34 „Wanneer GIJ in het land Ka̱naän komt,+ dat ik U tot bezitting geef,+ en ik werkelijk de plaag der melaatsheid in een huis van het land van UW bezitting breng,+
22 Jehovah zal u slaan met tuberculose+ en brandende koorts en ontsteking en koortshitte en het zwaard*+ en [koren]brand+ en meeldauw,+ en die zullen u stellig achtervolgen totdat gij zijt vergaan.
35 Jehovah zal u slaan met kwaadaardige zweren aan beide knieën en beide benen, waarvan gij niet genezen zult kunnen worden, van uw voetzool af tot uw schedel toe.+