod aan Noach is ook op christenen van toepassing. In de eerste eeuw G.T. maakte het christelijke besturende lichaam de beslissing openbaar — hierbij gesteund door de heilige geest — dat christenen zich dienen ’te onthouden van al wat verstikt is en van bloed’ (Hand. 15:19, 28, 29). Wat ging dit in de praktijk betekenen? De uitdrukking „al wat verstikt is” duidt op het vlees van dieren die zo waren gedood dat hun bloed in het vlees was achtergebleven. Christenen konden zulk vlees niet eten. Wat betekent de zinsnede ’zich te onthouden van bloed’? Het bloed dat men bij een dergelijk dier had laten weglopen, zou niet gebruikt mogen worden, zoals heidenen wel deden, die bloedworst of ander voedsel dat bloed bevatte, bereidden en aten, of die bloed dronken dat afkomstig was van dieren of van in de arena gedode strijders. Christenen zouden geen van deze dingen kunnen doen. Wanneer zij bloed uit een dier lieten weglopen, zouden zij ten aanzien daarvan handelen zoals Gods dienstknechten in het verleden hadden gedaan, zij zouden zich ervan onthouden. Zo konden zij onderstrepen dat zij waardering hadden voor de heiligheid van bloed en leven, en ook tonen dat zij afhankelijk waren van de verdienste van Christus’ bloed.
Als doktoren een christen dus voorstellen een deel van zijn bloed aan zijn lichaam te laten onttrekken en in een bloedbank te laten opslaan, opdat het later voor transfusies gebruikt kan worden, verschaft de bijbel hem wel degelijk richtlijnen om de juiste handelwijze te kiezen. Hij kan vermelden dat tot de Israëlieten uit de oudheid werd gezegd dat het uit het lichaam verwijderde bloed ’als water op de aarde uitgegoten’ moest worden, om te tonen dat het God toekwam en niet het leven van enig aards schepsel in stand diende te houden (Deut. 12:24). En hij kan verwijzen naar het nadrukkelijke gebod dat christenen zich dienen ’te onthouden van bloed’. Hoe zou hij met het oog hierop er dan in kunnen toestemmen dat zijn bloed in een bloedbank zou worden opgeslagen voor een latere transfusie ten behoeve van hemzelf of een ander?
● Wat kan er gezegd worden over een hulpmiddel als een hartlongpomp of een kunstnier? Zou een christen dergelijke apparaten mogen gebruiken?
Er zijn christelijke getuigen van Jehovah die met een gerust geweten hebben toegestemd in het gebruik van dergelijke hulpmiddelen, mits deze apparaten op gang werden gebracht met een vloeistof die geen bloed bevatte, zoals Ringers lactaatoplossing.
De werking van een dergelijk apparaat houdt in dat het bloed van een patiënt uit een bloedvat door slangetjes en door het apparaat stroomt (waar het bloed wordt verpompt, van zuurstof wordt voorzien en/of gefilterd wordt) en dan terugstroomt in zijn bloedvatenstelsel. De machine verricht tijdelijk enkele functies die gewoonlijk door de lichaamsorganen van de patiënt zelf worden uitgevoerd.
Sommige christenen hebben naar eer en geweten geredeneerd dat het bloed zonder onderbreking stroomt en dat het uitwendige circulatiesysteem beschouwd zou kunnen worden als een uitbreiding van de bloedsomloop. Zij hebben geoordeeld dat het vergelijkbaar is met een kunststof buisje dat in het lichaam ingebracht kan zijn om de taak van een afgesloten bloedvat over te nemen.
Iedere christen dient natuurlijk af te wegen wat bij het gebruik van deze en soortgelijke apparaten betrokken is. Hij zou kunnen beschouwen of hij het bloed in een dergelijk geval beziet als bloed dat duidelijk zijn lichaam heeft verlaten en dus niet meer gebruikt mag worden of als bloed dat in de grond der zaak nog steeds deel uitmaakt van zijn bloedsomloop (Deut. 12:16). Dan kan hij een beslissing nemen die hem tegenover God een zuiver geweten doet behouden. — 1 Petr. 3:16.
● Zou het verkeerd zijn zich te onderwerpen aan een bloedproef?
Op basis van hun bijbelkennis maken de meeste getuigen van Jehovah, zo niet alle, geen bezwaar tegen dergelijke proeven. De kleine hoeveelheid bloed die aan het lichaam wordt onttrokken, wordt niet gegeten of bij iemand anders ingespoten. Het bloed wordt alleen onderzocht, waarna men zich ervan ontdoet. — Deut. 15:23.
● Zijn inspuitingen met een serum verenigbaar met het christelijke geloof?
In onze uitgave van 1 september 1974 hebben wij in deze rubriek een gedetailleerde beschouwing gewijd aan het gebruik van vaccins (die geen bloed bevatten) en van serums, die uit bloed worden bereid. U gelieve voor die bijzonderheden de bedoelde beschouwing op de bladzijden 543 en 544 te lezen.
In deze beschouwing werd onderkend dat men in de medische wereld steeds meer afstapt van het gebruik van een transfusie van volledig bloed. In plaats daarvan wordt het menselijke bloed gesplitst in fracties die door een transfusie toegediend kunnen worden — rode bloedlichaampjes, witte bloedlichaampjes, bloedplaatjes en plasma. Wij stelden toen: „Wij geloven dat het gebruik van bloed voor [leven-onderhoudende] transfusiedoeleinden, of het gebruik van een bloedbestanddeel om een soortgelijk doel te bereiken duidelijk in strijd is met het schriftuurlijke gebod ’zich te onthouden . . . van bloed’ (Hand. 15:20).”
Wat kan er echter gezegd worden over het laten inspuiten van een serum ter bestrijding van een ziekte, zoals dit gebeurt bij difterie, tetanus, virushepatitis, hondsdolheid, hemofilie en resus-incompatibiliteit? Deze kwestie schijnt in het „grijze vlak” te liggen. Sommige christenen geloven dat het toegediend krijgen van een kleine hoeveelheid van een bloedplasmaderivaat voor een dergelijk doel geen uiting zou zijn van minachting voor Gods wet; hun geweten zou hun dit toestaan. (Vergelijk Lukas 6:1-5.) Anderen echter voelen zich door hun geweten verplicht serums te weigeren omdat ze bloed bevatten, al is dat dan een minimale hoeveelheid. Daarom hebben wij ons op het standpunt gesteld dat deze vraag door iedereen op een persoonlijke basis beantwoord moet worden. Wij dringen er bij ieder op aan een rein geweten te behouden en gehoor te geven aan Gods leiding die in zijn Woord te vinden is. — Ps. 119:105.
● Tot in welke mate dient een christen zich om bloed in voedingsmiddelen te bekommeren?
God zei tot Noach en daarmee tot het hele mensengeslacht: „Al het zich bewegende gedierte dat leeft, mag u tot voedsel dienen. . . . Alleen vlees met zijn ziel — zijn bloed — moogt gij niet eten” (Gen. 9:3, 4). Daarom zullen ware aanbidders ervoor moeten zorgen dat zij geen vlees eten waaruit het bloed niet is verwijderd, noch andere voedingsprodukten waaraan bloed is toegevoegd.
Dit kan een bepaalde mate van oplettendheid vereisen. In sommige landen bijvoorbeeld worden dieren gewoonlijk door verstikking gedood, alsook op andere manieren waarbij het bloed niet wegvloeit. Waar dit het plaatselijke gebruik is, kopen christenen gewoonlijk alleen van die handelaars, slagers en boeren van wie bekend is dat zij vlees verkopen van dieren die op de juiste wijze zijn uitgebloed.
In veel landen eisen regeringsvoorschriften ten aanzien van het slachten van dieren echter, dat men de dieren op juiste wijze laat uitbloeden. In deze streken hoeven christenen zich dus niet veel zorgen te maken. Zij kunnen vrijelijk het vlees eten dat op de markt te koop is of dat hun in restaurants wordt voorgezet. (Vergelijk 1 Korinthiërs 10:25, 26 waar wordt verwezen naar vlees dat aan afgoden was geofferd: „Blijft alles eten wat in een vleeshal wordt verkocht, zonder vanwege uw geweten navraag te doen, want ’de aarde en dat wat haar vult, behoort Jehovah toe’.”) Ook in Nederland geldt het voorschrift dat men slachtvee in het abattoir laat uitbloeden. Een uitzondering vormt het zogenaamde „vrijbankvlees”. In het algemeen betreft dit vlees dat snel verkocht moet worden in verband met een hoog vochtgehalte. Maar er kan zich ook vlees onder bevinden van een dier dat verstikt is, en dit vlees zal bloed bevatten. Een fabrikant die vrijbankvlees in vleesprodukten verwerkt, moet dit op de verpakking aangeven. Bovendien is het noodzakelijk navraag te doen in verband met vlees van dieren die niet in een slachthuis zijn gedood, zoals bijvoorbeeld „wild en gevogelte”, of dit vlees nu afkomstig is van een jager of een slagerswinkel, of in een restaurant wordt opgediend.
Maar hoe staat het met voedingsmiddelen die bloed of een bloedbestanddeel, zoals plasma-eiwitten zouden kunnen bevatten?
Sommige regeringen hebben het voor fabrikanten verplicht gesteld op de verpakking van voedingsprodukten de ingrediënten te vermelden. Christenen die deze opsommingen gedurende een bepaalde tijd hebben gecontroleerd, hebben wellicht gemerkt dat men in hun land praktisch geen bloed gebruikt in voedingsmiddelen. Daarom kunnen zij terecht het nalezen van verpakkingen hebben beperkt tot die gevallen ten aanzien waarvan zij enige reden hebben om aan te nemen dat er bloed aan toegevoegd zou kunnen zijn. In Nederland biedt dit nakijken geen enkele garantie. Volgens de wettelijke bepalingen is bloed een deel van vlees; het is geen „vreemde toevoeging” die op de verpakking van een vleesprodukt vermeld zou moeten worden. Ten aanzien van allerlei andere voedingsmiddelen is de wetgeving in Nederland niet sluitend en men kan niet afgaan op wat er op de verpakkingen staat. Waakzaamheid is dus geboden.
De Duitse Bondsrepubliek heeft onlangs een wet aangenomen die vleesfabrikanten toestaat, zonder dat op de verpakking te hoeven vermelden, maximaal 2 percent (of in enkele gevallen 10 percent) gedroogd bloedplasma te mogen gebruiken in „wieners, frankfurters en dergelijke produkten, met inbegrip van pâté en rollade . . . gehaktballen, vleespastei, fricassee, ragoût, leverkaas, . . .” Wat moet een gewetensvolle christen in dergelijke gevallen doen?
Hij zou inlichtingen kunnen inwinnen bij de slager of de fabriek. Naar verluidt hebben sommige fabrikanten in een Scandinavisch land prompt de verzekering gegeven dat bloed geen ingrediënt vormt van hun produkten; zij wilden geen klanten verliezen. Maar in sommige plaatsen hebben Getuigen die slagers of fabrikanten om inlichtingen vroegen, vage of twijfelachtige antwoorden gekregen. Er zij opgemerkt dat zelfs als de wet fabrieken toestaat zonder nadere vermelding wat bloed toe te voegen, dit nog niet hoeft te betekenen dat ze dit allemaal doen, of zelfs dat de meerderheid dit doet.
Christenen moeten daarom individueel beslissen wat zij zullen doen. Het geweten van sommigen beweegt hen er misschien toe alle voedselprodukten te vermijden waarover zij ernstige twijfel koesteren, of in die mate navraag te doen als nodig is om hun geweten rust te verschaffen (Rom. 14:23). In gevallen waar het niet mogelijk lijkt door redelijke navraag definitieve informatie te verkrijgen, zouden andere christenen tot de conclusie kunnen komen: „Waar ik geen wezenlijke reden heb te denken dat bloed een ingrediënt vormt of er geen duidelijk omschreven manier is om dat vast te stellen, kan ik met een rein geweten ’blijven eten’.” Zij dienen echter wel rekening te houden met het geweten van anderen, zoals Paulus aanraadde. — 1 Kor. 10:28-30; Rom. 14:13-21.
Ware christenen dienen niet onverschillig te staan tegenover bloed. Zij moeten doen wat zij kunnen om een duidelijke overtreding van Gods wet te vermijden. Een diepe eerbied voor die wet neemt een centrale plaats in. Door alles te doen wat redelijkerwijs mogelijk is om zich „te wachten . . . voor bloed”, legt Gods volk waardering voor de heiligheid van het leven alsook voor bloed, dat het leven vertegenwoordigt, aan de dag. — Hand. 21:25.
[Voetnoten]
a Zie voor bijzonderheden Jehovah’s Getuigen en de bloedkwestie (1977).