13 Hierop zei ik: „Ach, o Soevereine Heer Jehovah! Zie, de profeten zeggen tot hen: ’GIJ zult geen zwaard zien en hongersnood zal U niet overkomen, maar ware vrede* zal ik U geven op deze plaats.’”+
17 Zij zeggen steeds tot degenen die mij met minachting bejegenen: ’Jehovah heeft gesproken: „Vrede zult GIJ krijgen.”’+ En [tot] een ieder die wandelt in de verstoktheid van zijn hart+ hebben zij gezegd: ’Geen rampspoed zal ulieden overkomen.’+
10 omdat, ja, omdat zij mijn volk op een dwaalspoor gebracht hebben, door te zeggen: „Er is vrede!”, terwijl er geen vrede is,+ en er is iemand die een scheidsmuur bouwt, maar tevergeefs+ zijn er die hem met witkalk bepleisteren.’+
3 Wanneer zij+ zeggen: „Vrede+ en zekerheid!”, dan zal een plotselinge vernietiging+ ogenblikkelijk over hen komen zoals het [barens]wee over een zwangere vrouw,+ en zij zullen geenszins ontkomen.+