HOOFDSTUK 6
‘Nu is het einde voor je aangebroken’
FOCUS: De vervulling van Jehovah’s profetische oordelen tegen Jeruzalem
1, 2. (a) Welk aparte gedrag vertoonde Ezechiël? (Zie beginplaatje.) (b) Wat werd door zijn daden voorspeld?
HET nieuws over het vreemde gedrag van Ezechiël verspreidt zich snel onder de Joodse ballingen in Babylon. Een week lang is hij verdoofd en zonder iets te zeggen in hun midden geweest, maar nu komt hij plotseling overeind en sluit zich in zijn huis op. Terwijl zijn verbijsterde buren toekijken, komt hij weer naar buiten, pakt een baksteen, legt die voor zich neer en grift er een tekening in. Zonder een woord te zeggen begint hij dan een miniatuurwal te bouwen (Ezech. 3:10, 11, 15, 24-26; 4:1, 2).
2 Er komen ongetwijfeld steeds meer mensen kijken en ze vragen zich vast af wat het allemaal te betekenen heeft. Later zouden die Joodse ballingen pas echt begrijpen dat het aparte gedrag van Ezechiël een afschuwelijke gebeurtenis voorspelde die een uiting zou zijn van Jehovah’s rechtvaardige woede. Om welke gebeurtenis ging het? Welke gevolgen had die voor het volk Israël? Welke betekenis heeft die voor ware aanbidders in deze tijd?
‘Neem een baksteen, (...) tarwe, (...) een scherp zwaard’
3, 4. (a) Welke drie aspecten van Gods oordeel beeldde Ezechiël uit? (b) Hoe beeldde Ezechiël de belegering van Jeruzalem uit?
3 Rond 613 v.Chr. gaf Jehovah Ezechiël opdracht om drie aspecten van Zijn komende oordeel tegen Jeruzalem uit te beelden.a Het ging om de belegering van de stad, het lijden van de inwoners en de vernietiging van zowel de stad als de inwoners. We gaan nu verder in op die drie aspecten.
4 De belegering van Jeruzalem. Jehovah zei tegen Ezechiël: ‘Neem een baksteen en leg die vóór je neer. (...) Sla het beleg ervoor.’ (Lees Ezechiël 4:1-3.) De baksteen beeldde de stad Jeruzalem af, terwijl Ezechiël zelf het Babylonische leger afbeeldde zoals dat door Jehovah gebruikt zou worden. Vervolgens kreeg Ezechiël opdracht een miniatuurwal en een belegeringsdam te bouwen en stormrammen te maken. Die moest hij rond de baksteen zetten. Ze beeldden de middelen af die de vijanden van Jeruzalem zouden gebruiken bij het belegeren en aanvallen van de stad. Om aan te geven hoe sterk de vijandelijke soldaten zouden zijn, moest Ezechiël een ‘ijzeren bakplaat’ tussen zichzelf en de stad zetten. Vervolgens richtte hij zijn ‘blik erop’. Die confronterende acties waren ‘een teken voor het huis van Israël’ dat binnenkort het ondenkbare zou gebeuren. Jehovah zou een vijandelijk leger gebruiken om Jeruzalem te belegeren, de voornaamste stad van Gods volk, de plaats waar Gods tempel stond!
5. Hoe beeldde Ezechiël uit wat er met de inwoners van Jeruzalem zou gebeuren?
5 Het lijden van de inwoners van Jeruzalem. Jehovah gaf Ezechiël de opdracht: ‘Je moet tarwe, gerst, tuinbonen, linzen, gierst en spelt in één pot doen en er voor jezelf brood van maken’ en ‘20 sikkels voedsel per dag afwegen en eten’. Vervolgens legde Jehovah uit: ‘Ik maak een eind aan de voedselvoorziening’ (Ezech. 4:9-16). In dit tafereel beeldde Ezechiël niet meer het Babylonische leger af maar nam hij de rol aan van de inwoners van Jeruzalem. Wat hij deed, voorspelde dat de voedselvoorraad in de stad door de komende belegering zou slinken. Brood zou van een vreemde combinatie van ingrediënten gemaakt worden, wat erop duidde dat de inwoners zouden moeten eten wat ze maar vonden. Hoe erg zou de honger worden? Ezechiël zei alsof hij de inwoners van Jeruzalem rechtstreeks aansprak: ‘Vaders onder jullie zullen hun zonen eten en zonen hun vaders.’ Velen zouden lijden vanwege ‘de dodelijke pijlen van hongersnood’ en de inwoners zouden ‘wegkwijnen’ (Ezech. 4:17; 5:10, 16).
6. (a) Welke rollen moest Ezechiël tegelijk spelen? (b) Wat is de betekenis van Gods opdracht om ‘het haar te wegen en te verdelen’?
6 De vernietiging van Jeruzalem en de inwoners. In dit deel van de profetische uitbeelding speelde Ezechiël twee rollen tegelijk. Eerst beeldde Ezechiël uit wat Jehovah zou doen. Jehovah zei tegen hem: ‘Neem een scherp zwaard en gebruik het als barbiersmes.’ (Lees Ezechiël 5:1, 2.) Ezechiëls hand met het zwaard beeldde de hand van Jehovah uit — Zijn oordeel, dat door Babylons leger voltrokken werd. Daarna beeldde Ezechiël uit wat de Joden zouden doormaken. Jehovah zei tegen hem: ‘Scheer je hoofdhaar en je baard af.’ Dat Ezechiël zijn hoofd moest scheren, beeldde af hoe de Joden aangevallen en vernietigd zouden worden. En de opdracht ‘neem een weegschaal om het haar te wegen en te verdelen’ impliceerde dat Jehovah’s oordeel tegen Jeruzalem niet willekeurig uitgevoerd zou worden, maar bewust en grondig.
7. Waarom moest Ezechiël het haar in drie porties verdelen en met elk deel iets anders doen?
7 Waarom zei Jehovah tegen Ezechiël dat hij zijn afgeschoren haar in drie porties moest verdelen en met elk deel iets anders moest doen? (Lees Ezechiël 5:7-12.) Ezechiël verbrandde één deel van het haar ‘in de stad’ om voor de toeschouwers uit te beelden dat een deel van de inwoners in de stad zou sterven. Een ander deel van het haar sloeg hij ‘rondom de stad’ met het zwaard stuk om aan te geven dat andere inwoners gedood zouden worden buiten de stad. Het laatste deel verstrooide hij in de wind om te illustreren dat weer andere inwoners verspreid zouden worden onder de volken en dat ‘een zwaard’ ze zou ‘achtervolgen’. Waar de overlevenden ook terecht zouden komen, ze zouden geen rust vinden.
8. (a) Welk sprankje hoop bevatte Ezechiëls uitbeelding? (b) Hoe kwam de profetie over de ‘plukken haar’ uit?
8 Maar Ezechiëls profetische uitbeelding bevatte ook een sprankje hoop. Over het haar dat Ezechiël had afgeschoren zei Jehovah tegen hem: ‘Je moet ook een paar plukken haar nemen en in de plooien van je gewaad wikkelen’ (Ezech. 5:3). Uit die opdracht bleek dat een aantal Joden die onder de volken verstrooid werden, in leven zouden blijven. ‘Een paar plukken haar’ zouden zich onder de ballingen bevinden die na 70 jaar ballingschap in Babylon naar Jeruzalem terug zouden gaan (Ezech. 6:8, 9; 11:17). Kwam die profetie uit? Ja, een aantal jaren na afloop van de Babylonische ballingschap berichtte de profeet Haggaï dat enkelen van de Joden die waren verstrooid onder de volken, waren teruggekomen in Jeruzalem. Het waren ‘ouderen die het vroegere huis hadden gezien’, dat wil zeggen de tempel van Salomo (Ezra 3:12; Hag. 2:1-3). Jehovah zag erop toe dat de zuivere aanbidding bewaard bleef, zoals hij had beloofd. In hoofdstuk 9 van dit boek gaan we dat herstel gedetailleerder bespreken (Ezech. 11:17-20).
Wat leert deze profetie ons over toekomstige gebeurtenissen?
9, 10. Aan welke belangrijke toekomstige gebeurtenissen doen Ezechiëls profetische uitbeeldingen denken?
9 De gebeurtenissen die Ezechiël uitbeeldde, doen denken aan belangrijke toekomstige gebeurtenissen die de Bijbel voor onze tijd voorspelt. Net als bij het oude Jeruzalem zal Jehovah politieke machten gebruiken voor het ondenkbare: een aanval op alle valsreligieuze organisaties op aarde (Openb. 17:16-18). Net zoals de verwoesting van Jeruzalem ‘een ramp als nooit tevoren’ was, zo zal de ‘grote verdrukking’, die zal eindigen in de oorlog van Armageddon, een gebeurtenis vormen die ‘tot nu toe niet is voorgekomen’ (Ezech. 5:9; 7:5; Matth. 24:21).
10 De Bijbel geeft aan dat afzonderlijke aanhangers van valse religie de komende verwoesting van religieuze instellingen zullen overleven. Angstig zullen ze samen met personen van alle rangen en standen naar een schuilplaats zoeken (Zach. 13:4-6; Openb. 6:15-17). Die situatie doet ons denken aan wat er met de inwoners van Jeruzalem gebeurde die de verwoesting overleefden en werden verstrooid ‘in de wind’. Zoals we in alinea 7 hebben besproken, werd hun leven een tijdlang gespaard, maar trok Jehovah ‘een zwaard om hen te achtervolgen’ (Ezech. 5:2). Zo zullen ook de schuilplaatsen waar overlevenden van de aanval op religie zich verbergen, hen niet beschermen tegen Jehovah’s zwaard. In Armageddon zullen ze ter dood worden gebracht, samen met alle andere ‘bokken’ (Ezech. 7:4; Matth. 25:33, 41, 46; Openb. 19:15, 18).
Wat het vertellen van goed nieuws betreft zullen we ‘stom’ worden
11, 12. (a) Welk effect heeft ons begrip van deze profetie op onze kijk op de prediking? (b) In welk opzicht zullen onze prediking en onze boodschap misschien veranderen?
11 Welk effect heeft ons begrip van deze profetie op onze kijk op de prediking en de dringendheid ervan? Het doordringt ons ervan dat we echt ons best moeten doen om mensen te helpen aanbidders van Jehovah te worden. De tijd om nog ‘discipelen van mensen uit alle volken te maken’ is beperkt (Matth. 28:19, 20; Ezech. 33:14-16). Als de aanval van ‘de staf’ (de politieke machten) op religie begint, zullen we geen boodschap van redding meer prediken (Ezech. 7:10). Wat het vertellen van goed nieuws betreft zullen we ‘stom’ worden, net zoals Ezechiël stom werd, wat betekent dat hij tijdens een deel van zijn bediening ophield met het bekendmaken van zijn boodschappen (Ezech. 3:26, 27; 33:21, 22). Na de vernietiging van valse religie zullen mensen als het ware wanhopig ‘een profeet om een visioen vragen’, maar ze zullen geen levensreddende instructies krijgen (Ezech. 7:26). De tijd om zulke instructies te krijgen en een discipel van Christus te worden is dan voorbij.
12 Maar ons werk als predikers zal niet ophouden. Het kan heel goed zijn dat we tijdens de grote verdrukking een oordeelsboodschap zullen bekendmaken die met een plaag van hagel te vergelijken is. Die boodschap zal een duidelijk signaal zijn dat de vernietiging van de slechte wereld is aangebroken (Openb. 16:21).
‘Kijk, het komt!’
13. Waarom zei Jehovah tegen Ezechiël dat hij eerst op zijn linkerzij en daarna op zijn rechterzij moest gaan liggen?
13 Ezechiël voorspelde niet alleen hoe Jeruzalem verwoest zou worden maar beeldde ook uit wanneer dat zou gebeuren. Jehovah zei tegen Ezechiël dat hij 390 dagen op zijn linkerzij moest liggen en 40 dagen op zijn rechterzij. Elke dag stond voor een jaar (lees Ezechiël 4:4-6; Num. 14:34). Deze uitbeelding, die Ezechiël slechts een deel van de dag zal hebben uitgevoerd, wees op het precieze jaar waarin Jeruzalem verwoest zou worden. De 390 jaar van Israëls zonde begon kennelijk in 997 v.Chr., het jaar waarin het twaalfstammenrijk in twee delen uiteenviel (1 Kon. 12:12-20). De 40 jaar van Juda’s zonde begon waarschijnlijk in 647 v.Chr., het jaar waarin Jeremia als profeet werd aangesteld om het koninkrijk Juda in duidelijke bewoordingen te waarschuwen voor de komende verwoesting (Jer. 1:1, 2, 17-19; 19:3, 4). Beide perioden zouden dus eindigen in 607 v.Chr., het jaar waarin Jeruzalem viel en verwoest werd, precies zoals Jehovah had voorspeld.b
14. (a) Hoe liet Ezechiël zien dat hij het vertrouwen had dat Jehovah punctueel is? (b) Wat zou er aan de verwoesting van Jeruzalem voorafgaan?
14 Toen Ezechiël de profetie van de 390 dagen en de 40 dagen kreeg, heeft hij misschien niet precies het jaar van Jeruzalems einde geweten. Maar in de jaren die aan de verwoesting voorafgingen, waarschuwde hij de Joden herhaaldelijk dat Jehovah’s oordeel eraan kwam. ‘Nu is het einde voor je aangebroken’, verkondigde hij. (Lees Ezechiël 7:3, 5-10.) Ezechiël twijfelde er niet aan dat Jehovah punctueel zou zijn (Jes. 46:10). De profeet voorspelde ook welke gebeurtenissen aan de verwoesting van Jeruzalem vooraf zouden gaan: ‘De ene ramp volgt op de andere.’ Die gebeurtenissen zouden leiden tot de val van maatschappelijke, religieuze en bestuurlijke instituten (Ezech. 7:11-13, 25-27).
15. Welke delen van Ezechiëls profetie begonnen vanaf 609 v.Chr. in vervulling te gaan?
15 Een paar jaar nadat Ezechiël de val van Jeruzalem had aangekondigd, begon de profetie in vervulling te gaan. In 609 v.Chr. kreeg Ezechiël te horen dat de aanval op Jeruzalem was begonnen. De trompet klonk om de inwoners op te roepen hun stad te verdedigen, maar zoals Ezechiël had voorspeld ‘trok niemand ten strijde’ (Ezech. 7:14). De inwoners van Jeruzalem verzamelden zich niet om de stad tegen de Babylonische invallers te verdedigen. Sommige Joden hebben misschien gedacht dat Jehovah hen te hulp zou komen. Dat had hij namelijk gedaan toen de Assyriërs Jeruzalem dreigden in te nemen en een engel van Jehovah het grootste deel van hun leger vernietigde (2 Kon. 19:32). Maar dit keer was er geen engel die de Israëlieten te hulp kwam. Al snel leek de belegerde stad op een ‘kookpot’ die ‘op het vuur’ werd gezet, en de inwoners zaten in de val als ‘stukken vlees’ in de pot (Ezech. 24:1-10). Na een verschrikkelijke belegering van anderhalf jaar werd Jeruzalem verwoest.
‘Verzamel schatten in de hemel’
16. Hoe kunnen wij laten zien dat we het vertrouwen hebben dat Jehovah punctueel is?
16 Wat kunnen we van dit deel van Ezechiëls profetie leren? Houdt het verband met de boodschap die wij bekendmaken en de reactie van de mensen daarop? Jehovah heeft bepaald wanneer de komende vernietiging van valse religie zal plaatsvinden — en weer zal hij bewijzen punctueel te zijn (2 Petr. 3:9, 10; Openb. 7:1-3). We weten niet de precieze datum van die gebeurtenis. Maar net als Ezechiël gaan we ermee door Jehovah’s instructies uit te voeren en geven we mensen herhaaldelijk de waarschuwing: ‘Nu is het einde voor je aangebroken.’ Waarom moeten we die boodschap herhalen? Om dezelfde reden als Ezechiël dat moest doen.c De meeste mensen aan wie hij Gods profetie over de val van Jeruzalem vertelde, geloofden hem niet (Ezech. 12:27, 28). Maar later lieten een aantal Joodse ballingen in Babylon zien dat ze een goede instelling hadden, en zij gingen terug naar hun thuisland (Jes. 49:8). Ook veel mensen in deze tijd willen niet geloven dat er een eind aan deze wereld komt (2 Petr. 3:3, 4). Maar zolang er voor mensen nog tijd is om Gods boodschap te aanvaarden, willen we oprechte mensen helpen de weg naar het leven te vinden (Matth. 7:13, 14; 2 Kor. 6:2).
17. Welke situaties en gebeurtenissen zullen we tijdens de komende grote verdrukking zien?
17 Ezechiëls profetie herinnert ons er ook aan dat wanneer de aanval tegen religieuze organisaties begint, de leden van die organisaties niet ‘ten strijde zullen trekken’ om hun religie te verdedigen. Als ze zich realiseren dat er geen reactie komt op hun hulpgeroep ‘Heer, Heer’, zullen ‘hun handen slap neerhangen’ en zal ‘er een huivering door ze heengaan’ (Ezech. 7:3, 14, 17, 18; Matth. 7:21-23). Wat zullen ze nog meer doen? (Lees Ezechiël 7:19-21.) Jehovah voorspelt: ‘Hun zilver gooien ze op straat.’ Die uitspraak over de inwoners van Jeruzalem illustreert op een levendige manier wat er tijdens de grote verdrukking zal gebeuren. De mensen zullen dan beseffen dat geld hen niet tegen de komende ellende kan beschermen.
18. Welke les leren wij van Ezechiëls profetie?
18 Herken je de les die wij van dit deel van Ezechiëls profetie kunnen leren? Het gaat om het stellen van de juiste prioriteiten. Sta hier eens bij stil: Pas nadat de inwoners van Jeruzalem beseften dat het einde van hun stad en van hun leven eraan kwam en dat hun bezittingen hen niet konden redden, gingen ze ineens andere prioriteiten stellen. Ze gooiden hun bezittingen weg en begonnen ‘een profeet om een visioen te vragen’, maar die verandering kwam te laat (Ezech. 7:26). Wij beseffen juist heel goed dat het einde van deze slechte wereld eraan komt. Ons geloof in Gods beloften heeft ons ertoe gemotiveerd de juiste prioriteiten te stellen. We zijn dan ook druk bezig met het nastreven van geestelijke rijkdom, die blijvende waarde heeft en nooit ‘op straat’ zal worden gegooid. (Lees Mattheüs 6:19-21, 24.)
19. Welk effect hebben Ezechiëls profetische uitspraken op ons?
19 We hebben een aantal van Ezechiëls profetische uitspraken over de val van Jeruzalem besproken die van invloed zijn op ons. We zijn eraan herinnerd dat er niet veel tijd meer is om anderen te helpen aanbidders van Jehovah te worden. Daarom zien we het maken van discipelen als een dringend werk. We zijn heel blij als oprechte mensen onze Vader, Jehovah, gaan aanbidden. Maar mensen die dat niet doen, blijven we dezelfde waarschuwing geven als Ezechiël in zijn tijd deed: ‘Nu is het einde voor je aangebroken’ (Ezech. 3:19, 21; 7:3). Tegelijkertijd zijn we vastbesloten op Jehovah te blijven vertrouwen en zijn zuivere aanbidding op de eerste plaats te blijven stellen (Ps. 52:7, 8; Spr. 11:28; Matth. 6:33).
a Het is redelijk om de conclusie te trekken dat Ezechiël die dingen heeft uitgebeeld met toeschouwers erbij. Jehovah zei namelijk over bepaalde dingen die Ezechiël moest uitbeelden, zoals het bakken van brood en het meenemen van zijn spullen, dat hij die moest doen ‘voor hun ogen’ of ‘terwijl ze toekeken’ (Ezech. 4:12; 12:7).
b Door de verwoesting van Jeruzalem toe te laten, liet Jehovah niet alleen zijn oordeel voltrekken aan het tweestammenrijk Juda maar ook aan het tienstammenrijk Israël (Jer. 11:17; Ezech. 9:9, 10). Zie Inzicht in de Schrift, Deel 1, blz. 436, ‘Chronologie’, kopje ‘Van 997 v.G.T. tot de verwoesting van Jeruzalem’.
c In de oorspronkelijke taal wordt in de korte passage in Ezechiël 7:5-7 zes keer het werkwoord ‘komen’ gebruikt.