Psalmen

6 O Jehovah, wijs mij niet terecht in uw toorn,+

En corrigeer mij niet in uw woede.+

 2 Betoon mij gunst, o Jehovah, want ik kwijn weg.+

Genees mij,+ o Jehovah, want mijn beenderen zijn ontsteld.

 3 Ja, mijn eigen ziel is ten zeerste ontsteld;+

En gij, o Jehovah — hoe lang?+

 4 Keer toch terug,+ o Jehovah, verlos toch mijn ziel;+

Red mij ter wille van uw liefderijke goedheid.*+

 5 Want in de dood wordt van u geen gewag gemaakt;*+

Wie zal u prijzen in Sjeo̱o̱l?*+

 6 Ik ben afgemat van mijn zuchten;+

De gehele nacht doe ik mijn rustbed zwemmen;+

Met mijn tranen doe ik mijn eigen divan overvloeien.+

 7 Van kommer is mijn oog zwak geworden,+

Het is oud geworden wegens allen die blijk geven van vijandschap jegens mij.+

 8 Gaat weg van mij, al GIJ beoefenaars van wat schadelijk is,+

Want Jehovah zal stellig het geluid van mijn geween horen.+

 9 Jehovah zal inderdaad mijn verzoek om gunst horen;+

Jehovah zelf zal mijn eigen gebed aannemen.+

10 Al mijn vijanden zullen ten zeerste beschaamd+ en ontsteld zijn;

Zij zullen zich omkeren, zij zullen in een ogenblik beschaamd staan.+