34 Wat onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze voorvaders aangaat,+ zij hebben niet naar uw wet gehandeld,+ noch aandacht geschonken aan uw geboden+ of aan uw getuigenissen* waarmee gij tegen hen hebt getuigd.+
7 Ik zei: ’Gij zult mij vast en zeker vrezen; gij zult streng onderricht aanvaarden’,+ zodat haar woning niet afgesneden zou worden+ — van dat alles moet ik haar rekenschap vragen.+ Waarlijk, zij waren er vlug bij om al hun handelingen verderfelijk te maken.+