10 De scepter* zal van Ju̱da niet wijken,+ noch de gebiedersstaf* van tussen zijn voeten,* totdat Si̱lo* komt;+ en aan hem zal de gehoorzaamheid der volken behoren.*+ 

30 En het moet geschieden dat, omdat Jehovah aan mijn heer het goede jegens u zal doen overeenkomstig alles wat hij heeft gesproken, hij u stellig tot leider over I̱sraël zal aanstellen.+ 

21 Hierop zei Da̱vid tot Mi̱chal: „Het was voor het aangezicht van Jehovah, die* mij verkozen heeft boven uw vader en boven heel zijn huis, om mij tot leider over Jehovah’s volk, over I̱sraël, aan te stellen,+ en ik wil vreugde bedrijven voor het aangezicht van Jehovah.+ 

8 Nu dan, dit zult gij tot mijn knecht Da̱vid zeggen: ’Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: „Ikzelf heb u van de weidegrond gehaald, achter het kleinvee vandaan,+ om leider+ te worden over mijn volk I̱sraël. 

4 Bijgevolg heeft Jehovah, de God van I̱sraël, mij uit heel het huis van mijn vader uitgekozen+ om tot onbepaalde tijd koning over I̱sraël te worden;+ want Ju̱da koos hij als leider,+ en in het huis van Ju̱da mijn vaders huis,+ en onder de zonen van mijn vader+ was ik degene die hij goedkeurde,+ om mij koning over heel I̱sraël te maken;