9 Ik bleef aanschouwen tot er tronen* werden geplaatst+ en de Oude van Dagen*+ zich neerzette. Zijn kleding was zo wit als sneeuw,+ en het haar van zijn hoofd was als zuivere wol.+ Zijn troon bestond uit vuurvlammen;+ de wielen ervan waren een brandend vuur.+
12 Zijt gij niet van oudsher, o Jehovah?+ O mijn God,* mijn Heilige, gij sterft niet.*+ O Jehovah, tot een oordeel hebt gij haar gesteld; en, o Rots,+ tot een terechtwijzing+ hebt gij haar gegrondvest.