4 Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is.+
16 opdat GIJ niet verderfelijk handelt+ en U niet werkelijk een gesneden beeld maakt, de gedaante van enig symbool, de afbeelding van een man of een vrouw,+
9 De formeerders van het gesneden beeld zijn allen een onwerkelijkheid,+ en hun lievelingen* zelf zullen geen baat verschaffen;+ en als hun getuigen* zien zij niets en weten niets,+ opdat zij beschaamd worden.+