6E „Van de grote God en van [de] Redder van ons, Christus Jezus”
Tit 2:13 — Gr.: τοῦ μεγάλου θεοῦ καὶ σωτῆρος ἡμῶν Χριστοῦ ’Ιησοῦ
(tou meʹga·lou Theʹou kai so·teʹros heʹmon Chriʹstou I·eʹsou)
1920 |
|
Het Nieuwe Testament voor leeken leesbaar gemaakt, bewerkt door H. Bakels, derde druk, Amsterdam. |
1935 |
|
A New Translation of the Bible, door James Moffatt, New York en Londen. |
1957 |
|
La Sainte Bible, door Louis Segond, Parijs. |
1963 |
|
Nieuwe-Wereldvertaling van de Christelijke Griekse Geschriften, Brooklyn (VS) (New World Translation of the Christian Greek Scriptures, Brooklyn [VS] 1950). |
1970 |
|
The New American Bible, New York en Londen. |
1972 |
|
The New Testament in Modern English, door J. B. Phillips, New York. |
Op deze plaats vinden wij twee zelfstandige naamwoorden die verbonden zijn door καί (kai, „en”), waarbij het eerste zelfstandig naamwoord wordt voorafgegaan door het bepalend lidwoord τοῦ (tou, „van de”) en het tweede zelfstandig naamwoord geen bepalend lidwoord heeft. Een soortgelijke constructie is te vinden in 2Pe 1:1, 2, waar in vs. 2 een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen God en Jezus. Hieruit blijkt dat wanneer twee onderscheiden personen worden verbonden door καί en de eerste persoon wordt voorafgegaan door het bepalend lidwoord, het niet noodzakelijk is om het bepalend lidwoord voor de tweede persoon te herhalen. Voorbeelden van deze constructie in de Griekse tekst zijn te vinden in Han 13:50; 15:22; Ef 5:5; 2Th 1:12; 1Ti 5:21; 6:13; 2Ti 4:1. Deze constructie komt ook in LXX voor. (Zie Sp 24:21 vtn.) Volgens An Idiom Book of New Testament Greek door C. F. D. Moule, Cambridge (Engeland) 1971, blz. 109, is de betekenis „van de grote God en van onze Redder Jezus Christus . . . in κοινή- [koiʹne-]Grieks zelfs zonder herhaling [van het bepalend lidwoord] mogelijk”.
Een uitvoerige studie van de constructie in Tit 2:13 is te vinden in The Authorship of the Fourth Gospel and Other Critical Essays door Ezra Abbot, Boston (VS) 1888, blz. 439-457. Op blz. 452 van dit werk vindt men de volgende commentaren: „Neem een voorbeeld uit het Nieuwe Testament. In Matt. xxi. 12 lezen wij dat Jezus ’allen die in de tempel verkochten en kochten, eruit wierp’, τοὺς πωλοῦντας καὶ ἀγοράζοντας [tous po·lounʹtas kai a·go·ra·zonʹtas]. Niemand kan redelijkerwijs veronderstellen dat met de hier beschreven personen die verkochten en kochten, dezelfde personen worden bedoeld. In Markus worden de twee klassen door de invoeging van τούς vóór ἀγοράζοντας onderscheiden; hier wordt het veilig aan de intelligentie van de lezer overgelaten om ze te onderscheiden. In het onderhavige geval [Tit 2:13] schijnt het mij toe dat de weglating van het lidwoord vóór σωτῆρος [so·teʹros] geen moeilijkheden oplevert — niet omdat σωτῆρος door de toevoeging van ἡμῶν [heʹmon] voldoende bepaald wordt (Winer), want aangezien zowel God als Christus dikwijls ’onze Redder’ worden genoemd, zou ἡ δόξα τοῦ μεγάλου θεοῦ καὶ σωτῆρος ἡμῶν [he doʹxa tou meʹga·lou Theʹou kai so·teʹros heʹmon] wanneer het alleen stond, heel vanzelfsprekend betrekking hebben op één onderwerp, namelijk God, de Vader; maar door de toevoeging van ’Ιησοῦ Χριστοῦ achter σωτῆρος ἡμῶν [I·eʹsou Chriʹstou achter so·teʹros heʹmon] verandert de zaak helemaal en wordt de σωτῆρος ἡμῶν tot een persoon of wezen beperkt dat, volgens het gewone spraakgebruik van Paulus, onderscheiden is van de persoon of het wezen dat hij met ὁ θεός [ho Theʹos] aanduidt, zodat er geen noodzaak bestond om het lidwoord te herhalen ten einde dubbelzinnigheid te vermijden. Zo zou in 2 Thess. i. 12 de uitdrukking κατὰ τὴν χάριν τοῦ θεοῦ ἡμῶν καὶ κυρίου [kaʹta ten chaʹrin tou Theʹou heʹmon kai kuʹri·ou] uiteraard betrekking hebben op één onderwerp en zou het lidwoord vóór κυρίου vereist zijn indien er twee waren bedoeld; doch de eenvoudige toevoeging van ’Ιησοῦ Χριστοῦ achter κυρίου [I·eʹsou Chriʹstou achter kuʹri·ou] maakt duidelijk dat de twee onderscheiden onderwerpen worden bedoeld, en dat zonder invoeging van het lidwoord.”
Derhalve wordt in Tit 2:13 melding gemaakt van twee onderscheiden personen, Jehovah God en Jezus Christus. Nergens in de Heilige Schrift kan Jehovah met Jezus worden vereenzelvigd, als waren zij een en dezelfde persoon.