WAANZIN
Geestelijke gestoordheid, hetzij krankzinnigheid of een toestand van tomeloze woede of grote dwaasheid. In de Schrift worden verschillende Hebreeuwse en Griekse woorden gebruikt om zulke blijvende of tijdelijke geestesstoornissen aan te duiden. Sommige van deze woorden schijnen verband te houden met of afgeleid te zijn van het griezelige en soms krijsende of klagende geschreeuw van mensen die door waanzin aangegrepen zijn.
De pocherige Babylonische koning Nebukadnezar werd waanzinnig. Als vervulling van een profetische droom die door Daniël werd verklaard, werd deze monarch met waanzin geslagen toen hij aan het pochen was. Zeven jaar lang was hij krankzinnig, „en plantengroei ging hij eten net als de stieren” (Da 4:33). Omdat hij zijn verstand had verloren, kan hij zich hebben ingebeeld dat hij een dier was, misschien een stier. Over deze geestelijke gestoordheid zegt een Frans medisch woordenboek: „LYCANTROPIE . . . van [luʹkos], lupus, wolf; [an·throʹpos], homo, mens. Zo werd de ziekte genoemd van mensen die geloofden dat zij in een dier veranderd waren, en die het geluid of de kreten, de gestalte of het gedrag van dat dier nabootsten. Deze mensen beelden zich gewoonlijk in dat zij in een wolf, een hond of een kat veranderd zijn; soms ook in een stier, zoals met Nebukadnezar het geval was” (Dictionnaire des sciences médicales, par une société de médecins et de chirurgiens, Parijs, 1818, Deel 29, blz. 246). Toen de zeven jaar verstreken waren, gaf Jehovah hem zijn verstand terug. — Da 4:34-37.
Waanzin en bezetenheid door demonen. Hoewel niet alle waanzinnige of krankzinnige personen door demonen bezeten zijn, kan men logischerwijs verwachten dat door demonen bezeten personen van een gestoorde geestestoestand blijk geven. In het land der Gerasenen kwam Jezus een waanzinnige man tegen die door demonen bezeten was. Hij huisde te midden van de graven, en hoewel hij al vaak met voetboeien en ketens gebonden was geweest, „had hij [de ketens] uit elkaar getrokken en de voetboeien eenvoudig verbrijzeld, en niemand had de kracht hem te bedwingen. En nacht en dag was hij onafgebroken te midden van de graven en in de bergen aan het schreeuwen en bracht zich met stenen diepe snijwonden toe.” Nadat Jezus de demonen had uitgeworpen, was de man „goed bij zijn verstand” (Mr 5:1-17; Lu 8:26-39). Christenen worden er echter voor behoed door demonen bezeten te raken, wat tot waanzin leidt, indien zij „de volledige wapenrusting van God” aandoen en aanhouden. — Ef 6:10-17.
Voorgewende waanzin. Bij één gelegenheid zocht David, toen hij door koning Saul vogelvrij was verklaard, bescherming bij Achis, de koning van Gath. Toen de Filistijnen ontdekten wie hij was, wezen zij Achis erop dat David een gevaar voor hun veiligheid was, en David werd bevreesd. Bijgevolg vermomde hij zijn gezonde verstand door zich als een krankzinnige te gedragen. Hij „zette al maar kruisjes op de poortdeuren en liet zijn speeksel in zijn baard lopen”. Achis, die dacht dat David waanzinnig was, liet hem als een ongevaarlijke gek gaan. Later werd David ertoe geïnspireerd Psalm 34 te schrijven, waarin hij Jehovah dankte dat hij deze strategie had gezegend en hem had bevrijd. — 1Sa 21:10–22:1.
Jehovah weerstaan is waanzin. De profeet Bileam was zo dwaas om tegen Israël te willen profeteren teneinde van Balak, de koning der Moabieten, geld te krijgen, maar Jehovah was Bileam voor en verijdelde zijn pogingen. De apostel Petrus schreef over Bileam: „Een stom lastdier, dat zich uitte met de stem van een mens, verhinderde de profeet zijn waanzinnige weg te vervolgen.” Voor Bileams waanzin gebruikte de apostel het Griekse woord pa·ra·froʹni·a, dat de gedachte inhoudt van „buiten zichzelf zijn”. — 2Pe 2:15, 16; Nu 22:26-31.
Met betrekking tot de valse profeten van Israël schreef de profeet Hosea: „De profeet zal verdwaasd zijn, de man van geïnspireerde uiting zal waanzinnig worden wegens de overvloed van uw dwaling, terwijl zelfs de vijandige gezindheid overvloedig is” (Ho 9:7). Jehovah laat zijn tegenstanders en degenen die zijn wijsheid verwerpen, waanzinnig worden, waardoor hij zich identificeert als Degene „die zelfs waarzeggers waanzinnig doet handelen”, dat wil zeggen, door hun voorzeggingen niet te laten uitkomen (Jes 44:24, 25). Job zei over wereldse rechters dat Jehovah „zelfs rechters waanzinnig [laat] worden”. — Job 12:17.
Paulus vergeleek mensen die de waarheid weerstonden en die de christelijke gemeente probeerden te verderven, met Jannes en Jambres, die Mozes weerstonden. Hij gaf de verzekering: „Zij [zullen] geen verdere vorderingen maken, want hun uitzinnigheid zal allen zeer duidelijk zijn, zoals ook de uitzinnigheid van die twee mannen duidelijk is geworden.” — 2Ti 3:8, 9.
Waanzin als gevolg van onderdrukking en verwarring. Een van de verschrikkelijke gevolgen die de Israëlieten zouden ondervinden wegens ongehoorzaamheid aan Jehovah, was dat zij met waanzin geslagen zouden worden. Als gevolg van de onderdrukkende maatregelen van hun veroveraars zouden zij waanzinnig worden en uit frustratie onverstandig handelen (De 28:28-34). Ja, koning Salomo zei: „Louter onderdrukking kan een wijze waanzinnig doen handelen.” — Pr 7:7.
In een profetie werd de Babylonische koning Nebukadnezar vergeleken met de ’beker met de wijn van Jehovah’s woede’. De natiën moesten deze beker drinken, en daardoor zouden zij „heen en weer slingeren en zich als waanzinnigen gedragen wegens het zwaard dat ik [Jehovah] onder hen zend” (Jer 25:15, 16). Later zou over Babylon zelf waanzin komen, haar afgodenaanbidders zouden angstaanjagende visioenen hebben, ’en wegens hun schrikwekkende visioenen zouden zij waanzinnig blijven handelen’ (Jer 50:35-38). Ook Babylon zou de beker van Jehovah’s woede moeten drinken. — Jer 51:6-8.
Tomeloze woede. Waanzin, in de bijbelse betekenis gebruikt, kan ook op tomeloze woede duiden. Op een sabbatdag genas Jezus een man met een verdorde rechterhand. Daarop werden de schriftgeleerden en Farizeeën, die hem hadden gadegeslagen, „geheel en al uitzinnig en gingen met elkaar bespreken wat zij tegen Jezus konden doen” (Lu 6:6-11). Om hun geestestoestand te beschrijven, gebruikte Lukas het Griekse woord a·noiʹa, dat letterlijk „onverstand” betekent (het woord „paranoia” is verwant aan deze uitdrukking). Paulus had kennelijk tomeloze woede of verbolgenheid in gedachten toen hij toegaf dat bij het vervolgen van christenen ’zijn woede tegen hen geen grenzen kende’. — Han 26:11.
Tegenover wijsheid gesteld. In het boek Prediker onthult de bijeenbrenger dat hij zijn hart gaf „om wijsheid te kennen en om waanzin te kennen” (Pr 1:17). Bij zijn onderzoek beperkte hij zich niet tot het navorsen van wijsheid, maar nam hij ook de door mensen tentoongespreide tegenovergestelde hoedanigheid in aanmerking (Pr 7:25). In Prediker 2:12 onthult Salomo opnieuw dat hij wijsheid, waanzin en dwaasheid heeft afgewogen. Op deze wijze kon hij de waarde van elk daarvan vaststellen. Hij erkende dat overdreven luchthartigheid waanzin is en verklaarde: „Ik zei tot het lachen: ’Waanzin!’”, want vergeleken met wijsheid was het onzinnig en bracht geen waar geluk. — Pr 2:2.
Over de geestestoestand van de verstandeloze zei Salomo: „Het begin van de woorden uit zijn mond is dwaasheid, en het einde naderhand uit zijn mond is rampspoedige waanzin” (Pr 10:13). Dwaasheid kan tot uitdrukking komen doordat men iemand een poets bakt, waardoor het slachtoffer soms zo veel schade wordt berokkend dat de grappenmaker vergeleken wordt met een waanzinnige die met dodelijke wapens is uitgerust. — Sp 26:18, 19.
Sommigen geloven niet in de opstanding der doden en denken dat met de dood voor iedereen alles voorbij is. Hun onevenwichtige levensopvatting komt tot uiting doordat zij er slechts op uit zijn hun vleselijke neigingen te bevredigen en zich niet om het doen van Gods wil bekommeren. Salomo heeft ook van hen nota genomen en zei: „Omdat er één afloop voor allen is, [is] het hart van de mensenzonen ook vol slechtheid . . .; en er is waanzin in hun hart tijdens hun leven, en daarna — naar de doden!” — Pr 9:3.
Figuurlijk gebruik. Sommigen in Korinthe trokken Paulus’ autoriteit en apostelschap in twijfel. Hij noemde hen sarcastisch „superfijne apostelen” (2Kor 11:5). Teneinde de gemeente in Korinthe weer tot bezinning te brengen, ’roemde’ Paulus over zijn geloofsbrieven, zijn zegeningen en de dingen die hij in Jehovah’s dienst had ervaren, en bewees aldus dat hij wel degelijk een apostel was. Dit roemen was in strijd met de normale spreekwijze van een christen, maar Paulus moest het in dit geval doen. Daarom sprak hij over zichzelf als iemand die ’zijn verstand had verloren’ en zei hij over de zogenoemde superfijne apostelen: „Zijn zij dienaren van Christus? Ik antwoord als een waanzinnige, ik ben het op een meer in het oog springende wijze.” — 2Kor 11:21-27.