Psalmen
Aan de leider, op „De lelie der vermaning”. Miktam.* Van Da̱vid. Ter onderwijzing.+ Toen hij strijd voerde tegen A̱ram-Nahara̱ïm en A̱ram-Zo̱ba, en Jo̱ab voorts terugkeerde en E̱dom in het Zoutdal versloeg, ja, twaalfduizend [man].+
60 O God, gij hebt ons verstoten, gij hebt een bres in ons geslagen,+
Gij zijt vertoornd geworden. Moogt gij ons toch herstellen.+
2 Gij hebt de aarde doen schudden, gij hebt haar opengespleten.+
Heel toch haar bressen, want ze heeft gewankeld.+
4 Gij hebt aan hen die u vrezen, een signaal gegeven+
Om zigzagsgewijs te vluchten* vanwege de boog. Sela.
6 God zelf heeft in zijn heiligheid gesproken:+
„Ik wil uitbundige vreugde hebben, ik wil Si̱chem toedelen;+
En de laagvlakte van Su̱kkoth zal ik uitmeten.+
7 Gi̱lead behoort mij toe en Mana̱sse behoort mij toe,+
En E̱fraïm is de vesting van degene die mij tot hoofd is;
Ju̱da is mijn gebiedersstaf.+
Over E̱dom zal ik mijn sandaal werpen.+