VOETKETTINKJE
De Hebreeuwse woorden voor „enkelkettinkjes” (ʼets·ʽa·dhahʹ, Nu 31:50) en „voetkettinkjes” (tseʽa·dhahʹ, Jes 3:20) zijn beide afgeleid van het grondwoord tsa·ʽadhʹ, dat „stappen (doen); schrijden (voortschrijden; doorschrijden)” betekent (Jer 10:5; Sp 7:8). Het Hebreeuwse ʽeʹkhes (voetring) is afgeleid van het grondwoord ʽa·khasʹ, dat „een rinkelend geluid maken” of „rinkelen” betekent (Jes 3:16, 18, vtnn.). Voetringen of sierringen die boven de enkel om het been werden gedragen, werden in de oudheid in het Midden-Oosten algemeen gebruikt. Ze waren vervaardigd van materialen als koper, goud, zilver, ijzer, glas en ivoor. Op Egyptische monumenten staan zowel mannen als vrouwen ermee afgebeeld, en in Egypte werden voetringen en armbanden vaak als bij elkaar passende setjes gemaakt.
Zware voetringen konden, als ze bij het lopen tegen elkaar sloegen, een rinkelend geluid maken. Soms werden echter kiezelsteentjes in holle voetringen gedaan teneinde geluid te maken, en in meer recente tijd hebben Arabische meisjes bij gelegenheid ook voetringen met kleine belletjes eraan gedragen. Soms waren de voetringen die een vrouw aan de beide enkels droeg, door middel van voetkettinkjes met elkaar verbonden. De kettinkjes maakten bij het lopen een rinkelend geluid en trokken natuurlijk net als de voetringen de aandacht. Voetkettinkjes verhinderden een vrouw ook grote stappen te nemen, zodat zij met trippelende pasjes liep, wat waarschijnlijk als een gracieuze of elegante vrouwelijke tred werd beschouwd. — Jes 3:16.
Voet- of enkelkettinkjes behoorden tot de sieraden die de Israëlieten als oorlogsbuit van de Midianieten namen en als „Jehovah’s offergave” bijdroegen (Nu 31:50, 51). De hoogmoedige „dochters van Sion” uit later tijden worden beschreven als vrouwen die „rondlopen met trippelende pasjes en met hun voeten een rinkelend geluid maken” of „met hun voetringen rinkelen”. Bij monde van Jesaja waarschuwde Jehovah hen dat hij hun sieraden en „de luister van de voetringen” alsook hun „voetkettinkjes” zou wegnemen (Jes 3:16, 18, 20). De verovering van Juda en Jeruzalem door Babylon in 607 v.G.T. had beslist invloed op het leven van deze vrouwen, met als gevolg dat zij hun vele sieraden en hun vrijheid verloren. — Zie VERSIERING.